Column | Een goedkope ‘Tosca’

De man was me net voor. Bij de ingang van het rommelige winkeltje in van alles en nog wat – boekjes, schriftjes, affiches, prenten – was een tafeltje geplaatst met de jongste koopjes. Er staan liefst vijf verkleinwoorden in voorgaande zin, maar dat hoorde helemaal bij dit winkeltje.

De man boog zich voorover naar een hoekje met afgedankte cd’s. Hoe lang zullen cd’s nog afgedankt worden? Ze schijnen weer in opmars te zijn, net als vinylplaten. Alles komt terug, behalve de mens.

De man bekeek een cd met Tosca, de opera van Giacomo Puccini met zang van Luciano Pavarotti en Mirella Freni. Het verhaal is, zoals bij de meeste opera’s, te onwaarschijnlijk voor woorden, en het eindigt met een zelfmoord als Tosca zich van de transen van een burcht stort. Reuze dramatisch, al gaat het, wat mij betreft, bij opera’s niet om het verhaal, maar om de aria’s – en die zijn bij Puccini vaak wonderschoon.

De uitvoering op deze cd kende ik niet, maar ik hou wel van Pavarotti, hoe pathetisch hij soms ook kan loeien. Je moet ervoor in de stemming zijn om ervan te kunnen genieten – een beetje zelfmedelijden helpt altijd.

Natuurlijk had ik deze cd onmiddellijk moeten kopen, al was het maar vanwege de opzienbarend lage prijs op het bijbehorende kaartje: 1,5 euro. Maar ik was aarzelend doorgelopen naar andere koopjes met de remmende gedachte: zou ik ook echt naar die héle opera willen luisteren?

Op dat moment schoof die man – een leeftijdgenoot – achter me langs, bukte zich naar Tosca en pakte haar op zonder ook maar een moment te twijfelen. Pik in, het is lente. Wanneer zou ik dat nou ooit eens leren? Haastig liep de man het winkeltje binnen, ik volgde hem beteuterd met een of ander boekje dat ik vast nooit zou gaan lezen – een aankoop om mijn spijt te onderdrukken.

„Tosca!” riep de man met grote voldoening tegen de winkeldame, die achter haar laptop zat te werken. Ze stond met enige weerzin op en liep naar de toonbank waarop de man zijn aankoop had gedeponeerd.

„Voor maar anderhalve euro!” voegde hij er triomfantelijk aan toe. Hij telde de munten uit en legde ze op de toonbank. „Eigenlijk is-ie duurder”, zei de winkeldame onwillig, terwijl ze de munten telde. „Hoezo?” vroeg de man, „er staat toch anderhalve euro op het kaartje?’” De winkeldame pakte de cd op, klapte het doosje open en zei: „Het is een dúbbelcd, kijk maar, dus twee cd’s en dus samen drie euro.”

De man keek verbijsterd om naar mij, maar ik had een ander belang – misschien bedacht hij zich alsnog – en bleef liever onpartijdig. „Kom nou toch!” riep hij, „het is toch samen één cd, of ben ik nou gek?” „Twee”, hield de winkeldame vol, „en dus drie euro.” „Dan hadden jullie drie euro op dat kaartje moeten zetten”, zei de man, „maar weet u wat? Hou dat plaatje maar en geef me mijn geld terug.” „Laat maar”, schouderophaalde de winkeldame, „het is goed zo.”

De man pakte de omstreden cd (meervoud?) van de toonbank, draaide zich schielijk om, mompelde „pinteneukers” en liep de winkel uit. „Geniet ervan!” riep ze hem nog na, maar hij deed alsof hij het niet hoorde.

Ik legde mijn boekje van vier euro op de toonbank – gelukkig bleek het niet vier euro per pagina.