Het aantal dakloze mensen dat in Nederland verblijft werd op 1 januari geschat op circa 30.600. Dat is een stijging van ruim 15 procent ten opzichte van een jaar eerder, toen dat cijfer nog op 26.600 werd geschat. Dat meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dinsdag.
Met name het aantal daklozen met een Europese herkomst steeg afgelopen jaar, van 5 naar 8 procent van het totaal. Binnen die groep nam ook het aantal vrouwen en jongeren toe. „Deze groep kan ook arbeidsmigranten bevatten, maar het is niet mogelijk om dit in kaart te brengen”, aldus het CBS. Dit was ook gelijk de enige verandering in de samenstelling van de daklozenpopulatie. Voor de rest bleef die goeddeels gelijk. Ruim 80 procent is man, 20 procent was tussen de 18 en 27 jaar, 61 procent tussen de 27 en 50 jaar en 19 procent tussen de 50 en 65 jaar.
Door de toename zijn er weer ongeveer evenveel dakloze mensen als in 2021, de dalende trend sindsdien is gekeerd. Het CBS begon deze statistieken bij te houden in 2009. Dat jaar werden nog 17.800 daklozen geteld, zo’n 42 procent minder dan nu. In 2018 werd het hoogste aantal daklozen becijferd: 39.900. Zo’n 36 procent van de dakloze mensen staat ingeschreven in een van de vier grote steden, 80 procent van de daklozen daar heeft een niet-Nederlandse herkomst. Ter vergelijking: in de rest van Nederland betreft dat 55 procent.
Het onderzoek van het CBS richt zich op volwassen daklozen die zijn opgenomen in het bevolkingsregister van een Nederlandse gemeente. Onder de term verstaat het CBS mensen „die buiten slapen of in een auto, in kraakpanden en vakantiewoningen of mensen die de noodopvang bezoeken”. Ook mensen die bij familie en vrienden verblijven, maar niet over eigen onderdak beschikken, worden door het CBS als dakloos gezien.