Nergens in Europa zitten mensen zoveel uren op een dag als in Nederland: maar liefst 8,9 uur gemiddeld in 2022, blijkt uit recent onderzoek van TNO. Een groot deel daarvan gebeurt op het werk, al verschilt het per sector. Financieel specialisten, juristen en software- en applicatieontwikkelaars zitten gemiddeld het meest. Dat is zorgelijk, want uit onderzoek van de Gezondheidsraad blijkt dat langdurig zitten een verhoogd risico op hart- en vaatziekten met zich meebrengt en ook de kans op vroegtijdig overlijden, het krijgen van diabetes type II én verzuim vergroot. Hoe krijg je werknemers van hun stoel af?
Verander je organisatiecultuur
De eerste stap is bewustwording creëren bij de medewerkers, zegt Severin Ince. Als consultant bij Aon, een adviseur op het gebied van risico-, pensioen- en gezondheidsoplossingen, adviseert ze organisaties op het gebied van duurzame inzetbaarheid. „Uiteindelijk krijg je werknemers alleen blijvend in beweging als mensen echt weten waarom ze moeten bewegen en hoe ze dat kunnen inpassen in hun vaak al drukke werkdag.” Het is belangrijk om werknemers intrinsiek te raken, zegt Ince.
Als een werkgever niet regelmatig en doelgroepgericht communiceert en er daardoor niet in slaagt werknemers te overtuigen van het belang om af en toe van hun stoel af te komen, zijn gedragsveranderingen meestal geen lang leven beschoren, zegt Luc Oudenes. Hij is dataspecialist bij Aon en houdt zich bezig met HR-data, van verzuim tot productiviteit. „Dat zag je bijvoorbeeld tijdens corona, met de app Ommetje. Het was een fantastisch initiatief dat mensen echt naar buiten kreeg om te bewegen, maar uiteindelijk stierf het een langzame dood omdat mensen te weinig wisten waarom ze het deden.”
Het begint voor een organisatie bij het opstellen van een ‘visie op vitaliteit’, zegt Ince. „Vervolgens bepaal je op basis van die visie hoe je ideale organisatiecultuur eruitziet en wat het gewenste bijbehorende vitale gedrag van de medewerkers is.” Die visie moet een organisatie vervolgens uitdragen. Ince: „Het werkt vaak goed om te beginnen met een lanceringscampagne. Dat kan van alles zijn, een evenement of bijvoorbeeld alle medewerkers een horloge geven die je activiteit meet.”
Daarna is het zaak om te blijven benadrukken waarom het belangrijk is om gedurende de dag meerdere keren te bewegen. Ince: „Het is een gedragdsverandering, dat betekent dat je er aandacht voor moet blijven vragen, via verschillende communicatiekanalen. De kracht zit in de herhaling.” Ince adviseert klanten daarom om op periodieke basis bij elkaar te komen om te bespreken wat wel en niet werkt, wat mensen met de kennis hebben gedaan en of de actie al als gewoonte is ingesleten.
Maak bewegen zo laagdrempelig mogelijk
Zodra de visie er is en werknemers zich bewust zijn van het belang van bewegen, kan een werkgever zijn werknemers gaan motiveren om af en toe van hun stoel te komen. Het werkt het best om dat zo concreet mogelijk te maken, adviseert Oudenes. „Het is één ding dat je smartwatch een prikkel geeft als je te lang stilzit, maar het is iets anders om er dan iets mee te doen. Zorg dat werknemers precies weten wat ze kunnen ondernemen als ze dat piepje krijgen.”
Dat kan volgens Ince door de fysieke werkomgeving te gebruiken. Voorbeelden zijn prikkelende teksten op traptreden en muren om mensen te verleiden de trap te nemen, een skippybal in plaats van een stoel en bureaus waar je ook aan kunt staan. Maar gedragsverandering stimuleren kan ook door werknemers aan te moedigen vaste tijden in hun agenda te blokken om naar buiten te gaan, bilaterale overleggen, belafspraken al wandelend te voeren en een voetbaltafel in de kantine te zetten voor beweging tijdens de lunch.
„Dat is allemaal redelijk laaghangend fruit”, zegt Oudenes. „Het zijn algemene aanpassingen die je kunt aanmoedigen binnen een organisatie. Maar wat ook nog kan is op basis van data nadenken over welke activiteiten, zoals bepaalde vergaderingen, je met meer beweging kunt doen.”
Het is bijvoorbeeld mogelijk om de data uit iemands Outlook-agenda te analyseren. „Veel mensen vinden dat een beetje spannend, maar dat kan natuurlijk op een privacy-verantwoorde manier”, zegt Oudenes. „En dat geeft de mogelijkheid om de medewerker zelf terug te geven dat iemand zeven uur lang vergaderingen heeft gehad, vaak met meerdere personen, waardoor het lastig was om deze buiten te doen. Daarmee geef je mensen een seintje: denk er eens over na, hoe voel je je bij de dag die je gehad hebt en hoe zou je dat anders kunnen inrichten?”
Dus
Begin bij het begin: bepaal als werkgever je visie op vitaliteit. Vanuit die visie communiceer je op regelmatige basis aan alle werknemers waarom bewegen tijdens de werkdag zo belangrijk is. Daarna is het zaak om werknemers bij de hand te nemen en te laten zien hoe ze meer beweging kunnen integreren in hun werkdag. Dat kan relatief simpel door stabureaus of skippyballen aan te schaffen, maar ook geavanceerder door op basis van iemands agenda-afspraken een werknemer het signaal te geven dat het goed zou zijn om na te denken over zijn of haar dagindeling.
Amé: „Onze eerste ontmoeting was op een festival, maar dat was vriendschappelijk. Een half jaar later was ik in Praag met een gemeenschappelijke vriendin. Toen heb ik Zoë een appje gestuurd of ze met me op date wilde.”
Zoë: „Dat hebben we dezelfde avond nog gedaan. En er was meteen een enorme klik. Die vonk was er vanaf moment één.”
Amé: „Dit was in 2017. Sindsdien hebben we een relatie.”
Zoë: „En sinds een paar jaar werken we ook samen.”
Amé: „We hebben het bedrijf Orthodoxx, een agency gespecialiseerd in CGI [Computer Generated Imagery], 3D-animatie en AI-technologieën voor merken. Daarin kunnen we ons talent kwijt. Zoë heeft een designachtergrond, ik heb international business administration gestudeerd.”
Zoë: „CGI komt eigenlijk uit Hollywood, het is video die met de computer gegenereerd is. De sciencefictionfilm Avatar uit 2009 is een mooi voorbeeld. De laatste jaren wordt CGI ook toegepast in de marketingwereld. Onze video’s zijn vaak een mix van echt beeld en CGI, oftewel mixed reality. In 2023 hebben we zo’n video gemaakt voor de zanger Snelle en die ging toen viral op social media. Vanaf dat moment hoefden we geen reclame meer te maken voor ons bedrijf. We hebben nu grote klanten als KLM, Mediamarkt, Videoland, JD Sports, Kiehl’s en Sissy-Boy.”
Amé: „Voor KLM maakten we een video voor social media; je ziet een vrachtwagen die door een tulpenveld rijdt met op de trailer een KLM-vliegtuig waar een strik omheen zit. Het is een mix van echt beeld en CGI. We hebben echt een vrachtwagen gefilmd die door een tulpenveld reed, maar dat vliegtuig hebben we met CGI toegevoegd.”
Zoë: „Daarnaast werken we ook met generatieve AI. We gebruiken bijna geen consumentenmodellen zoals DALL-E, maar maken onze eigen AI-modellen. Er is wel een groot verschil met CGI. Bij AI kun je als mens precies bepalen wat je input is, dus wat je het model vraagt te maken, maar je hebt geen controle over wat eruit komt. Met CGI heb je volledige controle en kun je het helemaal custom made maken, van simpel tot superingewikkeld. Het is digitaal kleien en je kunt exact maken wat je in je hoofd hebt.”
Amé: „We hebben nu een team van ongeveer vijf mensen die voor ons werken, onder wie 3D-designers en VFX [visual effects] artists. Samen met hen maken we allerlei soorten CGI- en AI-campagnes.”
Antikraak
Zoë: „Ons kantoor bevindt zich in de binnenstad, op de Nieuwezijds Voorburgwal. We zitten antikraak, op honderd vierkante meter, twee verdiepingen.”
Amé: „We wonen om de hoek in de Begijnensteeg, een heel idyllische plek tussen de Kalverstraat en het Spui, vlak bij het Begijnhof. We wonen boven de winkels van de Kalverstraat in een huurhuis van zeventig vierkante meter met een patio. Het is een lekker licht huis en de patio geeft rust. Meestal lopen we ’s ochtends samen naar kantoor met onze hond Doxx, die vernoemd is naar ons bedrijf. Ze is nu 4 jaar, maar gedraagt zich als een hond van één. Ze blijft de hele dag bij ons op kantoor.”
Zoë: „In de zomer gaan we vaak eerst nog even een koffietje drinken bij café Hoppe in de zon.”
Amé: „We doen veel samen, maar zijn ons er ook van bewust dat het gezond is dingen los van elkaar te doen. Ik doe aan hardlopen en leer Spaans. Ben nu aan het trainen voor de halve marathon met mijn broertje. Vind het fijn met een muziekje op een stuk langs de Amstel te rennen. Het is ook een mentaal spelletje om jezelf te pushen om langer te rennen dan je gewend bent. Ik loop nu tussen de 10 en 15 kilometer – dat moet meer worden, want de marathon is al over een maand.”
Zoë: „Ik doe drie keer per week aan kickboxen. Twee keer per week doe ik een collectieve zaktraining en één keer per week kickboks ik met een personal trainer. Die focust meer op techniek. Kickboksen geeft me veel voldoening. Het is fijn om je hoofd leeg te maken. Verder werk ik als vrijwilliger op de dierenambulance. We helpen zwanen met een hangende vleugel of pulletjes die hun moeder zijn kwijtgeraakt. Soms beleef je ook heel verdrietige dingen. Een kat die van twaalf hoog gevallen is en een eigenaar die in shock is. Dan moet je er zijn voor die eigenaar. Soms doe je een crematierit voor een hond van 14 die net is ingeslapen en die je naar een crematorium moet brengen. Of je hebt een kat die is aangereden door een auto. Die moeten we dan zo snel mogelijk naar de dierenarts brengen en onderweg zuurstof geven.”
Groots dromen
Amé: „Ik hou van groots dromen, Zoë is praktischer.”
Zoë: „Amé is van de toekomstvisie en de ideeën. Daarom zeg ik altijd: doe jij lekker de strategie en het plannen en laat mij gewoon operationeel bezig zijn. We hebben dus ook geen overlap qua taken. Amé doet marketing, sales en business development. Zij zegt: oké, dit is interessant om als service te kunnen aanbieden – en dan ga ik kijken hoe we het kunnen realiseren.”
Amé: „Dat karakterverschil zie je ook terug in de relatie. Zoë is af en toe mijn begeleider. Ik vergeet altijd alles. Laatst had ik mijn telefoon in een winkel laten liggen. Zoë zei: heb je die niet in een broekzak laten zitten van een broek die je net gepast hebt? En ja hoor, dat was zo. Zij kent mij beter dan ik mezelf ken.”
Zoë: „We vullen elkaar heel goed aan. Amé helpt mij weer als ik er even doorheen zit. Voor motivatie moet je echt bij haar zijn. Zij haalt je uit de put, geeft je twintig handvatten voor waar je heen gaat met je leven. Dan kan je weer jaren vooruit.”
Slapen op je werk is voor de meeste mensen een no-go. Toch zijn er best wat werkomgevingen waar een dutje of zelfs hele nachten slapen erbij horen: in de zorg, bij hulpverleners als de brandweer of op offshore locaties waar het werk dag en nacht doorgaat. In Nederland werken 1,2 miljoen mensen soms of regelmatig in de nacht. Maar dutjes doen is niet alleen aan hen voorbehouden. Ook in kantoor- of studie-omgevingen vind je slaapcabines waar werknemers overdag een powernap kunnen doen.
Dat is eigenlijk altijd een goed idee, zegt neurowetenschapper en slaapexpert Els van der Helm. Ze promoveerde op het effect van slaap op ons brein. „Een dutje vergroot je alertheid, je leervermogen, je geheugen verbetert en je bent minder prikkelbaar. Het zou wat mij betreft veel normaler moeten zijn daar tijd voor vrij te maken op de werkvloer.”
Toch is er een maar. Een dutje is namelijk alleen effectief als je de juiste duur aanhoudt. Idealiter doe je volgens Van der Helm óf een kort dutje óf een langer „hersteldutje”, de recovery nap. „Het hersteldutje duurt negentig minuten en beslaat alle fases van de slaap: lichte slaap, diepe slaap en REM-slaap – ook wel de droomslaap. Bij elkaar vormt dat één slaapcyclus en die doorlopen mensen dus grofweg in 1,5 uur. Al zou ik mensen altijd adviseren de wekker twee uur later zetten, zodat je even tijd hebt om in slaap te vallen.”
Vermijd de diepe slaap
Tijdens de powernap is het juist zaak om in die eerste, lichte slaapfase te blijven. Slaap je langer, dan is er kans dat je in de diepe slaap terechtkomt. En als je daarin wordt gestoord, word je groggy wakker in plaats van alert. Van der Helm: „Als je tien, vijftien minuten aanhoudt, zit je aan de veilige kant.”
Een andere voorwaarde voor een goede powernap is de timing: tussen 13.00 en 15.00 uur is het beste volgens Van der Helm.
Maar voor mensen met slaapproblemen – ongeveer 1 op de 5 personen – is dutten dan weer geen aanrader. Van der Helm: „Als je ’s nachts lastig slaapt, is het heel verleidelijk om overdag dutjes te doen om dat te compenseren, maar deze mensen hebben juist alle slaapdruk [behoefte om te slapen] nodig om eerst ’s nachts goed te slapen.”
En hoe zit het met mensen die tijdens een nachtdienst een powernap doen? Zoals de IC-verpleegkundige die voor dit artikel is geïnterviewd?
„Ik vind het sowieso goed dat er een slaapmogelijkheid is, maar het is wel extra opletten op de duur van het dutje. Want zo rond vier uur ’s nachts schreeuwt iedere cel in je lichaam: slapen! Dus ik zou het echt bij die tien, vijftien minuten houden, om niet het risico te lopen om toch in de diepe slaap te raken.”
En de stewardess die op een nachtvlucht 2,5 uur kan slapen? „Je zou eigenlijk willen dat zo iemand drie uur kan slapen, zodat je twee volledige slaapcycli kan pakken. Nu is er een kans dat je na die 2,5 uur midden in een diepere slaapfase zit en veel moeite hebt met wakker worden.”
Voor de slapeloze fatalisten die mismoedig denken dat die 2,5 uur dan ook niks meer uitmaakt: dat is niet waar. Van der Helm: „Er is een interessant onderzoek waarin is gekeken naar hoe mensen functioneren na nul, vier, zes of acht uur slaap. Die achtuurgroep deed het uiteraard het beste, maar er zit een enórm verschil tussen die nul en vier uur. Die mensen met vier uur slaap presteren ook slecht, maar lang niet zo dramatisch als de mensen die helemaal niet hebben geslapen.”
Niet dat Van der Helm wil aanmoedigen dat mensen slechts vier uur slapen, maar over het algemeen geldt: iedere minuut extra is mooi meegenomen. „Hoe meer minuten je slaapt, hoe beter je je voelt.”
‘Ik ben meer gefocust, beter gehumeurd. Kleine voordelen die je wat frisser maken’
Nick Jochims (28), medewerker studentenzaken bij de Vrije Universiteit in Amsterdam. Doet na de lunch een powernap in een van de twee slaapcabines op de VU.
Soms lees je een boek dat zo’n indruk maakt dat de inhoud nog weken in je hoofd rondzingt. Dat had de 28-jarige Nick Jochims met het boek Why We Sleep van Matthew Walker, een Britse professor die al twintig jaar onderzoek doet naar slaap. „Ik vond dat zó superinteressant en spannend. Vooral het feit dat we niet veel nadenken over onze slaap, terwijl het een enorm effect heeft op ons functioneren. Ik heb mijn vrienden en familie eindeloos lastiggevallen met feitjes en weetjes over slaap uit dat boek. Soms een beetje te veel”, lacht hij.
Een van zijn toehoorders, een collega van de Vrije Universiteit waar hij werkt op de afdeling studentenzaken, reageerde dat er op de VU slaapcabines zijn. „Toen zijn we samen naar de servicebalie gelopen om te vragen waar ze stonden. Er bleken er twee in ons gebouw te staan: op de vierde en vijfde verdieping.”
Sindsdien heeft Jochims een nieuwe routine opgebouwd. Na zijn lunchpauze rond twaalf uur gaat hij naar de vijfde verdieping en doet hij een klein dutje van tien tot vijftien minuten in de sleeping pod: een cocon met daarin een matrasje van onverwoestbaar zeil en een hoofdkussen. Je trekt een soort zwart rolgordijn met luchtgaatjes over je dicht en voilà: een eigen capsule voor een krachtdutje.
„Ik val meestal na een minuutje wel in slaap en word dan wakker van de wekker op mijn telefoon. In de lift terug naar mijn werkplek op de twaalfde verdieping moet ik altijd even landen in de realiteit, maar daarna sta ik er iets beter voor, zou ik zeggen. Ik ben meer gefocust, beter gehumeurd. Ik heb meer zin om dingen op te pakken. En ik heb het gevoel dat mijn lichaam mijn lunch beter verteert. Het is niet dat ik opeens een ander mens ben, het zijn meer kleine voordelen die je bij elkaar wat frisser maken.”
Toch heeft hij nog niet veel collega’s kunnen overtuigen om ook een powernap te doen. „Veel collega’s vinden het een beetje viezig, of ongemakkelijk. Die sleeping pods staan aan het eind van een gang tussen de studerende studenten. Dus je ziet altijd wel mensen kijken, van: huh, wat gaat hij daar doen? Ik vind dat niet zo erg, maar over die drempel moet je wel heen.”
‘Mijn favoriete slaapmoment is kwart voor vijf ’s nachts’
Samora Calor (43), verpleegkundige op de IC en de spoedeisende hulp van het UMC Utrecht. Tijdens zijn nachtdiensten kan hij een dutje doen in de sleep pod.
Het klinkt niet veel: twintig minuten slapen op een hele nacht wakker blijven. Toch maakt het een wereld van verschil, weet verpleegkundige Samora Calor. „Soms vallen mijn ogen gewoon dicht als ik een mail wil typen, of kom ik niet meer uit mijn woorden. Als ik dan twintig minuten heb geslapen, ben ik weer fris.”
Dat zo’n powernap echt werkt, zoemde op een gegeven moment rond onder Calors collega’s. „Toen hebben we gedacht: laten we dat dan maar echt faciliteren met elkaar.”
Samora Calor werkt sinds 2007 als verpleegkundige in het ziekenhuis en heeft altijd nachtdiensten gedraaid. Voorheen zat hij wel eens te knikkebollen achter het bureau, of deed hij een dutje op de bank in de koffiekamer, maar sinds corona heeft de intensive care van het UMC Utrecht een heuse sleep pod op de afdeling – een witte, futuristisch uitziende slaapstoel. De crowdfunding daarvoor zette de IC-afdeling zelf op touw. Nu zijn er twee pods voor de ongeveer achttien medewerkers tijdens een nachtdienst. De ene staat in de hoek van een vergaderruimte, de andere in het voorraadhok naast de kerstversiering.
Als het kan, maakt Calor er bijna iedere nachtdienst gebruik van. „Mijn favoriete slaapmoment is zo rond kwart voor vijf ’s nachts”, vertelt hij. „Dat is voor mij mijn moeheidsdal. Ik ga liggen in de stoel, zet de koptelefoon op waardoor je rustgevende ruisgeluiden hoort en draai de kap dicht. Binnen een minuut ben ik vertrokken.” Ook als er die nacht patiënten met heftige verhalen zijn binnengekomen? „Ja, ik kan altijd slapen. Het is een gave”, lacht hij.
Na zijn slaapje van 20 tot 25 minuten is het ongeveer half zes. „Dan ga je alweer de voorbereidingen treffen voor de overdracht naar de dagploeg en is het einde in zicht. Dat maakt zo’n nachtdienst voor mij goed te doen.”
Vroeger was de cultuur onder het personeel wat harder. In de trant van: gewoon even doorbeuken. Nu is de powernap volledig geaccepteerd onder zijn collega’s. „We kennen elkaars favoriete slaaptijdstip en tijdens een powernap geef je je pieper af aan een collega, zodat je echt niet gestoord wordt. Dat is wel een cultuurverandering geweest.”
Maar het grootste voordeel, zegt Calor, is het simpelweg weten dat er een rustmoment is. „Als je even niet zo lekker in je vel zit en moeite hebt die nacht door te komen, dan is het zó fijn om te weten dat je even kunt gaan liggen. Alleen die gedachte al, helpt heel veel.”
‘Soms heb je een heftig zeetje, dan word je in bed alle kanten op geslingerd’
Niels (uit veiligheidsoverwegingen gebruikt de marine alleen de voornaam), 25, toegevoegd hoofd logistieke dienst bij de Koninklijke Marine. Hij slaapt dit jaar 180 dagen aan boord.
Op het moment van spreken ligt marine-officier Niels met de Zijner Majesteits de Ruyter in de Amerikaanse Norfolk-haven. Het schip is daar voor de testlancering van een Tomahawk-raket, maar vandaag is een vrije dag. Dus kan Niels telefonisch wel wat vertellen over hoe hij leeft op zo’n schip. Of specifieker: hoe hij slaapt.
„Ik deel een kamer met stapelbed met mijn stagiair; hij slaapt boven, ik onder. Het is misschien wat vreemd, slapen op één kamer met degene die je beoordeelt, maar nu is het vooral gezellig. En hij is ook nog eens geen snurker! Daar heb ik geluk mee.”
Niels is dit jaar 180 dagen van huis, als toegevoegd hoofd van de logistieke dienst op een groot marineschip. Anders dan zijn collega-bemanningsleden aan boord hoeft Niels ’s nachts geen wacht te houden. Dus kan hij een redelijk „normaal” werkrooster aanhouden: zijn werkdag begint om half acht ’s ochtends en eindigt ergens in de avond, zodat hij rond elf uur naar bed kan.
„Ik slaap op zich goed hier: het is een prima bed waarin ik languit kan liggen. Maar soms is er een heftig zeetje, met golven van zes, zeven meter hoog. Dan word je echt alle kanten op geslingerd.” Zeeziekte is dan ook een bekend verschijnsel aan boord. „Maar daar heb je gelukkig hele mooie pilletjes voor!” De bedden zijn uitgerust met een speciaal rekje dat zorgt dat je op je plek blijft. En de lichtere deining went op een gegeven moment, weet Niels. „Die eerste dagen moet je even ‘inslingeren’, zoals we dat noemen; je evenwichtsorgaan moet zich aanpassen aan de deining van de zee, maar na de eerste nacht heb ik meestal nergens last meer van.”
Het corrigeren voor de constante deining maakt wel dat het lichaam meer energie verbruikt dan normaal. Het zou goed zijn wat extra uren slaap te pakken, maar dat blijkt soms een uitdaging. „Er is altijd wel ergens gezelligheid aan boord: samen een film kijken, een spelletje spelen. Dan vind ik het nog wel eens lastig om op tijd naar mijn bed te gaan.”
Ook helpt het niet dat je als marine-officier altijd op je werk bent. „Mijn bureau is letterlijk twintig centimeter naast mijn bed. Dus als ik een drukke dag heb gehad, is het soms moeilijk daar afstand van te nemen als ik wil slapen.” Voor dat soort momenten downloadt Niels thuis altijd alvast een berg Netflix-series. „Even een serietje kijken helpt wel om te ontspannen.”
Na een paar weken aan boord mist hij zijn tweepersoonsbed en zijn vriendin om tegenaan te kruipen. „Thuis is thuis, dat is nooit te overtreffen, natuurlijk.” Maar het schip is wel echt zijn tweede thuis geworden, vertelt de marine-officier. „Als we zoals nu in een buitenlandse haven liggen en we gaan na een avondje uit weer terug naar het schip, kan iemand zeggen: zullen we weer naar huis? Daar kijkt niemand vreemd van op. Want zo voelt het ook echt.”
‘Een echt bed om languit in te liggen. Enorm luxe!’
Machteld Willers Holman (71) was meer dan veertig jaar stewardess bij KLM, waar ze tijdens nachtvluchten sliep in de OCR (overhead crew rest) boven de passagierscabine.
Machteld Willers Holman begon in 1974 bij KLM. Ze heeft het werk altijd met veel plezier en passie gedaan, maar wat betreft het werken in de nacht was het lang „armoe troef”, vertelt de nu gepensioneerde stewardess. „Op de grote Jumbo was er alleen een uitklaptafeltje in de pantry. Dan gingen we tijdens een nachtvlucht wel eens op een rolcontainer zitten om met onze armen op dat uitklaptafeltje te hangen. Dat mocht natuurlijk niet, maar soms móést je gewoon even je ogen dichtdoen.”
Ze weet het niet meer precies, maar ergens in jaren tachtig kwam de grote verbetering: de OCR, de overhead crew rest. Dat is een lage ruimte boven de passagierscabine met een halfrond plafond, waar een aantal bedden zijn verborgen voor de bemanning. De moeite waard om eens te googelen.
De OCR was een verademing, vertelt Willers Holman. „Wij vonden het enorm luxe! Je had een trappetje naar boven en daar waren opeens echte bedjes, waar je languit in kon liggen. Soms sliep ik echt, soms was het gewoon ontspannen liggen – maar je bent in ieder geval even ‘uit de mensen’. Dat is lekker.”
Op een lange vlucht telde de bemanning zo’n zestien personen. „Als het nacht werd, mocht eerst de ene ploeg 2,5 uur liggen, en dan wisselden we af met de andere ploeg.” Na zo’n kort nachtje is opstaan „horror”, vertelt Willers Holman. „Dan komt zo’n collega binnen om je te wekken: halló, rise and shine! Terwijl je met je slaperige hoofd alleen maar denkt: ga weg!”
Maar toch merkte ze het effect. „Als ik na zo’n vlucht weer terug naar huis reed, was ik toch alerter. Daarvoor gebeurde het wel eens dat ik hele afslagen had gemist.”
Als stewardess kreeg Willers Holman een mooie blauwe pyjama met groot ‘KLM crew’ erop die ze moest dragen als ze ging slapen in de OCR. „Want ja, áls er iets gebeurt, moet je natuurlijk meteen in actie komen en herkenbaar zijn als bemanning.” Ook al is Willers Holman nu vijf jaar met pensioen; de pyjama draagt ze nog steeds. „Laatst was ik met vriendinnen een weekendje weg. Die lachen zich helemaal te pletter om dat blauwe pak, maar ja, hij zit zo lekker! Die doe ik niet meer weg.”
Ik werk als leidinggevende van een ‘zelfsturend team’, waarbij ik afwisselend thuis en op kantoor ben. Komende zomer ben ik van plan te verhuizen en wil ik vanwege de lange reistijd nog maar een à twee dagen per twee weken op kantoor aanwezig zijn. Daarop kreeg ik van mijn baas een interne richtlijn voorgeschoteld, waarin wordt gesteld dat ik 60 procent van de tijd fysiek aanwezig moet zijn. Wat te doen?
Vrouw (45), naam bekend bij de redactie
Onderlinge afspraken
„Mijn vrijheid houdt op waar de jouwe begint”, is een spreuk waar Marjolijn Feringa mee is opgevoed. Als interim-directeur en coach van directieteams haalt ze hem regelmatig aan in discussies tussen werkgevers en werknemers rond thuiswerkwensen. Je kan niet alleen naar het individuele belang van een werknemer kijken, wil ze ermee zeggen. Uiteindelijk moeten werkgevers en werknemers samen bepalen hoe en waar het werk het best uitgevoerd kan worden. En dat hangt af van de aard van het werk en de bedrijfscultuur.
Er zijn volgens Feringa altijd drie partijen met wensen: de individuele werknemer, het team, en de organisatie als geheel. „Ieders belang telt daarin mee en het is zaak die belangen bij elkaar te brengen”, zegt Feringa. „Dat is niet altijd makkelijk, want als je ergens in dienst komt, spreek je wel af wat je er gaat doen, maar meestal niet hoe precies.” Daarin heeft een werkgever best wat eisen te stellen, stelt Feringa, die een werknemer niet zomaar in de wind kan slaan.
Zo’n 60 procent-regel lijkt eerlijk, maar is natuurlijk heel arbitrair
Hoewel sinds de coronapandemie de meeste grote bedrijven wel een thuiswerkbeleid hebben opgesteld, zorgt dat toch nogal eens voor problemen. „Als de ene collega zegt: ik kom alleen op maandag en dinsdag naar kantoor, en de andere collega alleen op andere dagen, dan kom je elkaar nooit meer tegen”, zegt Feringa. En dat blijkt belangrijk. „Als je elkaar persoonlijk kent, ben je eerder geneigd elkaar te helpen.” Daar profiteert het grotere geheel van. Net als van gesprekjes bij de koffieautomaat. „Die zijn fijn om informele dingen te bespreken, maar leiden ook vaak tot goede ideeën”, aldus Feringa.
Als coach ziet ze hoe veel bedrijven een balans proberen te vinden tussen de wensen van werknemers, die om allerlei redenen (‘het kan prima thuis’, ‘reistijd’, ‘zwemles van kinderen’) steeds vaker thuis willen werken, en de noodzaak elkaar tegen te komen. Dat wordt vaak in reglementen met stringente percentages vastgelegd. „Zo’n 60-procent-regel is natuurlijk heel arbitrair. Het lijkt eerlijk en veel bedrijven denken dat ze dan van het gedoe af zijn. Maar het moet natuurlijk gaan over hoe we ons werk het beste kunnen organiseren.”
Volgens Feringa is het belangrijk daarvoor te onderzoeken wat voor werk er eigenlijk gedaan moet worden, waar dat het beste kan en wat bij het bedrijf past. „Als ik me op een bepaalde taak moet concentreren, is het fijn dat ik niet in een kantoortuin hoef te zitten. Als ik een grote vergadering heb, met mensen door het hele land, is het misschien juist efficiënter om dat digitaal te doen. En als je samen wil brainstormen kan dat weer juist beter op kantoor.”
Verworven recht
Ook arbeidsrechtadvocaat Stijn Blom ziet die belangenafweging vaak voorbijkomen in zijn werk. Hij benadrukt dat een recht om thuis te werken niet bestaat. „Op grond van de Wet flexibel werken kan je bij je werkgever wel een verzoek indienen om thuis te werken, maar uiteindelijk is het de werkgever die bepaalt.” Omdat er hierin geen duidelijke kaders bestaan, is dat een grijs gebied. Een wet die dat wel zou regelen strandde anderhalf jaar geleden in de Eerste Kamer.
In het arbeidsrecht wordt vaak verwezen naar redelijkheid en billijkheid – randvoorwaarden voor goed werknemers- en werkgeverschap. Als je eenmaal de afspraak hebt dat je (een deel van de tijd) thuis mag werken, kan dat een zogenoemd ‘verworven recht’ worden. „Dan is het een arbeidsvoorwaarde geworden en moet een werkgever van goede huizen komen om te motiveren waarom dat niet zou kunnen”, aldus Blom. Daarvoor bestaan wel criteria, weet de advocaat. „Dan wordt onder andere gekeken naar hoe lang iemand al thuiswerkt, en of andere collega’s dat ook mogen doen.”
Als iemand targets niet haalt, kan een werkgever zeggen: ‘We willen dat je meer naar kantoor komt’
„Zo’n interne richtlijn kan dus best geldig zijn”, zegt Blom. „Het is de vraag of het thuiswerken een verworven recht is geworden en of de werkgever een zodanig belang heeft dat hij dat mag wijzigen.”
Conflicten rond thuiswerken komen zelden voor de rechter, weet Blom. „Als dat wel gebeurt, heeft dat vaak te maken met disfunctioneren van de medewerker. Als iemand bijvoorbeeld targets niet haalt, dan kan een werkgever zeggen: ‘We willen dat je meer naar kantoor komt.’”
Wat volgens Blom en Feringa ook meespeelt bij dit soort dilemma’s is de krappe arbeidsmarkt en de eisen die werknemers daardoor kunnen stellen. „Nederland is kampioen thuiswerken, en werkgevers gaan er in de regel behoorlijk flexibel mee om”, zegt Blom. Grote bedrijven die jong talent willen aantrekken, moeten deze voorwaarden eigenlijk wel aanbieden. Blom: „Je trekt gewoon geen jong personeel meer aan als je niet hele flexibele, hippe arbeidsvoorwaarden biedt.”
Dus
Het recht op thuiswerken bestaat niet, dus hoe je dat kan invullen valt of staat bij afspraken die je met je werkgever maakt. Daarin moeten de belangen van de individuele werknemer, het team en de gehele organisatie worden meegenomen. Als je al een tijd op afstand werkt, kan dat een arbeidsvoorwaarde geworden zijn, maar dat is niet per se het geval. Zorg dus voor duidelijkheid, voordat de situatie onhoudbaar wordt.