Neem nooit een beste vriend! Dat is de belangrijkste levensles van Joshua, de zestienjarige hoofdpersoon van de meest recente jeugdroman van Erna Sassen. Want een beste vriend, daar verwacht je veel van, daar wil je op kunnen bouwen en vertrouwen, maar het leven is onberekenbaar – dus komt er geheid een moment waarop die vriend je teleurstelt.
„Ja, ik snap wel dat hij zo denkt. Lekker absoluut”, zegt Erna Sassen (62). Thee en koffie staan op tafel, stukjes taart ernaast, en ze brandt los. „Voor Joshua is zijn beste vriend Sergio een voorbeeld. Zelf is hij een piekeraar, maar Sergio is levenslustig, iemand aan wie hij zich kan optrekken. Maar die krijgt een oogje op Joshua’s zus, en dat gaat niet goed, want Sergio is een fladderaar, doet haar pijn – en dus ook Joshua. Dus ja, had hij dan maar géén beste vriend gehad, denkt Joshua. En hij denkt het ook over Lindsey, want hij is bang dat ze hem gaat friendzonen. Hij wil niet haar beste vriend worden, hij wil seks met haar.
„Maar ik zou zeggen: neem vooral een beste vriend. Je hebt vrienden nodig, verbindingen met mensen. Weet je, mensen zeggen ook weleens dat je in een relatie niet afhankelijk moet zijn. Maar als je helemaal niet afhankelijk bent, waarom heb je dan een relatie? Je wilt toch dat iemand je nodig heeft? Er zit wel een gevaar in die afhankelijkheid, dat de mensen die jij nodig hebt toch ineens een andere kant op gaan. Of doodgaan. Ik heb een heel belangrijke vriend, George Groot – hij is mijn docent geweest en hij werd de eerste lezer van alles wat ik heb geschreven – en nu is hij ziek en zal hij niet lang meer leven. Dat is vreselijk, ik vind het moeilijk om daar al echt over na te denken, maar dat verlies gaat pijn doen. Maar het leven is leren dat je dat soort verbindingen toch niet moet vermijden. Joshua is zo’n vermijder, en ik probeer hem daaruit te trekken.”
Ooit was Erna Sassen actrice en stond ze als cabaretier op het toneel – bij haar eerste solovoorstelling, zegt ze, zat de zaal vooral vol met mensen die kwamen voor verpleegkundige Suzanne Lievegoed die ze speelde in dramaserie Medisch Centrum West. Inmiddels is ze al bijna twee decennia schrijfster van kinder- en jeugdboeken, met speciaal oog voor jongeren. Als er iemand een puberfluisteraar is, is Sassen het: je zou bijna vergeten dat zij, en niet een authentieke 16-jarige, de woorden in Neem nooit een beste vriend achter elkaar zette.
Voor die jeugdroman kreeg Sassen vorige maand de Vlaamse Boon voor kinder- en jeugdliteratuur, een prijs van 50.000 euro, de grootste in het Nederlandse taalgebied. Haar Haarlemse woonkamer staat nog vol bloemen – de vazen in pannen, anders trekken de katten ze omver. Het boek kreeg de prijs vanwege „zijn zwierig gewiekste compositie, zijn schijnbare gemak en flair, en de authentiek vertolkte stem van het hoofdpersonage”, aldus de jury.
„Ik kan het nog steeds niet geloven, weet je dat? Waarom: het is best een grof boek. Er zit veel liefde in, maar het is ook hard en grof. Over seks, over gevoeligheden, over generalisaties. Jongeren zijn vaak zo, direct en niet genuanceerd, dat moeten ze nog leren, daar zijn ze jong voor. Maar ik dacht: dat ligt in een jury vast lastig, zoals het op scholen ook bezwaren kan opleveren dat ik de grens soms opzoek. Dat doe ik niet om baldadig te zijn, maar wel expres, omdat ik het nodig vind. Kijk, harde grappen, die máken puberjongens. En als een jongen van zestien kwaad is, zegt hij echt geen ‘potverdorie’, dan zegt hij ‘godverdomme’.”
Begint een boek voor jou met zo’n personage?
„Ja. Maar eigenlijk begon Joshua met Martijn.” De illustrator van Neem nooit een beste vriend, Martijn van der Linden – met wie Sassen de prijs van de Boon deelt. „Ik had eerder een boek met hem gemaakt en ik dacht: ik wil hem niet kwijt. Maar boeken voor jongeren worden bijna nooit geïllustreerd, dus ik besloot om te schrijven over een jongen die heel goed kan tekenen en dat ook de hele tijd doet, want dan kon Martijn die tekeningen maken. Dat heb ik zelf nooit gedaan trouwens, ik kan niet tekenen, ik word meteen bang dat het nergens op lijkt en dan doe ik het niet. Dat had ik als kleuter al: dan knutselde een van m’n klasgenootjes zogenaamd een fabriek, en dan dacht ik: nee hoor, dat is een Liga-doos met twee gaten waar wc-rollen uit steken.”
Dat vroeg te veel van je verbeelding?
„Ja, ik was altijd degene in het gezin zonder fantasie. Voor mij moest het echt lijken, een tekening moest bijna zo realistisch als een foto worden. Maar goed, ik zag wel hoe fijn dat tekenen was, bij mijn zus en mijn dochter, voor wie dat echt een manier is om zich te uiten. Dat kon ik gebruiken voor Joshua – én ik wilde een liefdesverhaal schrijven, over pubers en liefde en seks en hoe zo’n relatie dan in de realiteit gaat. Want ik lees ook wat er over jongeren geschreven wordt: dat ze preutser worden, dat ze steeds later met seks beginnen, dat ze wel al heel jong porno kijken.”
Waarom trok dat onderwerp je?
„Nou, omdat het heel ingewikkeld ís, het liefdesleven van jongeren. Als ik terugdenk aan mijn eigen puberteit, hoe dat ging, dan denk ik: wat deed ik ráár! Grensoverschrijdend gedrag lokte ik ongeveer uit. Maar waarom dan?”
Wilde je vooral iets uitzoeken over jezelf, of over de preutse jongeren van nu?
„Nou, het gegeven van je seksualiteit ontdekken is natuurlijk universeel. Als ik lees over jongeren van nu herken ik veel. Ik zag een documentaire over meisjes, zoals Lindsey in het boek, die slachtoffer worden van sextortion – dus chantage met seksueel getinte beelden – en wat voor invloed dat heeft op hun leven, op hun relaties. Zoiets is mij niet overkomen, maar ik weet wel dat onplezierige seksuele ervaringen die je meemaakt aan het begin van je ontwikkeling, je voor het leven tekenen.”
Lindsey gaat zich heel sterk geseksualiseerd gedragen, omdat ze daar haar gevoel van eigenwaarde uit haalt.
„Ja, ze denkt dat dat het enige is waarom ze gewaardeerd wordt, en dan gaat ze het gebruiken ook, om de macht terug te pakken. Ik heb een paar jaar geleden in mijn boek Kom niet dichterbij autobiografisch – misschien wel te autobiografisch – geschreven over mijn eigen eetprobleem, waar ik als tiener en twintiger elf jaar mee kampte. Heel veel eetproblematiek komt voort uit dingen die rond je seksualiteit zijn misgegaan – het heeft te maken met ontkennen wat er gebeurt met je lichaam, er afstand van nemen, waardoor je later niet meer goed naar je lichaam kunt luisteren.”
Heb je het dan over seksueel misbruik?
„Ja. Ik weet niet wat er met mij is gebeurd, ik heb daar geen herinneringen aan, maar het heeft met seksueel grensoverschrijdend gedrag te maken. Er zijn veel vrouwen bij wie iets gebeurd is toen ze nog geen woorden voor die ervaringen hadden, en bij wie die gehavende relatie tot hun lichaam doorwerkt in hun omgang met eten. Ik heb me lang tegen dat idee verzet, maar ik kan zeggen dat het hielp om in therapie erover te praten en het te accepteren. En dat het dus fascinerend en angstaanjagend is hoe dingen rond seksualiteit doorwerken.”
Voor de piekerende Joshua is het vooral lastig dat hij wel giert van de hormonen, maar ook geen meisjes wil seksualiseren en ze als ‘gebruiksvoorwerpen’ beschouwen.
„Dat is voor jongens van nu wel ingewikkeld – consent vragen bij elke stap, alles kan een misstap zijn, ik snap wel dat jongeren daar schuchter van worden. Dat ontzettende nadenken, in je hoofd blijven zitten, helpt natuurlijk niet. Als je de hele tijd met een regisseursoog naar jezelf blijft kijken, wordt het sowieso niks. Je moet je hoofd een beetje uit kunnen zetten – daarom speelt voor veel jongeren alcohol een grote rol, wat ook weer gevaarlijk is, want dan ben je minder ontvankelijk voor de negatieve signalen van de ander.
„Seks is vaak wel een beetje ploeteren, maar lezers moeten ook zien dat dit het verhaal van Joshua en Lindsey is en niet voor iedereen opgaat. Ik denk soms: doe ik niet te veel alsof seks iets moeilijks is? Daar kan ik ook van wakker liggen, echt met dichtgeknepen keel. Dat vind ik moeilijk, dat je je verhaal niet als waarheid gaat verkondigen.”
Maar dat doe je toch ook niet, je laat Joshua’s ouders benadrukken: ‘Seks is hartstikke leuk, daar moet je van genieten zoveel je kunt.’
„Ook weer ingewikkeld, want dan rennen die jongeren gillend weg, ze willen niet met hun ouders over seks praten, de gedachte alleen al, ranzig, bejaardenseks! Dus dan blijft seksuele voorlichting beperkt tot een verhaal over soa’s en zwangerschappen. En ga je op internet kijken, dan beland je bij de porno – waardoor je als jongen kunt gaan denken dat je bij dat lieve meisje haar keel moet dichtknijpen. Daarom zeg ik: je moet toch echt boeken lezen, daar kun je nog iets leren wat je met al je gevoelens moet.”
Denk je weleens: ik moet oppassen dat mijn boek geen seksuele voorlichting wordt?
„Ja! Wordt het niet te informatief? Er zit wel een soort noodzaak achter wat ik te vertellen heb, het is niet willekeurig, maar dat wil je ook zo leuk mogelijk verpakken. Eigenlijk wil je dat de boodschap per ongeluk binnenkomt, in een grap, in een gesprek. Eén boodschap ramt Neem nooit een beste vriend er wel in, aan het einde: ‘Praat met iemand.’ Maar ja, dat vind ik ook gewoon echt – als je ergens mee zit en je praat er niet over, woekert het en groeit het als een gek.”
Je zei net dat je eerdere boek ‘te autobiografisch’ werd, wat bedoelde je daarmee?
„Ja, dat zei een andere, heel goede schrijfster eens tegen me: je kunt beter niet over jezelf schrijven, want je kijkt niet met evenveel liefde en interesse naar jezelf als naar je verzonnen personages. Jezelf kén je al, dus je hoeft dat personage niet meer te leren kennen, zoals je dat bij een verzonnen personage wel zou moeten. Dat onthoud je je lezers dan ook. En dan maak je dat personage te klein, te smal.”
Je verhaal wordt er dus scherper van als je het verzint?
„Ja, als je een beetje afstand kunt nemen. Maar het moet niet te bedacht worden. Volwassen schrijvers die voor jongeren straattaal gaan gebruiken ofzo, dat is best tricky. Als het een truc is, is het nooit leuk, dan is het onoprecht. Maar weet je: zoals ik schrijf, zo praten en schrijven jongeren ook niet, hoor. Ik denk dat de waarachtigheid meer zit in mijn benadering, in de emotie of verontwaardiging die je kunt voelen, die bij jongeren past.”
En ontlezing onder jongeren – hoe ga je om met die realiteit?
„Oh, dat is zoiets moeilijks. De erkenning van de Boon kwam precies op het goede moment. Ik was net weer op schoolbezoek geweest en dat had me weer zo aan het twijfelen gebracht over waar ik het allemaal voor doe. Ik heb zó’n moeilijke doelgroep. De meesten houden al niet van lezen. Ik doe al niet veel optredens, want te veel prikkels, ik moet er dagen van bijkomen. Ik moet zeggen: deze jongeren waren ultiem goed voorbereid, ze hadden leuke vragen ingeleverd, er was een fijne interviewer. Maar wat me toch dwarszit: het enige wat je van die jongeren terugkrijgt, zijn hele kleine knikjes. Of een lachje, dan vinden ze de grap leuk. Maar meer niet, ze schamen zich overal voor, dus je krijgt geen contact. En dat is toch waarom ik schrijf: om contact te maken. Je wilt dat mensen herkennen wat je bedoelt.
„Maar goed, ik weet het ook niet, want ik ben er niet bij áls ze zitten te lezen. En dat is het moment waarop het contact plaatsvindt.”