Ruim de helft van alle olifanten in de wereld woont in Botswana. In een land dat ongeveer even groot is als Frankrijk, maar met slechts 2,6 miljoen inwoners, leven volgens de lokale autoriteiten ongeveer 130.000 Afrikaanse olifanten in het wild. En dat is te veel, vinden ze. De dieren vertrappen gewassen en soms zelfs mensen. Daarom worden geregeld olifanten overgeplaatst naar natuurgebieden in buurlanden waar het natuurbeheer minder goed geregeld is, of waar oorlog de populatie heeft uitgedund. Vorig jaar nog sloot Botswana een deal voor het verhuizen van 8.000 exemplaren naar Angola. 500 dieren zouden naar Mozambique gaan. Dus waarom niet ook naar Europa?
Als het aan de Botswaanse president Mokgweetsi Masisi ligt, dan kunnen liefst 20.000 olifanten per direct naar Duitsland worden getransporteerd. Boos over plannen van de Duitse minister van Milieu Steffi Lemke (Groenen) om de import van jachttroffeeën in Duitsland te verbieden, deed hij de bondsrepubliek in de krant Bild eerder deze week een vergelijkbaar aanbod als dat aan Angola en Mozambique. „En we accepteren geen nee”, zegt hij erbij. „We willen dat onze olifanten vrij kunnen rondlopen.” Het slechte Duitse weer is volgens Masisi geen beletsel. Daar kunnen Botswaanse olifanten prima tegen.
Jachtvergunning
Want gereguleerde jacht is een andere manier voor Botswana om de overpopulatie aan te pakken. Om een flinke olifant te mogen schieten, leggen jagers makkelijk 25.000 tot 40.000 euro voor een vergunning neer. Uit de hele wereld, vaak uit Duitsland, Rusland en het Verenigd Koninkrijk, komen ze ervoor naar luxe resorts in Botswana, Namibië en Zimbabwe. In 2014 verbood Botswana de plezierjacht op groot wild, maar in 2019 kwam het land daar vanwege de olifantenplaag van terug. In 2023 werden zeventig vergunningen om olifanten te schieten geveild. ‘Trophy hunting’ is dus ook een bron van inkomsten, erkent Masisi in Bild. „Het is heel makkelijk om in Berlijn te zitten en een mening te hebben over onze zaken in Botswana”, zegt hij. „Wij betalen de prijs voor het behoud van deze dieren voor de wereld.”
Hoeveel olifanten er precies in Botswana zijn, is onderwerp van levendig debat. Volgens de wetenschappelijk begeleide ‘Great Elephant Census’ van 2014 zijn het er ongeveer 130.000, op een totaal toen in heel Afrika van 350.000. Het International Fund for Animal Welfare kwam op 150.000. Aan het begin van de negentiende eeuw zouden er nog tussen 200.000 en 400.000 olifanten in Botswana hebben rondgetrokken. Wat vast staat is dat veel olifanten sinds de jaren negentig het oorlogsgeweld in Angola zijn ontvlucht en in Botswana zijn uitgekomen. Anders dan in bijvoorbeeld Zuid-Afrika staan in Botswana geen hekken rond de nationale parken.
Boeing 747
Ook het Verenigd Koninkrijk werkt aan wetgeving om het importeren van jachttrofeeën te verbieden. De Botswaanse minister van Natuur Dumezweni Mthimkhulustelde daarom vorige maand al voor om 10.000 olifanten in Hyde Park los te laten teneinde de Londenaren „het gevoel over te brengen hoe het is om naast olifanten te leven”.
Het Duitse boulevardblad neemt het aanbod zo serieus dat het woensdag met een precieze uitwerking van de noodzakelijke logistiek kwam. In een Boeing 747 transportvliegtuig zouden achttien volwassen Afrikaanse olifanten passen. Eerder zijn per „dumbojet” olifanten naar Cuba overgebracht. In tien uur vliegen is de eerste partij olifanten dan in Frankfurt. Volgens een geraadpleegde deskundige is een gebied zo groot als de deelstaat Brandenburg nodig om de „federale olifanten” de ruimte te geven. De Groenen, zegt Masisi, moeten dan maar laten zien „hoe je samen kunt leven met olifanten zonder te jagen”.
In China probeerden lokale autoriteiten en ziekenhuismedewerkers een groot voedselvergiftigingsschandaal te verdoezelen. Dat blijkt uit onderzoek van de Chinese landelijke autoriteiten, nadat eerder deze maand ongeveer 250 kleuters bij een kinderdagverblijf voedsel kregen toegediend dat vergiftigd was met lood.
Zes mensen zijn gearresteerd, onder wie de directeur van de kinderopvang en meerdere koks. Er lopen nog onderzoeken naar in totaal zeventien mensen, onder wie leidinggevenden van het ziekenhuis.
Het keukenpersoneel van een opvang in de provincie Gansu in het noorden van China vermengde begin juli voedsel met verfpigmenten, naar verluidt om het voedsel aantrekkelijker te laten ogen. Later bleken deze pigmentenvoor twintig procent te bestaan uit lood – een overschrijding van de veiligheidsnorm met een factor tweeduizend.
Destijds lieten ouders aan lokale staatsmedia weten dat hun kinderen last hadden van maagpijn en misselijkheid, meldt The Guardian. Sommige kinderen zouden zelfs zwarte tanden hebben gekregen. Ruim tweehonderd kinderen werden opgenomen is het ziekenhuis. Inmiddels zouden op één kind na alle slachtoffers weer uit het ziekenhuis zijn ontslagen.
Bloedmonsters
Nadat de vergiftiging in de publiciteit kwam, kreeg het Provinciaal Centrum voor Ziektebestrijding en Preventie van de provincie Gansu opdracht om de kwestie te onderzoeken; meer dan 250 studenten en medewerkers van de opvang werden getest op het loodgehalte in hun bloed.
Nu blijkt dat de onderzoeksresultaten zijn vervalst, aldus de landelijke autoriteiten. Er zou zijn gemorreld met de testen door bloedmonsters door elkaar te schudden, „wat resulteerde in een enorm verschil tussen de testresultaten en de werkelijke waarden”, aldus het rapport. Ambtenaren worden ervan beschuldigd ongeoorloofde giften te hebben aangenomen. Ook zouden ze hebben weggekeken van het feit dat de opvang niet de juiste vergunningen had.
In China, waar al langer zorgen zijn over voedselveiligheid, doet het rapport het nodige stof opwaaien. Honderden mensen gingen volgens The Guardian de straat op bij de kinderopvang, wat leidde tot confrontaties met de politie. Het is uitzonderlijk dat een doofpotschandaal in China zo publiekelijk aan het licht wordt gebracht.
Het verleden is een onrustig bezit van de AIVD. Het archiefmateriaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst bevat tijdbommen die decennia later tot ontploffing kunnen komen, zo bleek in 2022, 2023 en 2024. NRC publiceerde toen een reeks verhalen over – onder anderen – Stella Braam en Derk Sauer. De dienst bleek vanaf eind jaren zestig allerhande gevoelige informatie over hen als linkse activisten en journalisten te hebben verzameld. Het nieuws kwam, onder meer, uit de 71.000 persoonsdossiers die de dienst had overgedragen aan het Nationaal Archief in Den Haag.
Augustus vorig jaar berichtten onderzoeksprogramma Argos en dagblad Het Paroolover een andere gevoelige kwestie, die zelfs een politiek vervolg kreeg. De Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), voorganger van de AIVD, had in de jaren zestig tientallen vluchtelingen uit Indonesië, vaak studenten, gevolgd. Zij werden verdacht van communistische sympathieën. Informatie over de Indonesiërs speelde de BVD „veelal” door naar buitenlandse diensten als de CIA, aldus Argos. De Tweede Kamer reageerde kritisch op de werkwijze van de BVD en drong aan op nader onderzoek waarover verantwoordelijk minister van Binnenlandse Zaken Judith Uitermark (NSC) nog moet besluiten.
Eveneens vorig najaar werd bekend dat de AIVD een vooraanstaand historicus in dienst had genomen. Constant Hijzen (1982) gepromoveerd op de geschiedenis van de AIVD, was onderzoeker aan de Leidse Universiteit, de laatste jaren in combinatie met een functie bij de Inspectie Justitie en Veiligheid. Met opiniestukken en bijdragen aan televisieprogramma en podcasts deed Hijzen intensief mee aan het publiek debat over de geheime dienst. Hij gaf vaak historische context van bepaalde acties van de diensten en moedigde de Tweede Kamer aan om AIVD en MIVD beter te controleren.
Per 1 september vorig jaar trad hij in dienst van dezelfde AIVD als ‘historisch adviseur’ nadat hij door de dienst was benaderd. In zijn nieuwe rol faciliteert hij historisch onderzoek naar de dienst – ook van wetenschappers buiten de AIVD. Hijzen blijft als ‘research fellow’ verbonden aan de Leidse universiteit. Buitenlandse diensten (CIA, MI6) kennen ook dit soort combinaties, al heeft de samenwerking tussen diensten en externe wetenschappers daar vaak een tijdelijk, projectmatig karakter.
Hijzen adviseert verder de minister van Binnenlandse Zaken over het bepleitte onderzoek naar de Indonesische studenten. Bij ‘lunch-lezingen’ voor AIVD-medewerkers geeft de historicus context, bijvoorbeeld wanneer het gaat over de strijd tegen het gewelddadig jihadisme sinds de jaren negentig.
NRC vroeg Hijzen vorig jaar september om een interview over zijn overstap als academisch onderzoeker naar de AIVD. Zijn voorganger in die functie bij de dienst, de historica Eleni Braat, was het daar namelijk maar matig bevallen. In 2014 verliet Braat na zes jaar teleurgesteld de dienst. De AIVD verbood haar mee te doen aan debatten tijdens bijvoorbeeld buitenlandse congressen; een boek van haar als onderzoeker over de dienst mocht slechts in kleine kring worden verspreid, ook nog sterk geanonimiseerd.
Hijzen stond welwillend tegenover het interviewverzoek van NRC, maar verwees door naar de woordvoering van de AIVD. Deze wilde de kersverse medewerker de gelegenheid geven zich eerst enige tijd in te werken. Ook had de dienst graag dat directeur-generaal van de AIVD Erik Akerboom kon vertellen over de reden voor de benoeming. Het tweegesprek vond uiteindelijk eind juni plaats bij de AIVD in Zoetermeer.
Waarom besloot de AIVD tot deze benoeming?
Erik Akerboom: „Om heel praktische redenen. We hebben inmiddels die 71.000 personeelsdossiers overgedragen aan het Nationaal Archief. En daarvoor bestaat veel belangstelling, zoals al gebleken is. Het helpt ons enorm als we samen met een professioneel historicus vragen daarover van het publiek, betrokkenen, en journalisten goed kunnen beantwoorden.
„Bovendien willen wij zelf graag van het verleden leren. Daar hebben we als dienst groot belang bij. Ook wij weten namelijk soms niet waarom bepaalde informatie decennia geleden werd verzameld. Een historicus als Constant kan ons daarbij helpen. Hij heeft zelf veel met historische bronnen gewerkt in de inlichtingenwereld, en veel ervaring opgedaan met de interpretatie van die bronnen,
„Bepaalde fenomenen uit het verleden komen steeds weer terug, zoals ondermijning door criminelen van de democratische rechtsstaat, de dreiging van jihadistisch extremisme of de noodzaak van contraterrorisme. Als dienst kunnen we leren van de manier waarop we die onderwerpen destijds aanpakten en hoe we onze aanpak kunnen verbeteren.”
We geven hem de ruimte en vrijheid om daarover te publiceren, uiteraard met inachtneming van onder meer staatsgeheimen
Prettige bijkomstigheid voor uw dienst is wellicht dat een kritisch geluid in het publieke debat zoals van Hijzen, verstomt?
Akerboom: „Nou, zo zie ik dat helemaal niet. Het gaat er ons niet om welk geluid dan ook te laten verstommen, maar juist om bijvoorbeeld goede onderzoeksjournalistiek mogelijk te maken. Het gaat steeds om gebeurtenissen waar we destijds niet bij waren, en waarvoor we professionele historici als Constant nodig hebben om die beter te begrijpen. We geven hem de ruimte en vrijheid om daarover te publiceren, uiteraard met inachtneming van onder meer staatsgeheimen. Onderzoekers en journalisten kunnen daar vervolgens hun voordeel mee doen.”
Hijzen heet ‘historisch adviseur’. Dat suggereert een afstand tot uw dienst die hij als medewerker toch helemaal niet heeft?
Akerboom: „De term ‘historisch adviseur’ is bewust gekozen. Bij de overheid is een adviseur iemand die gevraagd en ongevraagd zijn kennis deelt, meestal vanuit een positie bij een stafafdeling.”
Waarom besluit een onafhankelijk universitair onderzoeker voor de geheime dienst te gaan werken?
Constant Hijzen: „De geschiedenis van de dienst gaat mij aan het hart, zoals al uit mijn werk als onderzoeker bleek. Met die kennis wilde ik graag een volgende slag maken. Wat kan een organisatie als de AIVD leren van historische ervaringen? Maar ook: hoe kan ik de buitenwereld helpen om onderzoek te doen op dit altijd ingewikkelde terrein, bijvoorbeeld door te kijken of ik bepaalde bronnen binnen de dienst kan ontsluiten voor onderzoekers. In die zin kwamen de behoeften van de dienst en die van mijzelf bij elkaar. Mijn omgeving reageerde dan ook niet erg verrast toen mijn overstap bekend werd.”
September vorig jaar zei u namens de dienst tegen Argos dat de informatie over Indonesische studenten die de toenmalige BVD aan buitenlandse diensten had gegeven, beperkt was. Dit klonk als: ‘Het valt wel mee’.
Hijzen: „Dat wordt niet mijn insteek, maar ik ben wel voorstander van goed, onderbouwd historisch onderzoek. Dus als Argos stelt dat er op grote schaal inlichtingen werden gedeeld met het buitenland, dan vraag ik: ‘Hoe weet je dat?’ Ik zag die ‘grote schaal’ niet zo. Ik kan me voorstellen dat ik dan sussend overkom. Maar het is mijn rol en taak als wetenschapper om naar onderbouwing en complexiteit van historische producties te kijken.”
Twee andere voorbeelden dan. Stella Braam en Derk Sauer waren verrast en geïntimideerd door de BVD-belangstelling. Bovendien viel op dat de informatie over Braam decennialang werd bijgehouden. Hoe beoordeelt u als AIVD-historicus hun kritiek?
Hijzen: „Ik zeg ook in dit geval niet op voorhand: ‘Het zal allemaal wel meevallen’. Persoonsdossiers kunnen sterke emoties oproepen, zoals bleek toen die van de Oost-Duitse Stasi vrijkwamen in de jaren negentig. Mensen schrikken ervan dat de overheid informatie over hen verzamelde – soms over zeer persoonlijke dingen.
Waarom is dat dossier er überhaupt? Hoe wordt dat gevuld? Wie vult dat: de dienst? De politie?
„Emoties daarover scheid ik echter van het zakelijke gegeven dat er zo’n persoonsdossier bij de dienst bestaat. Dat roept voor mij als historicus een reeks vragen op: Waarom is dat dossier er überhaupt? Hoe wordt dat gevuld? Wie vult dat: de dienst? De politie?
„In een informeel gesprek met mensen om wie het gaat, kan ik aan de hand van zulke vragen door het materiaal heen lopen. Ik kan hen bijvoorbeeld laten zien dat het materiaal vooral in een bepaalde periode is verzameld en dat er daarna alleen nog krantenknipsels aan zijn toegevoegd. Ik kan hen proberen uit te leggen waarom een dossier niet gesloten werd.
„Naast zulke informele gesprekken, zou ik bij zo’n overdracht ook iets voor de buitenwacht kunnen organiseren: een symposium bijvoorbeeld om samen met vakgenoten te kijken naar de vragen die de openbaarmaking kan oproepen.”
Welke lessen heeft de AIVD getrokken uit de ervaringen met Eleni Braat?
Akerboom: „Door eerst een tijdje geen historisch adviseur te hebben. Daarna hebben we vorig jaar bewust het besluit genomen toch weer een adviseur in dienst te nemen. Ook vonden we het belangrijk goede afspraken te maken met Constant welke ruimte hij heeft. We realiseren ons dat hij de vrijheid nodig heeft om onder eigen naam buiten de dienst te publiceren en aan congressen deel te nemen. Dat kan, als hij zich aan de wetenschappelijke standaarden houdt en geen staatsgeheimen openbaart.”
Krijgt Hijzen van u de vrijheid om een kritisch oordeel over de AIVD te publiceren?
Akerboom: „Jazeker, mits dat goed is onderbouwd en hij geen staatsgeheimen schendt.”
En overleeft deze vrijheid uw vertrek als AIVD-chef? U gaat vast nog wel eens wat anders doen..
Akerboom : „…Dat laatste kan ik me niet voorstellen, ha, ha. Maar ik begrijp wat u bedoelt. De positie van Constant hebben we in onze organisatie goed vastgelegd en verankerd.”
Terugkomend op de ‘staatsgeheimen’: die worden door de AIVD nogal eens ruim opgevat. De Leidse onderzoeker Ben de Jong klaagde erover dat hij in 2020 aanvankelijk geen namen van AIVD-medewerkers mocht publiceren die eerder door de dienst zelf bekend waren gemaakt. Gaat dat straks anders?
Hijzen: „Daar ga ik me wel voor inspannen, ja.”
Nogal wat AIVD- medewerkers halen hun pensioen bij de dienst. U ook?
Hijzen: „U vraagt dat aan een historicus. Deze kan niet in de toekomst kijken. Maar in de eerste driekwart jaar dat ik nu hier zit, merk ik dat ik de ruimte krijg om iets van mijn positie te maken. Dat betekent dat dit voor mij een langetermijnproject is.”
Bijna achteloos legt scheikundige Jack Humby zijn hand op iets wat oogt als een reusachtige ijslolly. Een staaf van hard, doorschijnend ijs, enkele centimeters in doorsnede, verpakt in plastic. Zeker een meter lang. „Dit is zo’n beetje de oudste kern die we hebben. Hoe oud precies, dat hopen we de komende maanden te achterhalen. Maar ga uit van een leeftijd tussen de 1,2 en 1,5 miljoen jaar.”
Een week geleden kwamen ze aan, hier bij de British Antarctic Survey (BAS): de boorkernen met het oudste ijs dat ooit door mensenogen is aanschouwd. Zes piepschuimkisten vol, opgeslagen bij -25 graden Celsius. „Breekbaar”, staat er op de buitenkant. En: „Beyond EPICA”, de naam van het onderzoeksproject.
„Een ijskern zoals deze wordt binnen de klimaatwetenschap beschouwd als een heilige graal”, zegt paleoklimatoloog Liz Thomas, hoofd van de ijskernonderzoeksgroep bij BAS. „Juist rond 1 miljoen jaar geleden vond er een merkwaardige verandering plaats in het klimaat op aarde. Vóór die overgang duurde één ijstijdcyclus – bestaande uit een glaciaal, waarbij er ijs op de polen lag, gevolgd door een interglaciaal zonder ijs op de polen – zo’n 100.000 jaar. Maar sinds die zogeheten Mid-Pleistocene Transitie duren de cycli gemiddeld nog slechts 40.000 jaar.
„Al jaren proberen wetenschappers te achterhalen wat die ommezwaai in gang zette, en welke rol koolstofdioxide daarin speelde. Als we die puzzel kunnen oplossen, dan is dat een belangrijke stap vooruit in onze klimaatkennis. En hiermee hebben we het ontbrekende puzzelstukje in handen.”
Closeup van een stukje ijskern uit een boring op Berkner Island middenin de geheel bevroren Weddell Zee.
Foto Pete Bucktrout
Versgevallen sneeuw
Ook over het recentere klimaat bevatten ijskernen cruciale informatie. Luchtbellen in het ijs onthullen hoe de samenstelling van de atmosfeer er in het verleden uitzag en de verhouding tussen verschillende isotopen geeft informatie over vroegere schommelingen in neerslag en temperatuur. „Het ijs is gedurende al die honderdduizenden jaren gevormd door sneeuwval”, legt Thomas uit. „Onder druk van versgevallen sneeuw wordt de laag daaronder steeds compacter, tot er ijs ontstaat. Het is dus zoetwaterijs, geen zee-ijs.”
Eerder, vóór het bezoek aan het ijskernlab, heeft ze op een grote kaart van Antarctica laten zien waar de Beyond EPICA-kern gestoken is: op Little Dome C, een koepelvormig stuk ijskap ruim drieduizend meter boven zeeniveau, in het zuidoosten van Antarctica.
Het zuidpoolstation bij Little Dome C waar de Beyond EPICA-kern gestoken is.
Foto PNRA/IPEV
De plattegrond is voor 6 Britse pond ook te koop in het winkeltje van de BAS, net als een setje pinguïnpostkaarten. Alles aan het instituut ademt zuidpool. Zelfs de deurmat bij de ingang heeft de vorm van het continent, er staat een sneeuwscooter om selfies te maken en op diverse klokken is het zien hoe laat het in elk onderzoeksstation op Antarctica is. „We vinden elkaar in onze liefde voor sneeuw en ijs”, zegt geoloog Rob Larker, die al zeker 22 keer op zuidpoolexpeditie is geweest. „Je móét hier wel gepassioneerd zijn over je werk, anders houd je het niet uit tijdens de lange veldwerkperiodes. Je zit toch op elkaars lip in zo’n veldstation.”
Aandacht voor geestelijk en lichamelijk welzijn is er vanwege die intense werkomstandigheden ook: zowel hier als op Antarctica worden yogalessen onder werktijd aangeboden. Op de damestoiletten liggen papieren handdoekjes, speciaal voor wie last heeft van opvliegers.
Drie seizoenen boren
Om het paleoklimaat tot in detail te reconstrueren, worden vaak zowel ijskernen als sedimentboorkernen gebruikt. Waar die diepzeekernen soms tot honderden miljoenen jaren terug in de tijd gaan, is dat met de ijskernen veel moeilijker: het is een technisch complexe, dure en tijdrovende techniek. „Om tot bijna 3 kilometer diep te gaan, hebben we drie seizoenen moeten boren”, vertelt ingenieur James Veale. De oranje gevoerde overall en reusachtige snowboots waarmee hij hier binnen in de vriezer werkt, vormt ook zijn dagelijkse plunje tijdens veldwerk op Antarctica. In een vitrine verderop staat zijn evenbeeld in Lego: een poppetje in oranje pak op een gletsjer van witte blokjes.
Zelf boorde Veale een van de drie seizoenen mee in een internationaal team. „Op Little Dome C wordt het in de zomer zelden boven de -35 graden Celsius.” Om te zorgen dat het boorgat tijdens de tussenliggende winters openbleef en niet bezweek onder druk van het omliggende ijs werd het gevuld met een speciale vloeibare koolwaterstof met dezelfde dichtheid als het ijs.
Een tent bij het boorgat.
Foto Emma Pearce/BAS
Het eerste gedeelte van de boorkern die bij Dome C naar boven werd gehaald.
Foto Robert Mulvaney
Een camera wordt neergelaten in het boorgat in het ijs.
Video BAS
Na het boren werden de kernen eerst over land naar het onderzoeksstation Concordia gereden, vanwaar ze naar de kust van Antarctica werden gevlogen. „Vervolgens zijn ze aan boord van een Italiaans onderzoeksschip naar Europa gevaren”, vertelt Veale. Daar bevinden zich laboratoria met de juiste specialistische onderzoeksapparatuur. Aan Beyond EPICA werkten naast de BAS-wetenschappers ook Italiaanse, Duitse, Franse, Noorse, Zweedse, Deense, Zwitserse, Belgische en Nederlandse onderzoekers mee. Elk onderzoeksinstituut heeft de beschikking over een deel van de kernen – hier in Cambridge bevindt zich 190 meter van de totale 2.800 meter, inclusief het zo gewilde oudste ijs „Eerlijkheidshalve moet ik wel zeggen dat dit niet de héle kernen zijn”, voegt Humby toe, wijzend op de lange dunne staven in de piepschuimkisten. „Die waren zo’n 10 centimeter in doorsnede, bijna drie keer zo breed als wat je hier ziet. De kernen zijn in de lengte opgesplitst zodat zoveel mogelijk onderzoeksteams eraan kunnen werken.”
„Ook niet-Europese teams hebben hun zin gezet op een eigen diepe ijskern”, voegt Thomas toe. „Het kán dus zo zijn dat ons record binnen een paar jaar weer verbroken wordt.” Erg lijkt ze dat niet te vinden. „Hoe meer kernen, des te meer kennis.”
Onderzoekers slaan de boorkernen eerst op in een ondergrondse tunnel bij Little Dome C.
Foto PNRA/IPEV
Gouden plaatje
Intussen maken Humby en zijn team zich klaar voor de eerste metingen aan het Beyond EPICA-ijs. „Gevaar – lage temperaturen”, staat er op een geel driehoekig waarschuwingsbord op de deur. Erboven hangt een zwaailicht: als een persoon opgesloten raakt in de inloopvriezer gaat er een alarm af.
In de vriezer wordt een van de ijsstaven geleidelijk gesmolten op een gouden plaatje met een gat erin. Vanuit daar loopt het water door een plastic slang naar het aangrenzende CFA-lab, waar de temperaturen wél ruim boven nul zijn. Overal knipperen lampjes en digitale meters; langs de muren loopt een wirwar van kabels. „CFA staat voor continuous flow analysis”, legt Humby uit. „Het continu binnensijpelende smeltwater gaat hier eerst door de ontbubbelaar, om de luchtbellen van het water te scheiden.” Vervolgens worden zowel het gas als de vloeistof aan diverse analyses onderworpen – niet alleen in CO2 en zuurstofisotopen is interesse, maar bijvoorbeeld ook in sulfaatconcentraties. „Die kunnen duiden op vroegere vulkaanuitbarstingen. En omdat we vrij nauwkeurig weten wanneer de uitbarstingen plaatsvonden, kunnen we zo de verschillende dieptes van de kern beter dateren.”
In het laboratorium van de British Arctic Survey in Cambridge wordt de ijskern stukje voor stukje gesmolten voor analyse.
Video BAS Cambridge
Eén kamer verderop test promovendus Maddy Lewis een net gearriveerde fluorescentiemicroscoop. Daarmee zal ze zich buigen over de microbiologie van het oude ijs. „Eventuele schimmels, virussen, bacteriën en algen in het ijs bieden inzicht in de limieten van extreme ecosystemen: onder welke omstandigheden kan er nog leven voorkomen?” Bang dat daar een oeroud pandemisch virus uit tevoorschijn komt hoeven we niet te zijn, voegt ze toe. „Dit zijn virussen die het uitsluitend op bacteriën in het ijs gemunt zullen hebben.”
Whisky
De komende twee maanden wordt het met al die verschillende onderzoekers een gekkenhuis in het lab, concludeert Thomas met een brede lach. „We zullen blij zijn als we daarna weer een seizoen mogen uitrusten op Antarctica.”
Humby verheugt zich vooral om aan de slag te gaan met de alleroudste kern. „Het ijs is van een verrassend goede kwaliteit”, zegt hij terwijl hij er nog een goedkeurend klopje op geeft. „Kijk maar eens hoe sterk en doorschijnend het oogt. Dat is ook weleens anders.”
Hij bekent in het verleden eens een ijsblokje van een onderzochte kern in z’n whisky te hebben gedaan. „Maar dat was zogezegd restafval, niet nodig voor analyse. En het was hooguit een paar honderd jaar oud. Over deze kern zou ik uit eerbied toch langer twijfelen.”
Landschap met sastrugi, bevroren sneeuwduinen, die ontstaan door de poolwind op de ijsvlakten van de Zuidpool.