Aan beide zijden van de Via Apia, de oude weg van Rome naar Brindisi, stonden over een lengte van tientallen kilometers kruizen, zo wil de overlevering. Aan die kruizen hingen stervende slaafgemaakten. Het was het jaar 71 voor Christus, na de grote slavenopstand onder leiding van Spartacus.
Wat later, tijdens de regering van keizer Tiberius (14-37 na Christus), werden er op sommige dagen honderden misdadigers in de arena aan het kruis genageld, schrijft historicus Suetonius. Hoeveel mensen er tijdens de lange Romeinse overheersing op deze wijze aan hun eind zijn gekomen zullen we nooit weten. Maar dat het er honderdduizenden moeten zijn geweest, staat vast. En dat al die slachtoffers een gruwelijke dood stierven ook. Wie waren het die op deze wrede manier werden geëxecuteerd? En waaraan stierven de gekruisigden feitelijk?
Ruben van Wingerden, docent nieuwe testament aan de universiteit van Tilburg probeert in Romeinse kruisiging een antwoord te vinden op al deze vragen. Hij doet dit op een bewonderenswaardige wijze met een overvloed aan gruwelijke details.
Hoewel Van Wingerden de nadruk legt op kruisigingen die door Romeinen werden uitgevoerd, staat hij in de in de eerste hoofdstukken van zijn boek ook stil bij voorbeelden uit oudere culturen. Deze haalt hij uit de literatuur, onder anderen bij Herodotus en Xenofon, en uit archeologische bronnen.
En zonder dat hij dat met zoveel woorden zegt, suggereert hij vervolgens een historische ontwikkeling. Van het ‘eenvoudig’ aan een paal spijkeren of op een staak spietsen, zoals dat bekend is uit de Assyrische periode, tot het nagelen aan een kruisvormig hout zoals dat in de Romeinse tijd gebruikelijk was. Verder ziet Van Wingerden een duidelijke stijgende lijn in het aantal slachtoffers. In de vroege oudheid kwam deze vorm van executie vooral voor in oorlogssituaties of bij machtswisselingen, zoals ten tijde van de machtsstrijd tussen de Perzische koning Cyrus II en Artaxerxes II – de laatste spijkerde zijn al dode broer aan een paal. In de Romeinse tijd was het een wijd verspreide strafmaatregel die ook in vredestijd veelvuldig werd toegepast.
Hoogverraad
In de Romeinse samenleving stond deze straf op talloze vergrijpen. Voor een grote groep in de samenleving, de tot slaaf gemaakten, was het vaak de enige straf. Tacitus noemt kruisiging zelfs ‘de slavenstraf’. Dat slaafgemaakten zich daar bewust van waren, demonstreert Van Wingerden aan de hand van het blijspel De bluffer van Plautus. Daarin zegt de slaafgemaakte Seceledrus, die door zijn tegenspeler bedreigd wordt: ‘Je hoeft niet zo te dreigen. Ik weet dat het kruis mijn graf zal zijn want dat was ook het graf van mijn hele voorgeslacht, mijn vader, mijn grootvaders en mijn betovergrootvaders.’
Naast de slaafgemaakten waren het vooral niet-Romeinse burgers en buitenlanders die regelmatig aan het kruis eindigden. Voor Romeinen was de kans dat zij door dit lot werden getroffen gering. Een Romeins burger aan het kruis slaan was iets ongehoords. Cicero verwoordt die gevoelens in een van zijn redevoeringen als volgt: ‘Niet alleen het feitelijk ondergaan van deze straf, ook de aansprakelijkheid jegens hen, de verwachting, ja zelfs de loutere vermelding ervan dat is een Romeins burger onwaardig.’
En toch kwam het voor. Zo werd deze straf soms uitgedeeld aan soldaten die hun plicht verzaakten, of in gevallen van hoogverraad. Van Wingerden laat zien dat in heel uitzonderlijke gevallen zelfs vrije vrouwen de straf kregen opgelegd.
Hoewel kruisiging dus heel vaak voorkwam, constateert van Wingerden dat uit geen van de soms zeer gedetailleerde beschrijvingen duidelijk wordt hoe een kruisiging precies verliep. Werd het kruis op de grond klaar gelegd en werd het slachtoffer er daar op genageld? Of werd het kruis eerst opgezet en werd men er daarna aan vastgetimmerd? Werden armen en benen vastgezet of alleen de benen? Hoe constateerde men dat het slachtoffer dood was? En hoelang liet men het slachtoffer nog hangen nadat de dood was ingetreden? En alle bloederige martelingen – Van Wingerden geeft voorbeelden van afgesneden genitaliën, uitgerukte tongen en uitgestoken ogen –, hadden die te maken met de daad waarvoor iemand werd gekruisigd? Met de status van het slachtoffer? Of was er sprake van willekeur?
Op basis van archeologische gegevens is het volgens Van Wingerden aannemelijk dat de meeste slachtoffers met één lange nagel, die dwars door de beide (gekruiste) enkelbenen werd geslagen, aan een klaargelegd kruis werden vastgezet. De armen werden vermoedelijk slechts met touwen bevestigd. Hoewel hij niet uitsluit dat ook de handen soms aan het kruis werden vastgenageld.
De slachtoffers stierven meestal door uitputting, in combinatie met bloedverlies. De dood stelde men waarschijnlijk vast door speren in het lichaam te steken en soms werd de dood ook bespoedigd door met een zwaard de zijkant van het lichaam open te snijden.
Uiteraard ontkomt de auteur er niet aan om in dit boek over kruisigingen stil te staan bij de beroemdste gekruisigde, die van Jezus van Nazareth. En daarbij steekt de auteur niet onder stoelen of banken dat hij een geschoold theoloog is. Aan de hand van talloze bijbelcitaten laat hij zien hoe in het vroege christendom, het negatieve beeld dat Romeinen, Joden en Grieken hadden van de kruisiging en de gekruisigden, een positieve wending kreeg. Vooral de rol van Paulus was daarbij van belang. Hij was degene die het proces in gang zette dat uiteindelijk zou leiden tot verheerlijking van het kruis en de kruisdood.
Kruisiging was toen niet langer een schande. Van slavenstraf werd het het hoogste dat de gelovige kan bereiken: sterven aan het kruis.