Misschien moet ik voortaan alleen nog op Paaszaterdag naar goed bezochte tentoonstellingen. Dat deed ik afgelopen zaterdag in het Kunstmuseum in Den Haag, waar nog tot 20 mei een deel van het beste werk van de Duitse schilder Max Beckmann (1884-1950) te bewonderen valt.
Het was er aangenaam rustig. Op zeker moment stond ik zelfs moederziel alleen in een zaal met wat mij betreft Beckmanns beste meesterwerk: Dubbelportret. Max en Mathilde Beckmann, uitgeleend door het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Beckmann, gevlucht voor het nazi-regime, schilderde het tijdens zijn verblijf in Amsterdam dat van 1937 tot 1948 duurde en de vruchtbaarste periode van zijn artistieke bestaan werd: hij maakte er bijna 300 van zijn in totaal 800 schilderijen. Op Dubbelportret beeldde hij zichzelf af, samen met Mathilde, zijn tweede vrouw, die ik verder Quappi zal noemen omdat Beckmann dat troetelnaampje voor haar bedacht had.
Het is een liefdevol portret uit 1941 van een echtpaar dat kennelijk even rust heeft gevonden in een tumultueuze periode. Beckmann staat erbij zoals hij zich bij voorkeur afbeeldde: als een gedecideerde man met een waakzame blik. Quappi staat iets achter hem terwijl ze een bemoedigende hand op zijn schouder legt – een hand waarmee ze hem ook kan bijsturen als hij uit de bocht van zijn tomeloze energie mocht vliegen.
Beckmann schilderde ook een prachtig dubbelportret – hier niet aanwezig – met zijn eerste vrouw, Mina Beckmann-Tube, maar dat schilderij straalt een zekere melancholieke afstandelijkheid uit, alsof de echtgenoten al met een afscheid rekening houden.
Quappi was de liefde van zijn leven. „Zij is een engel, die men mij gestuurd heeft, met wie ik mijn werk tot stand kan brengen”, schreef hij. Hij doorstond met haar de oorlogsjaren in Amsterdam toen ze zich moesten redden in een povere huurwoning aan het Rokin 85. „De temperatuur in dit vertrek kwam niet boven de vijf graden”, schreef Quappi in haar memoires. „Steeds weer moest Max zijn werk onderbreken om naar onze kleine slaapkamer te gaan die we enkel tussen elf uur ’s ochtends en 8 uur ’s avonds met een grotere oven verwarmden. Daar warmde hij dan zijn door de arbeid in het koude ‘atelier’ stijf geworden handen omdat hij anders het penseel niet kon hanteren zoals hij wilde.”
Ik vond dit citaat in het interessante boek Max Beckmann – leven en werk in Nederland 1937-1948 van Jan G. Geerts, een van de grootste Beckmann-kenners in Nederland, dat eind april verschijnt. Het boek wemelt van dit soort citaten, omdat Beckmann ook zelf een gretig schrijver van dagboeken en brieven was.
Beckmann hield meer van Nederland dan Nederland van hem. Hij maakte graag fietstochten en was dol op de zee. Op de tentoonstelling hangt een Schevenings zeegezicht dat je buiten op loopafstand in de realiteit kunt vinden. Nederland zag hem als schilder nauwelijks staan, alleen zijn Dubbelportret werd aangekocht.
In Amerika kreeg hij wel de erkenning die hij verdiende. Hij overleed aan een hartaanval toen hij in New York naar een museum wandelde waar een van zijn vele zelfportretten hing. Hij werd ook in New York gecremeerd. Quappi overleed in 1986, liefst 36 jaar later, in Jacksonville, Florida.