Gewéldig vindt de Vlaamse schrijver Bart Moeyaert (59) het als na een optreden met het Nederlands Blazers Ensemble – zij spelen Die Schöpfung van Joseph Haydn, hij leest zijn versie van het scheppingsverhaal voor – mensen uit het Nederlandse publiek hem verbaasd vragen of hij die tekst zelf geschreven heeft. „Já! Alsof ik weer twaalf ben. Zo relativerend.”
In Vlaanderen zou die vraag niet gesteld worden. Moeyaert publiceert al veertig jaar jaarlijks boeken of poëziebundels en wint bijna even vaak een prijs voor zijn werk. De mooiste was de Astrid Lindgren Memorial Award in 2019, een van de twee belangrijke internationale oeuvreprijzen die auteurs van jeugdliteratuur kunnen winnen. Voor de andere, de Hans Christian Andersen Award, stond hij dit jaar voor de vierde keer op de shortlist.
We staan in de deuropening tussen zijn werkkamer en een zitvertrek, in zijn huis in Kalmthout. De muurhoge boekenkasten in beide ruimtes zijn naar elkaar toegegroeid. Alfabetisch geordend, jeugd- en volwassenliteratuur door elkaar. Net als zijn eigen werk, hij houdt niet van denken in doelgroepen. Daar, wijst hij, staat de poëzie, daar de kunst, daar de fotografie. De filosofie en non-fictie staan in de werkkamer van Jonathan, zijn vriend. En dáár, op die vier meter lange plank bovenin, daar staan zijn eigen boeken. Moeyaert zegt dat hij daar vroeger niet naar gewezen zou hebben.
Voel je je niet tekortgedaan door zo’n publieksvraag?
„Ik vind het fijn dat je dat vraagt. Want… Ja. Ik denk dat de culturele grens tussen Nederland en Vlaanderen de laatste decennia een paar stenen hoger is geworden. We kennen elkaars schrijvers en acteurs minder goed, lezen elkaars tijdschriften minder. Maar ik denk bij die vragen vooral: lieve schat, als je mijn naam googelt, dan kom je wel ergens terecht.”
Hoe belangrijk is erkenning voor jou?
„Ik vond het lang moeilijk om een compliment aan te nemen. Ik wapperde het altijd weg, pff, ach, tja. Het kwam bij mij niet diep binnen. Ik dacht ook dat woorden geen macht hadden. Dat veranderde toen ik in 2006 stadsdichter van Antwerpen werd en er een jongen uit racistische overwegingen naar de stad kwam met het plan om mensen met een andere huidskleur dan de zijne te doden. Hij schoot een Turkse vrouw neer, zij stierf niet, en hij doodde een zwarte vrouw en het witte kind voor wie zij zorgde, de tweejarige Luna. Ik schreef daar het gedicht Vrouw en kind over, dat ik voorlas in een televisieprogramma, en nog eens, en nog eens. Het maakte veel los bij mensen.”
Hij raakt geëmotioneerd. „In de supermarkt bij de fruitafdeling werd ik plotseling omhelsd: dank voor uw woorden. Maar ik werd ook scheldend nageroepen als ik door de stad fietste. Wie dacht ik wel dat ik was? Ik kwam uit de vier muren van mijn werkkamer vandaan en had de extreme reacties niet verwacht. Ik heb er een jaar van moeten bekomen. Letterlijk, ik moest een hernia-operatie ondergaan. Te veel gewicht op mijn schouders. Maar het zorgde ook voor een wending in mijn denken, ik ben veel pertinenter geworden over mijn eigen werk, over andermans werk en over woorden in het algemeen.”
Deze week verscheen Moeyaerts autobiografische boek Een ander leven. Het is een verwerking van zijn coming of age, zegt hij, en niet van zijn coming-out, al gaat het daar ook over. Hij schrijft over zijn jeugd als jongste kind in een gezin met zeven zonen, waarin weinig aandacht was voor wie hij werkelijk was. Zijn vader was veeleisend en dominant. In het boek: „Zelfs als hij niet naar me kijkt, voel ik zijn controle.” Zijn moeder zweeg over haar eigen verleden en stelde geen vragen. In het boek: „Over mijn liefdesleven weet mijn moeder zo goed als niets.” De rode draad is een driedaagse vakantie met zijn moeder in Parijs in de jaren negentig. Daar kwam hij iets meer over haar te weten.
Hij kon dit boek pas schrijven na het overlijden van zijn ouders in 2019, zegt hij. Eerst stierf zijn vader, daarna zijn moeder – beiden dementeerden de laatste jaren van hun leven. Een bizar jaar, waarin ook een schoonzus en een goede vriend overleden, en hij na decennia Antwerpen verliet om in de bossen van Kalmthout te gaan samenwonen met Jonathan.
Waarom wilde je niet dat ik iemand uit je omgeving zou bellen voor dit gesprek?
„Als je een broer zou bellen en die zou zeggen dat onze vader een ongelooflijke klootzak was, dan zou jij mij vragen: was je vader een ongelooflijke klootzak? Maar dat heb ik nooit gedacht en ik wil dat ook niet geschreven zien staan. En daarbij: de afgelopen vier jaar hebben heel weinig mensen mij gezien. Ik vond het leven een tijdlang erg moeilijk. Het boek dat er nu ligt, dat is zo duidelijk, alles zit hierin. Ik ben nog nooit zo opgetogen geweest over het afmaken van een boek. Ik ben de ballast kwijt die ik had.”
Tijdens het schrijven ging hij begrijpen hoe en wanneer hij zich heeft losgemaakt van zijn ouders. Een sleutelmoment was de dag waarop zijn vader hem belde met de vraag of hij nog dezelfde dag op gesprek kon komen. Hij was net afgestudeerd en begon als schrijver bekender te worden. Hij moest plaatsnemen op een rechte stoel in de werkkamer, tegenover zijn vader. „Een soort audiëntie.” Zijn vader vertelde hem dat hij geen enkel probleem had met zijn homoseksualiteit, maar dat hij het onverstandig vond als hij in interviews zou vermelden dat hij „eh, anders” is. Wat hij voelde, zei zijn vader, hoefde niemand te weten. De 21-jarige Moeyaert knikte en dacht er het zijne van. Hij schrijft: „Ik ben klaar met zijn vaderlijk advies, de meningen, het ingehouden leven.”
Het losmaken gebeurde dus alleen in je hoofd, je sprak het niet uit.
„Nee, ik antwoordde niet: papa, ik zal zelf wel beslissen wat ik ga doen. Ik wist: ik doe het toch en dan zul je het merken. Dat was echt een duidelijke beslissing. Het verdrietigste van alles vond ik dat ik achter het glas-in-loodraam in de deur mijn moeder een paar keer zag langslopen. Dat die deur dicht was en mijn ouders er niet met elkaar over gepraat hebben.”
Is het boek een soort revanche op je vader? Nu ben jij streng voor hem.
„Ik vind niet dat ik streng ben voor hem. Ik denk dat ik nog strenger had kunnen zijn. Ook voor mezelf. Ik ben het product van wat ik hem gaf. Er waren broers die duidelijker grenzen stelden door snel woedend te worden en zich te laten horen. Ik gaf mijn vader de kans om te bepalen wat ik moest doen, omdat ik mijn mond niet opentrok. Ik was te bang voor hem. Hij had een soort macht over me.”
Waar kwam die angst vandaan?
„Het eerste dat in mij opkomt, is het idee dat ik nooit voldeed.”
Als je op school een zeven had gehaald, vroeg hij: waar zijn de resterende drie punten gebleven?
„Dat deed hij bij alle broers. Ik weet niet goed waarom juist ik dat vertaalde als: ik ben niet goed genoeg. Ik was al jong met schrijven bezig en was op dat vlak niet bang voor de wereld. Ik wist wat ik wilde, in mijn kern zat het wel goed. Maar tegelijkertijd was er mijn omhulsel, de mens zelf, dat dacht: bén ik wel goed genoeg? Ben ik te dom? Heeft hij gelijk? Dat heeft zó lang doorgespeeld. Vandaar dat het zo hard was dat er na mijn vaders dood een bananendoos met twintig knipselmappen over mij opdook, met trotse opmerkingen van hem in de kantlijnen en boze notities bij kritische recensies. Ik vond het ongelooflijk heftig dat ik pas na zijn dood las wat hij echt dacht en voelde.”
Moeyaert was negentien toen hij debuteerde met Duet met valse noten, een bestseller over een eerste liefde. Aan de uitreiking van de Kinder- en Jeugdjuryprijs die hij ervoor kreeg, heeft hij nauwelijks herinneringen. „Ik weet alleen dat ik op het podium gehuild heb omdat ik zo overdonderd was.” En dat er, bij de opening van een Vlaamse Jeugdboekenweek, een optocht was van koetsen waarin schrijvers zaten. Achter die van hem liepen jongeren die „Bartje! Bartje!” scandeerden. „Alsof ik Robbie Williams was. Ik heb dat pas later echt beseft.”
Alsof je er niet helemaal bij was.
„Dat is die traagheid van mij. Waarom ben ik niet sneller wakker geworden? Waarom drongen antwoorden op mijn vragen over wie ik was, wat ik wist, wat ik deed, niet sneller tot me door? Het heeft lang geduurd voordat de schrijver en de mens die ik was samenvielen.”
Leg je de oorzaak daarvoor bij jezelf of bij je vader?
Hij grinnikt. „Bij mezelf. Ik wil niet toe naar het woordje schuld. Ik kijk met groot begrip naar mijn ouders, omdat het een andere tijd was. En doordat ik de lessen in emotionele intelligentie thuis niet kreeg, heb ik mezelf alles geleerd, waardoor het veel meer eigen is. Ik denk dat je nu hard moet blazen om mij omver te krijgen.”
Sinds wanneer kun je dat zeggen?
„Ik kan dat aanwijzen.” Hij wijst naar de kamer waarin Jonathan aan het werk is. Ze zijn bijna elf jaar samen. „Jonathan vond mij leuk, maar hij zei ook al snel: ik weet eigenlijk niet wie je echt bent. Dat zorgde voor knallende ruzies die me deden inzien dat hij gelijk had. Ik had mezelf een houding aangeleerd waarvan ik dacht dat die paste bij een schrijver. Ik wilde ernstig genomen worden, droeg pakken en sprak keurig, maakte niet te veel grappen, ging niet in op uitnodigingen van luchtige televisieprogramma’s. Jonathan ging me tussen de ribben porren.”
Hij was dus ook kritisch, net als je vader.
„Ja, maar het was liefdevoller. Ik merkte ook: zodra ik eerlijker, opener en meer mezelf was, werd ik beter begrepen.”
Bij de uitreiking van de Astrid Lindgren Memorial Award in 2019 werd gezegd dat Bart Moeyaert al zijn hele leven over outsiders schrijft. Dat raakte hem, zegt hij, omdat hij dat nooit eerder bedacht of gehoord had. En omdat hij zich nooit eerder had gerealiseerd dat het geen toeval is. In zijn werk toont hij steeds opnieuw dat de kindertijd niet alleen maar leuk is. „Ik hoef niet aan de wereld toe te voegen wat we allemaal al weten: het grote verhaal, het spannende avontuur. Veel spannender dan een leuk verhaal vind ik datgene wat ongezegd blijft. In mijn boeken staat er minder op de pagina’s en meer tussen de regels. Dat kunnen mensen weleens lastig vinden. Maar ík vind dat er veel staat.”
Mensen vergeten vaak, zegt hij, dat ze als kind films zagen of boeken lazen zonder dat ze die volledig begrepen. „Ik kan me er druk over maken dat de cultuur meer en meer draait om het idee dat de kindertijd gelijk staat aan blauwe luchten, aan plezier en aan vrolijkheid. Daar is niks mis mee, ik kan mij ook ontspannen met een liedje van het Songfestival, maar ik wil niet vergeten dat ik als tienjarige diep heb nagedacht over de grootte van het heelal en bang werd in de nacht omdat ik het niet kon bevatten.”
Heb je nooit nagedacht over hoe je jeugd was geweest als je moeder meer tegen je vader was ingegaan?
„Ik weet wat je bedoelt. Maar zij deed dat niet. Het waren de jaren zestig en zeventig, ze was huismoeder, ze kreeg van hem een bepaald bedrag per maand om voor het gezin te zorgen. Ze stond naast hem, zo ging dat nu eenmaal. Soms koos ze ervoor om een dag te verdwijnen. Dat maakte hem heel ongemakkelijk. We weten nog altijd niet wat ze op zulke dagen deed.”
De bescheiden opstelling van zijn moeder kwam ook, denkt hij, doordat ze overtuigd was van het idee dat zij niet belangrijk was. Zo was ze opgevoed, als de enige dochter van de huisbewaarster van kasteel Gruuthuyse in Oostkamp, vlak bij Brugge. Samen met haar moeder woonde ze in het souterrain. „Ze leerde: wij zijn downstairs. Ons verhaal doet er niet toe.” Haar vader, hovenier in dienst van de graaf, stierf toen ze drie was. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog vertrokken de graaf en gravin naar Zwitserland, en de verantwoordelijkheid voor het kasteel werd toegewezen aan de alleenstaande huisbewaarster. Het kasteel werd een Kommandantur, bezet door de Duitsers.
Moeyaert had graag een fictieboek willen schrijven over deze jaren van zijn moeders leven, ze was veertien toen de oorlog begon. Maar omdat ze er haast niets over wilde vertellen, lukte hem dat niet. „Ik denk dat ze zweeg omdat het verschrikkelijke jaren waren en ze haar herinneringen niet wakker wilde maken.”
Deze mysterieuze jeugd was, denkt hij, de onuitgesproken verbintenis tussen hem en zijn moeder. „Wij kenden allebei een vorm van eenzaamheid en hadden het daardoor zonder veel woorden goed met elkaar.” Pas na haar dood realiseerde hij zich dat hij te weinig vraagtekens heeft gebruikt toen ze nog leefde. „Op je twintigste maak je plannen, vind je jezelf het belangrijkst. Daarna bouw je je leven verder uit, misschien krijg je kinderen. Ik heb te laat beseft dat ik al die tijd te veel met mezelf bezig ben geweest, en vergeten ben om vragen te stellen.”
De korte vakantie in Parijs met zijn moeder was een cadeau voor haar zeventigste verjaardag. Ook hier voerden ze geen diepe gesprekken over elkaars leven. Totdat er een Amerikaanse hoogleraar het hotel binnenliep die met zijn moeder in gesprek raakte.
Deze ontwikkelde, kinderloze vrouw confronteerde je moeder met hoe een leven ook kan lopen.
„Ik zag het gebeuren. Het triggerde iets bij mijn moeder. Na die ontmoeting was ze minder vrolijk. Ik bleef vragen wat er was, totdat ze losliet dat die hoogleraar haar aan het denken had gezet. Ze vertelde me dat ze een ander leven had gewild. Ze zei: ‘Twee kinderen, dat was eigenlijk genoeg geweest.’ Als die oud genoeg waren, dan wilde ze de wereld zien. Het was mijn vader die meer kinderen wilde. Ik realiseerde me dat ik nooit zo over haar had nagedacht. Gemiste kansen vind ik, ook in het algemeen, heftig. Ik weet ook niet of ik had willen weten dat ik voor haar liever niet geboren was geweest.”
Je beide ouders werden dement aan het einde van hun leven. Ben je daar bang voor?
„Ja, dat is een angst. Als ik niet op een naam kan komen, denk ik niet wat andere zestigjarigen denken: ik word wat vergeetachtig. Nee, ik denk: het is begonnen. Wat ik heel heftig vond bij mijn vader is dat hij zijn leven lang met taal is bezig geweest. Hij heeft een schrijfmethode ontwikkeld, hij was schoolinspecteur. En uitgerekend díe man begon rare schrijffouten te maken, hij verloor zijn taal.”
Voor jou geldt hetzelfde: taal is wie je bent.
„Vroeger kon ik grappen maken: als het zover is, laat mij dan maar à la [schrijver] Barbara Cartland in mijn fauteuil liggen met mijn hondje op schoot terwijl ik mijn nieuwe boek dicteer. Die grap maak ik niet meer. De afgelopen jaren waren niet mijn beste jaren. Ik denk dat ik te lang achter mezelf heb aangehold, waardoor ik het plezier ben kwijtgeraakt. Mijn tijd wordt korter, ik word kieskeuriger met het aannemen van opdrachten. Het komende jaar verruil ik mijn werkkamer voor mijn tuin, het bos, de heide. Er zal ook een gedicht of verhaal ontstaan terwijl ik een plant in de grond stop.”