William Gaddis vertaald: een tour de force van de verbeelding

William Gaddis (1922-1998) was de auteur van een betrekkelijk klein oeuvre dat bij zijn dood niet meer dan vier romans omvatte. Alhoewel meerdere auteurs van een jongere generatie zich schatplichtig aan hem betoonden, (zoals Jonathan Franzen en David Foster Wallace) en dat kleine oeuvre dikwijls bekroond werd (met onder meer twee maal de National Book Award) was hem nooit een groot publiek gegund. De publiciteitsschuwe auteur werd doorgaans ingedeeld onder het niet altijd verhelderende label ‘postmodern’, samen met auteurs van boeken die, volgens de fameuze uitspraak van Vladimir Nabokov, niet bedoeld zijn om gelezen maar om onderwezen te worden.

Van dat kleine oeuvre (dat niettemin door collega Cynthia Ozick allerminst als een ‘dun stroompje’ maar eerder als een ‘zondvloed’ werd betiteld) wordt Carpenter’s Gothic dikwijls als zijn meest toegankelijke boek genoemd, maar het is zeker nog steeds niet een boek voor wat ik maar ‘luie lezers’ zal noemen. Hoofdpersonen zijn, voor zover die aan te wijzen zijn, het echtpaar Paul en Elizabeth Booth. Ze bewonen een huurhuis in upstate New York waaraan het boek zijn oorspronkelijke, Amerikaanse titel ontleent, (‘klassiek staaltje Hudson River-timmermans-gotiek, ze tekenden alleen die buitenkant en propten de kamers er later wel in…’), een huis dat ze huren van de schimmige eigenaar McCandless, die zijn al even schimmige verleden bewaart in een van de kamers, die afgesloten is en dus niet toegankelijk voor de huurders.

Paul is een Vietnam-veteraan die zich al schreeuwend en tierend door diverse financiële, criminele en verzekeringsconflicten heen werkt. Hij verwijt zijn vrouw dat ze niet naar hem luistert als hij haar weer pagina’s lang luidruchtig toeblaft dat ze nooit luistert terwijl hij toch zo zijn best doet ‘dingen op te bouwen,’ maar het tragische is dat hijzelf degene is die nooit naar haar of een ander luistert. Nu zijn veteranenpensioen is stopgezet verliest hij zich in kwade zaken, waarvan zijn rol als ‘media consultant’ voor de criminele tv-evangelist Elton Ude hem het meest bezighoudt, maar uiteindelijk valt zelfs te twijfelen aan de heiligheid van het vuur waarmee hij in dienst van die missie tekeer gaat. Ude’s duistere pogingen in Afrika het woord Gods uit te dragen zorgt weer voor conflict met McCandless, die pagina’s lange monologen weet af te scheiden over alles wat er mis is met de wereld en Elizabeth met zijn grandioze praatjes imponeert en verleidt wanneer Paul op ‘zakenreis’ is.

Exotisch en gewelddadig

De lezer die, na het lezen van deze droge samenvatting, denkt te maken te hebben met een conventionele roman, zal zich bij lezing wel even achter de oren krabben. Want hoe exotisch en soms gewelddadig al deze verwikkelingen ook mogen klinken, het verhaal speelt zich louter en alleen af in dat ene huis, waardoor Gaddis het bijna claustrofobische karakter van met name Liz’ bestaan nog versterkt. Dat is waarom veel van de informatie die het verhaal verder brengt van buitenaf komt, waarom er zoveel eenzijdig getelefoneerd wordt, diverse personages al dan niet onaangekondigd binnenvallen, en het werkelijke nieuws via krantenberichten binnenkomt (tot en met het tamelijk sensationele slot).

Inderdaad, Gaddis schreef geen boeken die ‘lekker weglezen’. Het achterwege laten van interpunctie, het onderbreken van monologen met wat op script-aanwijzingen lijken (‘scheuren van papier’) en het onaangekondigd wisselen van spreker in die monologen en dialogen, vereisen bovengemiddeld aandachtig lezen.

Erfgename

Als de lezer al behoefte heeft aan empathie voor een van de personages (hetgeen duidelijk niet Gaddis’ prioriteit heeft) dan zal het zijn voor Elizabeth, (ook wel tot Liz afgekort, of Bibbs, zoals haar onruststokerige namaak-Boeddhistische broer haar noemt.) Zij is de erfgename van een fortuin dat ondanks alle pogingen van Paul maar niet vrij wil komen omdat het vastzit in een trust, maar zoals alles in dit boek zijn de verwikkelingen daaromtrent niet zonder moeite te ontwarren en voortdurende bronnen van heftige onrust.

Wat eigenlijk het losse, onderliggende thema van deze roman is, valt samen te vatten onder de termen fraude, exploitatie, hebzucht en uiteindelijk een totaal gebrek aan respect voor menselijk leven. Gaddis schetst in deze microkosmos een grimmig en illusieloos wereldbeeld, er is eigenlijk geen personage dat niet fraudeert of er pogingen toe doet. Het leidt tot een genadeloos beeld, geen van de bewoners en bezoekers is te vertrouwen, of het nu om verzekeringsfraude, het uitbaten van mijnrechten, religieus fanatisme of wat dan ook gaat. Het geraaskal waarin dit alles (stilistisch sterk) wordt verwoord maakt het er niet altijd begrijpelijker op, ondanks het feit dat Gaddis’ er vaak een overdaad aan woorden aan besteedt.

Als bewust gecomponeerd contrast daarmee vallen de uitbundige, mooi geschreven observaties van de herfstachtige natuur op rondom het huis; het enige wat we verder van de buitenwereld meekrijgen zijn een groepje buurtjongens die zich lawaaierig voorbereiden op Halloween en een bejaarde buurman die met regelmaat raadselachtig in de weer is met veger en blik.

Op een zo gewaagd geschreven boek als dit valt natuurlijk ook wel een en ander aan te merken. Zo is de methode om alle handelingen zich in één pand te laten afspelen hier en daar wel erg geforceerd, vooral wanneer McCandless zijn intrede heeft gedaan. En wat te denken van de ontwikkeling die in de laatste alinea wordt gesuggereerd? Maar een indrukwekkende tour de force blijft het, alsook een moedige daad van de uitgever om voor het eerst iets van deze tamelijk onbekende auteur in vertaling uit te brengen. Dat die vertaling dan ook nog eens recht doet aan het gecompliceerde ritme en het vaak grove taalgebruik van Gaddis, is een extra verdienste.