In Alphen: weggejaagd bij de kachel, de toekomst in

De mare gaat dat er via de straatboekenkastjes in de Edelstenenbuurt in Alphen aan den Rijn elke twee weken een doos boeken doorheen gaat. Veel ervan worden geleverd door de bibliotheek, maar de beste vondsten omvatten een tijdreis. Bijvoorbeeld naar de laatste weken waarin Nederland zich een onschuldig land kon wanen: het voorjaar van 2002. Aankomend politicus Pim Fortuyn had De puinhopen van acht jaar Paars gepubliceerd en de cabaretiers Viggo Waas, Peter Heerschop en Hans Sibbel kwamen met een tegenzet: De puinhopen van professor Pim Fortuyn.

Wonderlijk boek. In 180 pagina’s laveert het tussen niet bijzonder geestige satire en niet onverstandige aanmerkingen. Maar ook staat er een zinnetje waar je destijds overheen kon lezen, maar nu niet meer: „Pim is een boodschapper en natuurlijk is de uitdrukking ‘Don’t kill the messenger’. Maar het is soms wel zo lekker om het wel zo lekker om het toch te proberen.” Au.

Een van conclusies van de cabaretiers is dat hun studie-object in veel opzichten terug lijkt te willen naar de jaren vijftig. Het fijne van de Alphener boekenkastjes is dat ze ook de échte jaren vijftig in de aanbieding hebben. En een wereldreis bovendien, naar het Kerstfeest 1955 op de zondagsschool van de Emmakerk op Curaçao, waar Paulientje Qualm een cadeau kreeg: Ik ben een oude juffrouw van tekenaar en schrijver W.G. van de Hulst Jr. (1917-2006).

De eerste zin is niet erg Caraïbisch: „Ik ben een oude juffrouw en de kachel is mijn beste, oude vrind.” Ja, ook de tropenkinderen moesten over kachels lezen. Overigens blijkt Van de Hulst er genoegen in te scheppen om zijn lezertjes in de war te brengen. Cornelia vertelt over haar leven en dat van de kachel: „Als wij héél hard en héél mooi snorren, dan krijgen wij wat lekkers. Dan geeft tante Neeltje mij een kommetje melk en mijn vrind krijgt een hapje kolen uit de kolenkit.”

Dat snorren geeft het al een beetje weg. Juffrouw Cornelia is geen mens maar een poes (de kachel is wel gewoon een kachel). Het aardige is dat we te maken blijken te hebben met een buitengewoon humeurige poes. Vanuit de dakgoot heeft ze zicht op het huis van Beppie, een meisje dat nog te jong is voor school, maar dat wel vrolijk naar Cornelia zwaait. Die moet niets van dat druktemakertje hebben. „Ik ben een nette oude juffrouw en ik houd niet van wilde kinders en van lawaai. Ik vind dat helemaal niet netjes. Foei!” Zo moppert zij zich een weg door het leven.

In weerwil van zijn brave reputatie blijkt Van de Hulst een vileine schrijver die het zijn mokkende poezebeest niet makkelijk maakt. Het drukke buurmeisje belandt bij Cornelia in huis. De pop van het kind deugt ook al niet: „Die domme pop, die lelijkerd”. Uiteindelijk slaat Cornelia op de vlucht, maar er is geen redden meer aan. Overal herrie (duivenhokken op zolder, boze buren, gillende katten, een „gevaarlijke wilde bijter” (vuilnisbakkenras) en speciaal voor de winterloze lezertjes op Curaçao: sneeuwballen.

Arme poes. Uiteindelijk wordt ze met een gewond pootje gevonden door de kleine Beppie. Met juffrouw Cornelia komt het goed, maar W.G. van de Hulst blijkt hier niet zozeer de chroniqueur van voorbije tijden, maar een profeet van de wetenschap dat je vroeg of laat van je warme kachel de toekomst in wordt gejaagd – en dat je maar moet afwachten of er een weg terug is.

Wilt u het besproken exemplaar van Ik ben een oude juffrouw hebben? Mail dan naar [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.