Opinie | Niet weer alleen Mozart, Bach en Beethoven: durf nieuwe componisten de ruimte te geven

Eind achttiende eeuw draaide het openbare muziekleven op nieuwe muziek. Het bracht werken van levende tijdgenoten. Haydn, Mozart en later Beethoven componeerden voor een publiek dat graag het nieuwste hoorde. Historisch repertoire raakte pas in de negentiende eeuw in zwang. Sinds de afgelopen eeuw worden concerten gedomineerd door dode componisten, terwijl de hedendaagse muziek marginaliseert. Het publiek wilde er niet aan, en de orkestdirecties vonden in die weerstand een dankbaar alibi om tot vreugde van de boekhouding Tsjaikovski en Rachmaninoff te kunnen blijven programmeren..

Anno 2024 wordt de programmering nog steeds beheerst door koudwatervrees voor actuele noten. De concertprogramma’s van de randstedelijke symfonieorkesten bestaan ook in het seizoen 2024-2025 grotendeels uit muziek van vóór 1945. Voor het avontuur moet je naar het Amsterdamse Muziekgebouw of de NTR ZaterdagMatinee in het Concertgebouw, waar het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor onder de paraplu van de publieke omroep nog iets voor de nieuwe muziek kunnen betekenen. Dat is zorgelijk omdat de 21ste eeuw al een eind op streek is en de traditionele muziekcultuur op losse schroeven staat. De bezoekcijfers trekken na de coronacrisis weliswaar weer aan, de concertganger neemt minder vaak een abonnement en koopt vaker last minute losse kaartjes. Begrijpelijk dat orkesten op safe spelen met een traditionele programmering. Toch is het struisvogelpolitiek. Het vergrijzende publiek dat je ermee hoopt te bedienen trekt zich terug, terwijl je niet de jongeren bereikt die door een reeks oorzaken – van gebrek aan scholing tot een veranderend cultuurklimaat – het contact met de klassieke muziekcultuur zijn kwijtgeraakt.

Daarom moeten de rollen drastisch worden omgedraaid: nieuwe muziek zou voortaan vóór het repertoire moeten gaan. Ook als zo’n schijnbaar radicale keus gezien de smaak van het gemiddelde publiek nu commerciële zelfmoord lijkt, is het op langere termijn de enige kans om bij nieuwe generaties luisteraars duurzame interesse op te wekken voor nieuw repertoire en de klassieke muziekwereld voor de ondergang te behoeden.

Alleen de besten

Niks arm publiek. De clichés over de hoogdrempeligheid van nieuwe muziek zijn achterhaald. Jonge componisten schrijven stilistisch divers en schaamteloos verleidelijk de sterren van de hemel. Zo hoort het. Componisten moeten, als ze willen, populistische versierders mogen zijn. De Amerikanen waren er sinds George Gershwin en Aaron Copland meesters in. Daarom werd de in die geest gevormde post-minimalist John Adams ook zo populair. De systeem geworden afschuw van hedendaagse muziek gaat terug tot de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, toen een deel van de avant-garde er inderdaad een eer in stelde het de luisteraar zo moeilijk mogelijk te maken. Maar het geeft geen pas de makers van vandaag af te rekenen op de vooroordelen tegen hun voorgangers.

Het beetje actualiteit steekt schraal af bij de clichés

Geen discussie mogelijk over het recht op ouderwets muziekgenot, of over de eeuwigheidswaarde van Bach, Mozart, Beethoven, Bruckner, Strauss en Rachmaninoff. Maar door hun grijsgedraaide dominantie werden ze een sta-in-de-weg voor nieuwe generaties componisten die zich op hun voorwaarden met hun eigen tijd verstaan.

De sceptische vraag of er dan al een nieuwe Stravinsky of Ravel is opgestaan gaat arrogant voorbij aan de natuurwet dat genialiteit alleen kan bloeien op vruchtbare bodem. Omdat het lang kan duren voordat grootheid door de massa wordt verstaan, is het essentieel de jonge garde zonder al te dwingende selectiecriteria zo ruimhartig mogelijk meters te laten maken in een levende muziekpraktijk. Zo ontstaat een speelveld waar de besten kunnen winnen. Mozart werd mogelijk dankzij de middelmaat die hij als concurrent van iedereen moest overtreffen. Mahler brak ook door omdat hij begin vorige eeuw uitblonk in het defilé van springlevende maar onbeduidende componisten dat Willem Mengelberg met het Concertgebouworkest uit oprechte nieuwsgierigheid uitvoerde. Juist de tweede garnituur liet hem schitteren.

Daarom moeten dirigenten weer schatgravers worden, en daarom is de verslaving van de symfonieorkesten aan het repertoire zo fataal.

Strekkende meters chlichés

Alleen het Koninklijk Concertgebouworkest onderscheidt zich met een relatief verlichte programmering. Het wijdt drie fraaie concertprogramma’s aan muziek van Schönberg tot Louis Andriessen en houdt ook in de traditionelere serie Groots symfonisch repertoire de vinger stijlvol aan de pols van het heden. Anderzijds zijn ook hier Bruckner en Rachmaninoff of de zoveelste uitvoering van Strauss’ Vier letzte Lieder met een Beroemde Sopraan schering en inslag.

Ernstiger is de toestand bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest, het Residentie Orkest en het Nederlands Philharmonisch Orkest. In Rotterdam staan premières van Joey Roukens en Carlijn Metselaar op de rol, van Kaija Saariaho gaat één stuk, John Adams dirigeert er naast zijn eigen Harmonielehre Louis Andriessens De Staat. Mooi zo. Maar het beetje actualiteit steekt schraal af bij de strekkende meters clichés. Tsjaikovski’s Notenkraker, een Weens nieuwjaarsconcert, wéér Sjostakovitsj, godbetert Ravels Boléro, alweer Strauss’ letzte Lieder, de verbodsrijpe Negende van Dvorák. Voor de dikke tranen zijn er Mahlers Negende en de Matthäus-Passion, hilarisch aangeprezen als ‘het ultieme meesterwerk over liefde, verlies en troost; muziek van tijdloze, universele zeggingskracht’. Nooit geweten, denk je dan.

Het Nederlands Philharmonisch parkeert opdrachtwerken van Vanessa Lann, Ramin Amin Tafreshi en de Finse Outi Tarkiainen, gevoegd bij de Nederlandse première van Rufus Wainwrights Dream Requiem, in een stal vol oude koeien. Daar zijn Schumann, Brahms en Dvoráks Negende, daar is Verdi’s Requiem, daar zijn de braafste noten van Stravinsky en Prokofjev, daar is Orffs onvermijdelijke Carmina Burana, wat Bruckner en als witte raaf Ligeti’s vroege Concert Romanesc dat uitgerekend ook het Residentie Orkest komend seizoen speelt. Dat oogst bonuspunten met One Minute Symphonies voor jonge componisten, nieuw werk van Klaas de Vries, Amarante Nat en Jan-Peter de Graaff of anders wel de uitvoering van Kurtágs schitterende Stele, maar rode kaarten voor de rest, van Beethovens Vijfde tot Sjostakovitsj’ Achtste.

Het roer moet om. Laat jonge geesten duizend bloemen bloeien.


Lees ook
Niet meer naar Drachten: de top in theater en dans slaat kleinere steden vaker over

Theatertechnici pakken het decor in van 'Wachten op Godot' door Het Nationale Theater, het gezelschap maakt ook voorstellingen die zo zijn gemonteerd dat ze ook langs kleinere steden kunnen toeren.