Op een hoek van de Rotterdamse wijk Katendrecht hangt een voorstelling van een man, op de rug gezien, die zijn hand op zijn hoofd legt, alsof hij daar iets zoekt. De grond is bedekt met dode bladeren. Boven zijn hoofd, door de lucht, waaien hoeden. Het kunstwerk beslaat vier blinde bogen boven ijssalon HIJS. De hoeden waaien hoog boven het terras waar ’s zomers mensen ijsjes komen eten.
Dit werk is gemaakt door Teun Hocks, en je kunt het zien als zijn vaarwel. Voor hij overleed in februari 2022 woonde hij korte tijd op Katendrecht, net als ik. We zagen elkaar als er iets te vieren was, en ook als dat niet speciaal zo was. Teun maakte werk waar meer mensen van houden dan er kunstliefhebbers zijn: toegankelijk, subtiel, melancholisch en grappig, altijd met hemzelf (‘het mannetje’) centraal, bezig dromen te vangen of te bestrijden, pogend zich staande te houden tegenover krachten die veel groter zijn dan hijzelf.
In hetzelfde jaar, 2022, overleed tekenaar Sempé: hij schiep een soortgelijk figuur, hij was de Franse vader van het kleine mannetje in een complexe wereld. En kortgeleden tekenaar Benoit van Innis, de Belgische vertegenwoordiger van deze benadering. Alleen Joost Swarte, de andere Nederlandse broeder van het genootschap, leeft nog en is nog volop actief. Genootschap is een groot woord voor vier kunstenaars die elkaar niet altijd persoonlijk kenden. Ook zijn er grote verschillen in stijl en persoonlijkheid.
Toch past het. Alle vier bedienen ze zich van een middel dat niet per se gerespecteerd wordt in de kunst, van de glimlach, en de visuele pointe. Alle vier worden ze graag en veel gebruikt voor covers van boeken en tijdschriften, waaronder die van The New Yorker. Op tentoonstellingen van hedendaagse kunst kom je ze niet tegen. Alle vier zijn ze zowel heel beroemd als een beetje marginaal.
Toen ik na het overlijden van Teun Hocks de toenmalige directeur van Museum Boijmans benaderde, of het niet tijd werd om een werk van hem aan te kopen, haalde die beleefd zijn schouders op. Teun mag meedoen op een tijdelijke tentoonstelling. Maar in de vaste collectie, nee. Dat geldt voor de andere leden van de broederschap ook enigszins.
Toch hebben ze alle vier een benadering met een stevige artistieke basis, samengesteld uit een grote kennis van zowel het idioom van Hergé (Kuifje) als surrealistische kunstenaars Magritte en Man Ray.
Zo kwam de gedachte in mij op dat hier wel eens sprake zou kunnen zijn van een voorbijgaand genre. Hedendaagse kunst gaat over grote thema’s, en daar past geen lichte touch, laat staan een eenzaam mannetje. Immers. ‘Het mannetje’ was tot voor kort het symbool voor doodgewone middelmaat. Meneertje, klein van stuk, correct gekleed. Antiheld. In de hedendaagse kunst is iedereen welkom, en dat is geweldig, alleen het heertje valt een beetje buiten de boot.
‘Generiek’ riekt naar ‘normatief’, dat wat we herkennen als de maat van alle gewoonheid. En hoezo zou het mannetje – altijd wit, altijd man – de maat van alle gewoonheid zijn?
Dat is waar. Maar zo vormt de kleine antiheld een lege plek binnen het veelsoortige gezelschap dat de hedendaagse kunst bewoont. Op een dag komt hij hopelijk weer terug, in het gezelschap van een ander personage dat inmiddels ook aan alle normen van doodgewoonheid voldoet.