Regelmatig bevind ik mij in het gezelschap van hoogopgeleide mensen, vaak kantoorwerkers, of afkomstig uit het onderwijs. Dat is mijn bubbel, ik behoor ook tot die groep. Het gaat dan meestal om mensen die in loondienst onder een baas werken en een zekere autonomie hebben in de manier waarop ze hun werk inrichten. Hun salaris is hoog genoeg dat ze zich enige luxe kunnen permitteren: een vakantie in het buitenland, zo nu en dan horecabezoek, auto, koophuis. Een groep met een fijn leven dus, vaak gelukkig en gezond.
Vanuit hun functie hebben ze meestal enige macht: een onderwijzer heeft invloed op het al dan niet overgaan van kinderen, kantoorwerkers adviseren bijvoorbeeld over hoe geld van een bedrijf besteed dient te worden, een arts kan medicijnen voorschrijven en mensen behandelen. Daarnaast weet deze groep vaak beter de weg te vinden binnen instituties dan andere groepen, wat ook een vorm van macht is.
Tegelijkertijd hebben ze slechts beperkte politieke of economische invloed. Ze zijn geen topmanager of topbestuurder. Vaak is hun belangrijkste vermogen een koophuis met een hypotheek: ze zijn geen grootaandeelhouder of eigenaar van een grote commerciële onderneming. Vroeger zouden we deze groep gesalarieerden dus vanzelfsprekend tot de middenklasse rekenen, maar niet tot de bovenklasse: de rijke elite die in een land de meeste invloed uitoefent.
Toch valt me in gezelschappen van mijn eigen bubbel op dat deze groep zichzelf de laatste jaren steeds meer is gaan identificeren met de elite van Nederland. Zij zijn gaan geloven dat de 37 procent hoogopgeleiden die Nederland telt de uiteindelijke macht in handen hebben.
Dit is echter evident niet het geval. De relatieve en afgeleide macht van de hoogopgeleide beroepsbevolking staat in schril contrast tot de macht van de echte, vermogende elite. NRC publiceerde eerder een inzichtelijk artikel over hoe de rijke Bavaria-familie via haar lobby in staat was de politiek zodanig te beïnvloeden dat een beperking van een bepaalde belastingvrijstelling binnen het erfrecht, die in haar nadeel zou uitvallen, zo goed als teniet werd gedaan en zelfs in haar voordeel werd opgerekt. Vergelijk dat eens met de manier waarop een actiegroep als Extinction Rebellion, die veelal bestaat uit hoogopgeleiden, invloed probeert uit te oefenen op het klimaatbeleid. De echte elite hoeft geen waterkanonnen te trotseren op de A12, die heeft veel meer financiële middelen om invloed uit te oefenen. Als de vermogenselite zich serieus had ingezet voor klimaatbeleid op de manier zoals de Bavaria-clan dat heeft gedaan voor zijn eigen belangen, dan waren we nu al klimaatneutraal geweest.
Twee verhalen
Hoe komt het toch dat zoveel lieden uit de hoogopgeleide middenklasse zijn gaan denken dat ze behoren tot een machtige elite? Dat komt door twee verhalen die onze manier van denken over sociale klasse zijn gaan bepalen: één afkomstig van (radicaal)rechts, dat het vooral voorzien heeft op wat het de ‘linkse elite’ noemt, en het andere afkomstig uit de progressief-liberale hoek, waar elk klassenverschil gelijkgesteld wordt aan een gebrek aan kansengelijkheid.
Wat dat eerste betreft: dat Geert Wilders de in zijn ogen hoogopgeleide randstedelijke, zogenaamd linksliberale ‘elite’ overal de schuld van geeft, is welbekend. Wilders heeft het echter niet van een vreemde. Het verhaal waarin de macht van de hoogopgeleide middenklasse, specifiek het deel dat werkzaam is in de culturele sector, bij de overheid en in de media (de macht van hoogopgeleide managers in het grootbedrijf blijft onbenoemd) gecontrasteerd wordt met die van de ‘gewone man’, heeft hij van Pim Fortuyn overgenomen, maar is ontstaan bij Amerikaanse neoconservatieven in de jaren zeventig. Het idee dat een linkse ‘new class’ van hoogopgeleiden de macht zou overnemen in de samenleving, paste prima in een nieuw rechts verhaal: het houdt namelijk de werkelijke rijke elites in het bedrijfsleven uit de wind, terwijl het wel een uitlaatklep geeft aan reëel bestaand ongenoegen bij praktisch opgeleide werkers. Feitelijk is het een culturele hack op de klassiek linkse klassenstrijd. Geen wonder ook dat er vooral culturele kenmerken aan deze klasse worden toegeschreven, zoals het drinken van havermelk in de koffie of het gebruik van een bakfiets om kinderen te vervoeren.
Aan de andere kant is er de laatste jaren – terecht – meer aandacht voor kansenongelijkheid. De middenklasse houdt de toegang tot goedbetalende beroepen beperkt tot de ‘eigen’ groep door middel van verschillende vormen van uitsluiting. Het is niet eenvoudig om een diploma via het hoger onderwijs binnen te halen als je niet tot die groep behoort: als je geen witte man bent die al afkomstig is uit een familie uit de middenklasse, loop je tegen meer obstakels aan in het onderwijs en vervolgens op de arbeidsmarkt. Verschillende emancipatiegroepen uit de feministische en antiracistische hoek hebben gewezen op de manier waarop uitsluiting op basis van gender en kleur in zijn werk gaat. Joris Luyendijks De zeven vinkjes werd een bestseller en inmiddels is het in het dagelijks taalgebruik normaal geworden om een ‘zevenvinker’ gelijk te stellen aan de elite.
In het vorig jaar verschenen rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) over klasse, Eigentijdse ongelijkheid, staan de meest kansrijke groepen ook bovenaan de klassenstructuur. Een groep van jonge hoogopgeleiden plaatst het Planbureau zelfs iets boven de groep van rijke renteniers, omdat de eersten over meer cultureel kapitaal zouden beschikken dan de laatsten en dus kansrijker zijn. Een aparte klasse voor werkelijk machtige en vermogende families, zoals de Swinkels van Bavaria en andere leden van de 1 procent-rijksten, ontbreekt echter bij het SCP: zij gingen op magische wijze op in een veel grotere werkende bovenlaag.
Carrièrepotentie
Maar kansrijkheid is iets anders dan macht bezitten. Als iemand slechts vier vinkjes heeft en toch bestuursvoorzitter is geworden van een grote onderneming, dan heeft die persoon immens veel meer macht dan de zevenvinkers die bij hem of haar in loondienst zijn. Vinkjes zeggen iets over de potentie om carrière te maken, om in een machtspositie te komen, maar zeggen weinig over het concrete ‘nu’. Hoogopgeleiden uit de middenklasse hebben vaak de neiging om zich vanwege die potentie ook te vereenzelvigen met die macht: ze zouden immers zelf ook op een dag tussen die elites kunnen zitten. In de praktijk is dit slechts een klein gedeelte van hen ooit gegund, terwijl mensen die geboren worden in een rijke familie eigenlijk automatisch binnen de bovenklasse blijven.
Het probleem is dat verhalen over kansengelijkheid vaak voorbijgaan aan die reële machtsverschillen: alsof grote verschillen in macht en inkomen gerechtvaardigd zijn als iedereen maar evenveel toegang heeft tot die invloedrijke functies. Die volmaakt meritocratische droom is bijna onuitvoerbaar, en los daarvan vraag ik me af of het gezond is voor een democratie als er überhaupt zulke grote machtsverschillen bestaan.
Het is problematisch als een kleine vermogenselite disproportioneel meer invloed kan uitoefenen op politiek beleid dan andere groepen. Ook de middenklasse – de net-niet elite – zou zich dit moeten aantrekken. Wij middenklassers zouden ons minder moeten vereenzelvigen met de elite. Waarschijnlijk hebben we meer gemeen met die andere, meer praktisch opgeleide werkers dan we tot nu toe denken. Onze democratie kan namelijk meer georganiseerde tegenmacht tegen de echte bovenklasse gebruiken: de vermogenselite.
Lees ook
Een bovengrens aan rijkdom: is dat diefstal of het beste middel tegen ongelijkheid?
Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’