Dit is een verhaal over mijn lijf. Het is een verhaal over eten en niet eten, over honger en verzadiging, over het leeglepelen van potten pindakaas en het overgeven van stukken bevroren pizza, en over hoe ik afgelopen jaar leerde dat die dingen eigenlijk allemaal over de liefde gaan.
Maar laat ik beginnen bij het begin. Of eigenlijk: bij het einde.
Er komt een moment waarop het genoeg is. Dat zei de relatietherapeut tijdens het laatste gesprek dat mijn ex en ik met haar hadden. Mijn ex en ik waren op dat moment twintig jaar samen. We hadden op zijn slaapkamer ons eerste jointje gerold en gekampeerd op een strand vol zandvlooien, we hadden hard The Verve meegezongen in onze gehavende Volvo en ’s ochtends onze neuzen in elkaars oksels gestoken, we hadden huilend van de kou door Berlijn gestrompeld en twee prachtige dochters gekregen.
Toch was er ondanks die overdaad aan goeds er ergens een tak in het wiel geraakt; waren we steeds meer gaan zwalken en botsen, verwijten en verzwijgen, tot we voor de zoveelste keer op de bank bij een therapeut zaten, venijnig van elkaar afgewend, en de therapeut zei dat het maar klaar moest zijn.
Er komt een moment waarop het genoeg is, zei ze, en ze wees berustend maar beslist onze richting op, en ik wist dat ze het in de eerste plaats over ons huwelijk had; dat ze verwees naar mijn ex en mij en naar het gezin waar we allebei ons bestaan aan hadden opgehangen. Maar ik wist dat ze óók aan mijn lijf refereerde – het lichaam dat bij aanvang van de therapie al smal was geweest, maar dat sindsdien opzichtig was geslonken. Er stond nog zo’n 45 kilo op de teller, had ik de avond daarvoor in de badkamer gezien. Tijdens het welterusten zeggen had mijn oudste dochter gefascineerd mijn onderarm tussen haar duim en wijsvinger gevat.
Dat ik zo mager was toen mijn ex en ik na veel verdrietige ruzies uit elkaar gingen is natuurlijk geen toeval. Mensen denken vaak dat een eetprobleem over eten gaat, over heel graag dun willen zijn en over een weerzin tegen voedsel, maar dat is onzin. Net als heel veel andere eetgestoorden kook ik goed en graag, en vind ik weinig feestelijker dan met vrienden aan een volle eettafel zitten, met veel borden met lekkers erop en ook een hoop flessen wijn erbij. Ook heb ik, op de momenten in mijn leven waarop ik door de ondergrens van een gezond gewicht was gezakt, nooit gevonden dat die magerte me fraai stond; dat er schoonheid zat in de leeggevallen borsten en in het uitvallende haar, in de zorgelijke rimpels die met een te laag vetpercentage zelfs een jong gezicht gaan tekenen.
Een eetprobleem gáát niet over schoonheid en esthetische superioriteit, het gaat niet over competitie en mode. Pathologische eetgewoonten gaan over behoeften die niet gezien worden. Maar dat besefte ik op het moment van mijn scheiding nog niet.
Het was genoeg geweest, besloot de therapeut tijdens onze laatste sessie op haar bank, en wat konden mijn ex en ik anders dan volgen. We moesten de scheiding in gang gaan zetten, om elkaar en onze kinderen te behoeden voor nog meer zeer, en ik moest op zoek naar een behandelaar voor dat uitgehongerde lichaam.
Dat laatste had ik op mijn zestiende ook al eens gedaan. Mijn ouders waren toen net uit elkaar, en in de roerige nasleep van dat besluit was het hele gedonder met eten er langzaam ingeslopen. Het weggooien van mijn brood, in een prullenbak op school, zogenaamd op weg naar de wc. Het dagelijks drinken van liters cola light, om zo mijn grommende maag te sussen. En het liegen tegen mijn ouders, over dat ik al ergens gegeten had, om zo de avondmaaltijd te kunnen omzeilen.
Niet heel lang daarna waren ook de compenserende eetbuien begonnen, als de honger me te gortig werd – sessies van soms wel een uur, waarbij ik met een lepel door de pot Calvé ploegde en met graaiende handen door de vriezer trok om daarna, stiekem en met schokkende schouders, alles weer uit te spugen boven de wc. Vaak waren de boterhammen en de diepvriespizza’s die ik overgaf nog koud.
Wit broodje met kroket
Dat dit gedrag in geen enkel opzicht nastrevenswaardig is, was me als kind al wel duidelijk. Toen ik zestien was stapte ik op eigen initiatief naar een behandelcentrum voor eetproblematiek. Tijdens het eerste gesprek, met een wat chaotische man in een stoffige kamer, kreeg ik na een schets van mijn situatie een A4’tje aangereikt, waarop stond hoeveel iemand van mijn leeftijd en mijn gewicht minimaal moet eten op een dag. Zes boterhammen met boter en beleg en veel fruit en Liga’s tussendoor. Op vrijdag een wit broodje met kroket en dan ’s avonds nog drie opscheplepels met aardappelen.
De behandelaar keek ook naar de fysieke klachten waar het lange niet-eten toe geleid had. De chronische kou en de slapeloosheid. De splijtende nagels en de spierpijn. De haaruitval en het feit dat ik niet meer ongesteld werd. Met een rigide eetregime en een recept voor calciumtabletten werd ik die eerste sessie de praatkamer uitgeleid. En inderdaad, in de maanden daarna kwam ik aan, kwam mijn cyclus weer op gang en had ik steeds meer energie om mijn proefwerken voor te bereiden.
Op het oog was ik hersteld en daar was iedereen om me heen heel opgelucht over. Maar ikzelf wist eigenlijk wel dat de oorzaak van mijn eetprobleem, die ik ervoer als een sluimerende angst ten aanzien van mijn lijf, waar ik verder eigenlijk geen woorden op kon plakken, er nog was.
Toen ik kort na de therapie de vader van mijn kinderen ontmoette en daar een liefdevolle en voorspelbare relatie mee kreeg, kon ik mijn eetprobleem voor langere tijd naar de opslagruimte van mijn brein verbannen. Soms kwam mijn ziekelijke hongerzucht daar nog wel eens uit tevoorschijn, bijvoorbeeld bij tentamenweken en tijdens een allesverterende verliefdheid op een filosofiedocent, in aanloop naar de publicatie van mijn eerste boek en toen ik net moeder was geworden. Maar al die keren bleef mijn eetprobleem binnen de grenzen van het beheersbare. Dat wil zeggen: de tactieken die ik toepaste om af te vallen waren even destructief als na de scheiding van mijn ouders, en de schaamte die ermee gepaard ging was even groot, maar omdat het eetgestoorde gedrag na enige tijd ook steeds weer ging liggen – en ik dus niet meer in medische termen te dun werd – werd ik officieel niet gezien als iemand met een eetstoornis. Tot ik dus in navolging van mijn ouders zelf ging scheiden en op die 45 kilo uitkwam.
Punt van verzadiging
Hoe weet je wanneer het genoeg is? Hoe weet je dat het tijd is om afscheid te nemen van je levenspartner en de vader van je kinderen? Hoe weet je dat je je lijf lang genoeg geweld hebt aangedaan? Hoe voel je aan dat je met die ene hap curry een punt van verzadiging bereikt hebt, ook al is je bord nog half gevuld?
Als baby hebben we hiervoor een feilloos systeem in huis. Of het nu om een banaan of een boekje gaat, om troost of een extra deken: we kunnen als pasgeboren kind feilloos aanvoelen wat onze behoeften zijn. Evengoed voelen we als baby goed aan wanneer er een punt van verzadiging is bereikt: dan trekken we stante pede de mond van de borst, dreinen we tot iemand ons in bed legt, dan rollen we weg bij die blokkendoos en beginnen we te brullen.
Dat is het goede nieuws: dat we allemaal geboren worden met een innerlijk systeem dat heel goed weet wanneer het genoeg is. Maar wat ik tijdens de relatietherapie met mijn ex leerde, is dat die natuurlijke en geraffineerde balans tussen behoeftigheid en verzadiging ook ernstig verstoord kan raken.
In de jaren vijftig van de vorige eeuw al beschreef de Britse psychiater John Bowlby hoe essentieel het is om er als pasgeboren kind op te kunnen vertrouwen dat een ouder adequaat op de behoeften reageert. Omdat een kind volkomen afhankelijk is van die sensitieve en empathische zorg van een volwassene, betekent het gebrek daaraan – bijvoorbeeld wanneer een ouder een bang kind laat huilen tot het uitgeput in slaap valt, of wanneer een ouder boos wordt wanneer een kind te lang verdrietig blijft – dat er bij het kind een gevoel van doodsangst getriggerd wordt. Help, ik laat merken dat ik iets nodig heb, maar ik word gewoon in de steek gelaten!
Gebeurt dit te vaak, dan ontstaat er een verstoord hechtingspatroon tussen kind en ouder. Het kind durft er niet meer op te vertrouwen dat het genoeg zal krijgen, en daardoor gaat het kind zich ook niet genoeg vóélen: een ondraaglijke sensatie waar het kind zich op drie manieren tegen kan gaan beschermen. Door zich maar hard en onredelijk vast te klampen aan de ouder en zich helemaal vol te proppen met liefde, om in geen geval zonder te komen te zitten (angstige/ambivalente hechting). Of door zichzelf juist in zekere zin van aandacht en genegenheid uit te hongeren, om zichzelf zo wijs te maken dat het helemaal geen liefde meer nodig heeft (vermijdende hechting). En bij sommige kinderen is er sprake van gedesorganiseerde hechting: het ‘volproppen’ en ‘uithongeren’ wisselen elkaar dan af.
Bij kinderen die niet goed gehecht zijn, is de basis voor het aangaan van een evenwichtige relatie aangetast; een basis die draait om een precaire balans tussen verbondenheid en autonomie, tussen controle en overgave, of tussen honger en verzadiging.
De sporen van zo’n verstoorde hechting kunnen verzacht worden wanneer iemand op latere leeftijd alsnog in een stabiele relatie terechtkomt. Maar omdat ongezond gehechte mensen de neiging hebben om op ongezond gehechte mensen te vallen, komen ze vaak in complexe verkeringen en nog hartverscheurender breuken terecht. En is het risico op het ontwikkelen van een eetprobleem of een verslaving relatief groot.
Gekoesterd en getroost
Dit is een verhaal over mijn lijf. Het is een verhaal over eten en niet eten, over honger en verzadiging en over hoe graag ik aan iedereen die met eten worstelt (en dat zijn zo ontzettend veel meer mensen dan die 200.000 mensen die daar in Nederland een diagnose voor dragen) wil uitdragen dat je het getob over eten links kunt laten liggen. Dat al die diëten nooit de beloofde rust gaan opleveren omdat het niet gáát over dat lijf, maar vooral over het vertrouwen dat er genoeg is, van alles en ook voor jou. Dat er na iedere verbroken relatie weer genegenheid komt. Dat er na ieder ontbijt ook weer een lunch zal zijn. Dat je een kast vol kleding hebt die je alleen maar hoeft te ontdekken en dat je gekoesterd en getroost zult worden als je daar bij vrienden om durft te vragen, zelfs als je dat op bepaalde momenten in je jeugd uit noodzaak hebt afgeleerd.
Vorig jaar zocht ik met het gewicht van een echtscheiding op mijn schouders opnieuw hulp bij mijn verstoorde relatie met eten. Dit keer niet bij een eetkliniek met eetschema’s, maar bij een vrouw die me ooit professioneel gefotografeerd had en die het, als ervaringsdeskundige, niet meer had kunnen aanzien: die batterij aan geëmancipeerde, slimme en ogenschijnlijk sterke mensen die ze voor haar lens kreeg en die behalve veel talent en werkdrift ook een enorme afwijzing van hun lichaam deelden. Binnen de intieme sfeer van een fotoshoot hadden de verdrietige verhalen zich vrijwel vanzelf aangediend. Verhalen over afspraken afzeggen op een dikke dag en niet etend gezien willen worden, verhalen over paniekaanvallen om feestelijke diners en de weerzin om met een goed gevoed lijf seks te hebben.
Omdat de lijst eindeloos bleek, gooide deze fotograaf haar oorspronkelijke carrière uit het raam en begon een coachingspraktijk, waarbij ze zich baseerde op een bijna dertig jaar oude, in Amerika populaire (maar pas in 2021 naar het Nederlands vertaalde) methode die intuïtief eten heet. Deze methode, ontwikkeld door diëtisten Evelyn Tribole en Elyse Resch, stelt dat iedere vorm van gepland eten een vorm van dieetdenken is, die verhindert dat we een veilige, oorspronkelijke relatie met ons lijf kunnen ontwikkelen of kunnen herstellen. Door in te zetten op dat feilloze kindersysteem rondom honger en verzadiging waarmee we geboren worden, helpt intuïtief eten het vertrouwen in eten en je lichaam te repareren en kom je volgens de theorie uit op een gezond gewicht. Op een lijf dat erop vertrouwt dat het niet te veel zal krijgen en niet te weinig, maar gewoon: precies genoeg.
Met dit gedachtegoed als uitgangspunt en een compassievolle coach op afroep beschikbaar via WhatsApp, ging ik aan de slag. Maand na maand, en met twee stappen vooruit en zeker één per week weer terug, probeerde ik het afgelopen jaar weer aan te voelen wat mijn lijf nodig heeft en onderzocht ik de mogelijkheid om weer te kunnen eten als een kind dat heel goed weet wanneer het verzadigd is en erop vertrouwt dat de volgende maaltijd weer komt als de maag daarom vraagt.
Tweeënvijftig kilo weeg ik inmiddels en daarmee sta ik alleen nog maar aan de vooravond van het herstel. Ogenschijnlijk ben ik met dat gewicht alweer op het droge, en met alle kennis over hechting en intuïtie voel ik me ook steviger staan dan ooit. Maar met het herkennen en aanvoelen van mijn behoeften blijft het onwennig aftasten. Het blijft zoeken naar het moment van honger en het moment waarop het even genoeg is geweest en ik moet me vooral beheersen om mezelf niet uit voorbehoud dingen te ontzeggen. Gewoon, om zo weer in het vertrouwde gevoel terecht te komen dat me niks kan overkomen zolang ik het ook allemaal niet nodig heb. Geen brood, geen pasta, geen ijsje met mijn dochters. Maar waar dit natuurlijk vooral om gaat: geen grote, nieuwe liefde.