De sculptuur Balot is terug in het Congolese Lusanga – maar mag het er ook voorgoed blijven?

Onder de bomen aan de oever van de snelstromende Kwenge-rivier, in Lusanga, Congo, zingt en danst een groep mensen. Vol spanning wachten ze op een boot die een belangrijke ‘passagier’ brengt: een houten sculptuur van 64 centimeter hoog, verpakt in een grote kist. Het beeld is bekend onder de naam Balot. Ooit werd het vanuit Congo verkocht aan een Amerikaanse verzamelaar, sinds 2015 is het in het bezit van een Amerikaans museum. Balot heeft de lange terugreis naar het dorp Lusanga gemaakt. Hier op wat ooit een Unileverplantage was, in een slecht bereikbare uithoek een paar honderd kilometer van de hoofdstad Kinshasa is het doorgaans stil, maar op deze dag druk en lawaaiig. Ook de man die elke ochtend in oliepalmboom klimt met een touw om zijn middel, waarbij hij naar boven schuift en het touw bij elke klim verder slijt – heeft zijn kunstje vandaag niet vertoond. Hij wil meemaken hoe de boot aanlegt bij de oever van rode aarde. Hij wil zien hoe het beeld terugkeert naar het gebied waar het in 1931 werd gemaakt.

„Welkom. De tocht was moeilijk, maar je bent er. Blij dat dit verdwenen beeld terugkeert naar ons land,” klinkt het luid als de houten boot in zicht komt. Na het aanmeren laden enkele mannen de kist op hun schouders en deinend op het ritme van een houten slaginstrument brengen zij de kist naar zijn bestemming. ‘Ja-Balot!’ klinkt het – ja is een uiting van respect.

Tot november zal Balot in de White Cube staan, de in 2017 door architectenbureau OMA ontworpen kunstruimte in Lusanga die bewoners van de plantage toegang moet geven tot de internationale kunstwereld.

Het project rond Balot maakt deel uit van de Nederlandse inzending van de Biënnale van Venetië die in april begint. Kunstenaar Renzo Martens, die al jaren samenwerkt met Congolese vakgenoten, verzorgt samen met het collectief Cercle d’Art des Travailleurs de Plantation Congolaise (CATPC) de invulling van het Rietveldpaviljoen in Venetië.

Normaliter staat in zo’n nationaal paviljoen kunst centraal uit het betreffende land. Voor de Nederlandse inzending tonen straks 25 kunstenaars van CATPC hun werk, of beter gezegd, replica’s. De werken zijn nagemaakt in cacao en palmvet, de originelen van rivierklei blijven in Lusanga – die zijn te breekbaar.

Daarnaast worden in het Rietveld paviljoen korte films van Martens en CATPC-kunstenaar Céd’art Tamasala getoond. De films gaan over de nieuwe cultuur op de oude plantages, over CATPC en hun strijd om Balot uit het Virginia Museum of Fine Arts (VMFA) te halen voor de duur van de Biënnale (tot november). En er is Balot zelf. Het beeld in de White Cube in Lusanga zal via een livestreamverbinding te zien zijn.

De terugkeer van het beeld Balot, het gevecht om het terug te krijgen en anders leren kijken naar de rol van kunst en het koloniale verleden, dat is de inzet van deze inzending van de Biënnale. De bezoeker kan zien hoe de CATPC-kunstenaars bezig zijn de koloniale erfenis te herscheppen. Zij zijn namelijk tien jaar geleden begonnen de oudste voormalige plantage van zeep- en voedingsmiddelengigant Unilever in Congo om te toveren tot iets unieks: een centrum voor kunst, en een paradijs voor biodiversiteit.

De opzet past in het werk van Martens, dat draait om de relatie tussen kunst, kolonialisme en kapitaal. Al sinds zijn film Enjoy Poverty (2008) probeert hij de koloniale geschiedenis om te draaien en de westerse kunstconsument te tonen dat Afrikanen recht hebben om hun eigen cultuur en verleden vorm te geven en bovenal: zelf te exploiteren. Die visie, maar dan anders vormgegeven, is straks te zien in Venetië.

Levend object

Op 8 juni 1931 kwam de koloniale officier Maximilien Balot belastingen innen in Lusanga. Het daar wonende Pende-volk werd geteisterd door landonteigening en dwangarbeid voor het bedrijf HCB (het latere Unilever). Collega’s van Balot hadden Pende-vrouwen verkracht en dat alles leidde ertoe dat de Pende de belastinginner vermoordden.

Het verzet staat in de geschiedenisboekjes als de Pende-opstand. Het zou de laatste revolte zijn tegen de Belgische staat tot aan de Congolese onafhankelijkheid van 1960. In september 1931 is de opstand neergeslagen, honderden Pende-mannen zijn gedood door het Belgische koloniale leger.

Behalve de moord op Balot gebeurde er in juni 1931 nog iets: Balot was niet alleen in stukken gehakt om de lichaamsdelen over de plantage te verspreiden, er was ook, om het verzet tegen Belgische overheersing en uitbuiting kracht bij te zetten, een sculptuur van hem gemaakt. Zo zou Balots boze geest bedwongen kunnen worden, en zelfs in het voordeel van de Pende kunnen werken.

Toen de Belgische strijdkrachten naar de lichaamsdelen van Balot zochten, werd het beeld verstopt. Het lichaam van Balot werd deels teruggevonden, het beeld bleef verborgen.

Aankomst van de boot bij Lusanga, met de sculptuur van Balot aan boord.
Still uit de film Return of Balot, CATPC / Jurgen Lisse.

Totdat in 1972 verzamelaar Herbert Weiss het gebied betrad en de sculptuur voor 120 Amerikaanse dollar kocht. Jaren bleef het zijn privébezit, totdat hij het in 2015 verkocht aan het museum in Virginia, voor 23 duizend dollar. Af en toe werd het beeld uitgeleend aan andere musea. Maar toen in 2020 het verzoek vanuit Lusanga kwam om het daar tentoon te stellen, werd dat afgewezen.

Bij CATPC zijn ze ervan overtuigd dat het beeld in Congo hoort. „Het beeld was nooit bedoeld om te verkopen. Het heeft een functie, is geen kunstobject op zichzelf, en het hoort niet in een museum ver weg”, zegt Matthieu Kasiama, een van de kunstenaars van CATPC de dag na de ceremonie. Vermoeid en ziek van de malaria legt hij samen met zijn collega Céd’art Tamasala uit waarom het beeld nooit meegenomen had mogen worden.

„Jullie noemen het beeld Balot, wij noemen hem Fundji (de geest), naar de man die Balot vermoordde: Mundele Fundji. Hij deed dat nadat zijn vrouw en zuster waren verkracht”, vertelt Kasiama. „Balot representeert moord, verkrachting en slavenarbeid”, vult Tamasala aan. Het beeld is er om die geest te knechten. Fundji is een levend object. We zijn nu akkoord met de tijdelijke teruggave, maar verwachten wel dat het beeld in de toekomst terugkeert naar Lusanga. Dat is nodig voor toekomstige generaties.”

Nadat het verzoek om bruikleen in 2020 was afgewezen, haalden leden van het Congolese collectief, tot grote woede van het museum in Virginia foto’s van de Amerikaanse website, om die vervolgens in de vorm van NFT’s – non-fungible tokens oftewel een niet-inwisselbaar eigendomsbewijs voor een digitaal product – te verkopen. Het kunstenaarscollectief ziet dit simpelweg als een vorm van digitale restitutie van wat zij beschouwen als roofkunst. Er wordt een replica van Balot gemaakt op basis van de foto’s en er worden 65 NFT’s verkocht. Met de opbrengst koopt CATPC land om dat te herbebossen en te beplanten, om daarmee de monocultuur van de Unilever-plantage (oliepalmen) terug te draaien.

Niet voor de eeuwigheid

De sculptuur is naar de White Cube gebracht door Ndubuisi Ezeluomba, curator Afrikaanse kunst van het VMFA. Wat hem betreft is van roofkunst geen sprake; het museum kan de geschiedenis van herkomst en bezit van de Balot-sculptuur immers aantonen. Maar wat hem betreft geen twijfel dat het beeld in elk geval tijdelijk terug moest naar Lusanga.

„Toen ik in 2022 ging werken bij het museum in Virginia, wilde ik niet alleen dat roofkunst teruggegeven zou worden, maar ook dat er meer kennis opgedaan moest worden over kunstvoorwerpen in Afrika zelf”, vertelt hij in een ontbijtruimte van CATPC op de plantage, de ochtend voordat het beeld aankomt. „Van roofkunst is hier geen sprake, maar over bruikleen valt te praten.”

Wat hem betreft worden er doorgaans te veel eisen gesteld bij de teruggave van objecten. „Neem het argument klimaat-regulering. Dat vind ik nooit sterk: het beeld is hier gemaakt, dus het is maar de vraag of een omgeving met airconditioning zoveel beter werkt. Een ander punt van discussie in 2020 was dat de mensen hier het beeld zouden willen aanraken. Je kunt eisen dat het beeld hetzelfde wordt behandeld als we dat in het westen gewend zijn. Veel beelden zijn van hout, zo ook dat van Balot. Ze zijn nooit bedoeld voor de eeuwigheid. Er wordt dan te weinig rekening gehouden met de functie van een object. In het westen behandelen we alles als kunstobjecten, zonder naar de betekenis erachter te kijken.”

Balot moet vrij zijn, vinden de kunstenaars. En dan kan er dus geen glazen vitrine over hem heen gezet worden

Ezeluomba’s inschikkelijkheid wordt op de avond van het uitpakken meteen op de proef gesteld. Kunstenaars Kasiama en Tamasala willen praten over de ceremonie. Het beeld Balot en de geest Fundji moeten vrij zijn, benadrukken ze. En dus kan er geen glazen vitrine over hem heen geplaatst worden. Ook willen ze met het beeld over plantages lopen, zodat de geest die kan ervaren en voelen.

Ezeluomba ziet niets in een tocht over meerdere plantages: „Er zijn duidelijke afspraken, die heb ik hier op papier”, zegt hij. Dat de muren van de White Cube schimmelvlekken hebben, is voor hem geen punt. Wel wijst hij op het kapotte raam. „Jullie zeggen dat hier niet gestolen wordt, maar als ik deel uitmaakte van deze gemeenschap, zou ik me wel degelijk ongerust maken.”

Even dreigt er een patstelling, totdat Martens zich in de discussie mengt. Het zou jammer zijn, zegt hij, als het project nu spaak loopt. „We zijn van ver gekomen, laten we ons nu houden aan de afspraken die gemaakt zijn.” De CATPC-leden stemmen in en de kist kan worden geopend.

Als Balot op zijn sokkel staat, wordt iedereen weggestuurd. Alleen de CATPC-groep blijft achter om rituelen uit te voeren. Later vertelt Kasiama dat ze bladeren en stenen aan de voeten van Balot hebben gelegd en dat hij enkele woorden sprak tot Fundji namens de groep. „Ik zei: je was gevangen gezet, nu pakken we het anders aan, we gaan je verhaal opnieuw vertellen.”

’s Avonds is Ezeluomba blij dat het allemaal gelukt is. „De vragen waren verwarrend. Ik was bang dat ze opnieuw over de voorwaarden wilden onderhandelen, maar het is fijn dat we eruit gekomen zijn.” Hicham Khalidi, curator van het Nederlandse paviljoen voor de Biënnale, snapt hun houding wel. „Deze cultuur is ooit weggevaagd. Het beeld is een poging om die cultuur terug te halen: een kunstvoorwerp dat als object is gezien, wordt weer een beeld met functionele waarde.”

Het beeld van Balot gaat aan land.
Still uit de film Return of Balot, CATPC / Jurgen Lisse.

Termietenheuvel

De volgende dag loopt de ceremonie anders dan verwacht. Eerst is er een enorme hoosbui met onweer. Pas na anderhalf uur kan een groep kunstenaars zich opstellen voor twee performances. In de eerste wordt de geschiedenis van 1931 nagespeeld, vol geweld en obsceniteiten, tot grote hilariteit van de toeschouwers. In de tweede wordt het museum, dat symbool staat voor musea die hun bestaan danken aan plantagegeld en die verdienen aan roofkunst, berecht en gestraft. Mannen slaan met hun handen op de muren en het museum ‘lijdt’, belooft beterschap in de toekomst: land en kunst zullen naar de rechtmatige eigenaren gaan.

Tot slot leest een woordvoerder van de minister van Cultuur een verklaring voor: „Dit is een historisch moment. Het is goed dat erfgoed teruggaat naar de mensen van wie het is. Cultureel erfgoed is belangrijk voor de vorming van het nieuwe Congo. Belangrijk voor de Congolese identiteit. Erfgoed en oude geesten zijn belangrijk. We moeten ernaar streven erfgoed terug te halen, zoals dit beeld van Balot. Hiermee open ik de tijdelijke terugkeer van Balot in Lusanga”.

Hierop trekt een CATPC-kunstenaar witte handschoenen aan, tilt het beeld van de sokkel en draagt het naar buiten om het onder luid gejoel over de plantage mee te nemen. Een processie van toeschouwers volgt, enkele honderden meters lang. Omstanders lopen zelfs mee onder een grote termietenheuvel door. Uiteindelijk wordt het beeld neergezet in Kisendu, een rieten hut waar ook andere voorouderbeelden staan. Balot past er uitstekend tussen. Iedereen mag even naar binnen om hem te begroeten.

Een van hen is Felicien Kisieta (78). Hij heeft een tasje bij zich met een zelfgemaakte kleine, houten sculptuur. „Mijn beeld verbeeldt het voedsel zoals dat vroeger werd gebruikt bij ceremonies”, legt hij uit. Over Balot zegt hij: „We zijn dankbaar dat hij nu hier is, maar we willen er ook voordeel van hebben. Laat het beeld hier blijven, dan kunnen de mensen naar Lusanga komen om hem te bekijken, in plaats van dat ze naar Amerika gaan. Hier, tussen de andere voorouderbeelden, hoort Balot thuis.” Tevreden zet hij zijn eigen beeld ernaast.

Als de zon is gezakt, keert curator Ezeluomba terug naar de White Cube en zoekt alvast de vitrine op. Ja, hij wist dat de processie over de plantage ging gebeuren, vertelt hij. Hij was er mee akkoord gegaan, op voorwaarde dat na de ceremonie en de begroetingen in Kisendu, het beeld weer zou terugkeren naar de White Cube.

Na bijna drie uur is het zo ver: enkele CATPC kunstenaars verzamelen zich met Balot in de White Cube. Het groepje kijkt toe hoe Balot onder de glazen kap gaat, die met twee slotjes wordt gezekerd. Balot is terug in zijn ‘gevangenis’. Maar die staat wel in Lusanga.


Lees ook
Erken dat uitgebuite plantagearbeiders co-auteurs van het Stedelijk Museum zijn

Op losse schroeven, Jan Dibbets, 1969