Om de tienergelederen wat cultureel besef bij te brengen nam ik op eerste paasdag enkele neefjes en nichtjes mee naar het lokale paasvuur. Eerdere pogingen om hen te interesseren in de geschiedenis van Twente waren geen succes: de pinksterbruidjes vonden ze seksistisch, het klootschieten saai en wat ze over het midwinterhoornblazen zeiden kan ik hier niet herhalen. Eigenlijk had alleen het carbidschieten op wat belangstelling mogen rekenen, maar goed, dat maakte lawaai en er was altijd de kans dat er iemand werd geraakt dus ja, dan had je ze wel. Na er een filmpje van te hebben gemaakt verloren ze echter hun belangstelling. Alsof iets niet meer interessant is zodra het is vastgelegd.
Toen we bij het paasvuur arriveerden, bleken we te vroeg. Ik zag mijn pubers om zich heen kijken, gegeneerd dat er hoofdzakelijk jonge gezinnen en boomers (d.w.z. mensen van boven de dertig) waren. Na hen een half uurtje te hebben vermaakt met gênante verhalen over hun ouders kwamen eindelijk de fakkels en kon het feest beginnen. En het werkte. Ze konden hun ogen niet van de vuurzee afhouden.
„Oké”, zei eentje, „dit is best vet.”
Hij bleef gefascineerd kijken, zelfs na er enkele foto’s van te hebben genomen. Ook ik staarde gebiologeerd. Amper honderdvijftig jaar geleden had iedereen in zijn huis nog vuur, dacht ik. Om op te koken, om zich aan te warmen en zich mee te beschermen tegen de gedachten die ontstaan in het donker. Honderdduizenden jaren lang was het een metgezel in de nacht. Namen onze voorgangers voor de vlammen allerlei besluiten waaraan wij ons leven weer danken.
Ik vroeg aan achternicht E. (16) of ze wist wat we hiermee vierden. „De wederopstanding van Jezus”, zei ze zonder haar blik af te wenden, „maar dat hele idee van de vuurstapel hebben ze gejat van de Germanen, dus eigenlijk is dit een vorm van culturele toe-eigening.”
Ze worden ook steeds bijdehanter tegenwoordig.
„Is toch gewoon mooi, fikkie stoken”, zei haar broer van dertien.
Uiteindelijk waren we de laatsten die het terrein zouden verlaten.
Gehypnotiseerd bleven we kijken naar die bron van hitte en licht terwijl de hemel doofde. Mensen namen hun kinderen op de arm, honden gingen liggen met hun kop op hun voorpoten. Van een afstandje moet het er wel uit hebben gezien alsof we daar met zijn allen iets ouds aanbaden. Een groep aapachtigen rond een smeulende meteoriet, neergestort uit een tijd en ruimte groter dan de hunne.
Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.