Het dier zat op de muur van de overloop. Het was tien uur ’s avonds, ik was onderweg naar bed. Mijn hart bonkte al voordat ik zeker wist dat het inderdaad een dier was. Kan een muis, vroeg ik me af, op muren klimmen? En áls het een muis was – het was een harige bal, zo groot als een kinderhandje – waar was dan zijn staart?
Ik ben niet bang voor dieren, spinnen of insecten. Maar in het half uur dat op deze ontdekking volgde, kwamen de vier basisemoties één voor één voorbij. Bang – kan het vliegen, bijten, enge ziektes overdragen, is dit de enige? Boos, omdat Roel er niet was om het op te lossen. Bedroefd, om dezelfde reden. En, nadat ik rillend van afschuw de vleermuis (want dat was het) met een grote theemok erop en een dik karton eronder buiten had vrijgelaten, ook blijdschap. Want ik had het zelf opgelost, en een goed verhaal voor bij het ontbijt.
Het duurde lang voordat ik in slaap viel.
De volgende dag zei een van mijn broers, die driehonderd meter verderop woont: „Je had toch ook mij even kunnen bellen?”
Sinds het overlijden van mijn geliefde wordt me geregeld gevraagd of ik een netwerk om me heen heb van mensen die me helpen. Ja, dat heb ik. Het probleem is alleen dat ik niet goed weet hoe ik mezelf tot dat netwerk moet verhouden. Bij elk praktisch probleem, bij elke mentale instorting en bij elke logistieke puzzel met mijn kinderen denk ik: heb ik hiervoor écht hulp nodig of kan ik het ook wel zelf?
Meestal kan ik het ook wel zelf. Mijn psycholoog is het daar niet mee eens, we hebben het er vaak over.
Terugtrekken
Het is een bekend gegeven: na een ingrijpende gebeurtenis wordt er veel hulp aangeboden. Er worden tasjes met eten aan de voordeur gehangen, kinderen worden als vanzelfsprekend thuis gebracht na een speelafspraakje. Maar, anders dan bij een gebroken enkel die na zes weken uit het gips mag, hangt aan deze hulpbehoefte geen einddatum. Na verloop van tijd blijft een klein, volhardend groepje familie en vrienden over. En zelfs aan hen is hulp vragen voor mij allerminst vanzelfsprekend. Waarom is dat zo moeilijk? En hoe en waarom houden zíj het vol? Levert het ook iets op, of is het toch vooral een extra taakje?
Het meest comfortabel vind ik de steun waar ik niet zelf om hoef te vragen en waarvan ik inschat dat die relatief weinig opoffering vraagt van de ander. De hockeycoach die elke zaterdag mijn dochter ophaalt en thuisbrengt na een wedstrijd. De goede vriendin van een paar huizen verderop die aan de vooravond van elke kinderverjaardag slingers en ballonnen komt ophangen.
Illustraties Bente Blom
Moeilijker wordt het als de hulp weliswaar wordt aangeboden, maar ik denk dat ik daarmee veel ruimte inneem in andermans leven. Mijn moeder die al ruim anderhalf jaar elke week een nacht in de met knuffels bezaaide hoogslaper van mijn dochter slaapt. De buren die iedere zondagochtend op mijn kinderen passen zodat ik kan hardlopen. De gepensioneerde juf van de buitenschoolse opvang die alle dinsdagmiddagen vrijhoudt voor het geval ik oppas nodig heb (en die daarvoor geen vergoeding wil). Vriendinnen die een roteind rijden om traktaties te brengen voor een jarig kind, of een zaterdag meedraaien in huis terwijl ik kinderen naar hockey, zwemles en scouting breng en boodschappen en andere huishoudelijke klusjes doe.
Het ingewikkeldst vind ik het om zélf om hulp te vragen. Ik laat het meestal ver komen. En het is vooralsnog vrijwel ondenkbaar dat ik hulp vraag om zelf iets leuks te gaan doen. Ik weet inmiddels dat dit niet de beste of de makkelijkste overlevingsstrategie is. En toch krijg ik het nauwelijks veranderd.
Het belang van steun van de omgeving na een ingrijpende gebeurtenis is het onderwerp van het deze maand verschenen populairwetenschappelijke boek Mag ik bij jou? van Elisa van Ee. Ze is gespecialiseerd in trauma, ze werkt als klinisch psycholoog bij zorgcentrum Reinier van Arkel in ’s Hertogenbosch en is bijzonder hoogleraar aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Van Ee: „Op het moment dat je steun of hulp nodig hebt, voel je je kwetsbaar. Kwetsbaarheid betekent dat je het gevoel hebt dat je makkelijk beschadigd raakt. Je normale kracht en je normale afweer zijn er niet. Dus jezelf terugtrekken en niet direct naar anderen gaan, is een beschermingsmechanisme.”
Het lijkt vreemd dat je jezelf zou moeten beschermen tegen de mensen die je het meest nabij zijn. Maar, zegt ze, juist als je kwetsbaar bent komt alles heel hard binnen. Ook mensen die dichtbij staan zijn kunnen dingen zeggen of doen die misschien niet eens kritisch of scherp bedoeld zijn, maar wel zo kunnen voelen.
Ik denk aan de dierbare vriendin die, in een periode waarin ik zowel praktisch als mentaal ploeterde, zei dat ik meer tijd voor mezelf moest nemen. Ze vond dat ik mezelf niet moet uithollen omdat dat me minder sterk en vrolijk maakt. Ik hoorde daarin: het heeft nu wel lang genoeg geduurd, word nu maar weer eens leuk. Mijn psycholoog, met wie ik het besprak, zei: nee, dit is liefde en bezorgdheid.
In het verlengde daarvan: hulp vragen is ook moeilijk omdat je niet degene kunt zijn die je graag voor je naasten wílt zijn, en die je voorheen altijd bent geweest. Elisa van Ee: „Je stelt jezelf teleur, omdat je niet aan je eigen verwachtingen kunt voldoen, en je bent bang dat je de ander ook teleurstelt. Je voelt je kleiner dan je wilt zijn en hebt het gevoel dat je tekortschiet. Daardoor kun je je ook schuldig voelen, of je schamen. Dat zijn heel heftige emoties die juist in het contact voelbaar zijn. Zo intens dat veel mensen ze liever willen vermijden.”
Wederkerigheid
Ik vind het inderdaad onprettig om mijn eigen kwetsbaarheid te erkennen tegenover de mensen om me heen. En ik vind het lastig om beslag te leggen op hun tijd, wetende dat ook zíj een druk leven hebben. Maar daar staat tegenover dat ik ook voldoening haal uit een gevoel van zelfredzaamheid. De vleermuis die ik eigenhandig buiten zet. Een fietsband die ik leer plakken na het bestuderen van een YouTube-filmpje. Van Ee: „Dan definieer jij zelfredzaamheid als: ik kan het zelf en dus moet ik het zelf doen. Maar zelfredzaamheid is ook: op de goede momenten om hulp vragen. In mijn praktijk zie ik mensen overbelast raken doordat ze zelf hun problemen willen oplossen.”
In de laatste maanden van Roels leven ontdekte ik dat ik mijn grenzen ver kan oprekken. Steeds als ik dacht dat ik het nu echt niet meer aankon, kon ik dat vervolgens tóch wel. In een noodsituatie, zegt Elisa van Ee, doen mensen wat er op dat moment nodig is en goed helpt. Maar als die noodsituatie een langetermijnsituatie wordt, gaan ze vaak door op dezelfde manier. „En dan wordt het belastend. Het is goed om jezelf regelmatig af te vragen hoe het gaat met je stress en met wat je te dragen hebt. Is het nog in balans? De afweging om zelf die fietsband te plakken of om je buurman om hulp te vragen, hangt af van de hoeveelheid stress die je op dat moment ervaart. Het ene moment kan het prima zijn om het zelf te doen, het andere moment niet.”
Bovendien wordt het vragen om steun moeilijker naarmate de situatie langer voortduurt. In mijn geval: naarmate de datum van Roels overlijden verder opschuift naar het verleden. Ook het leven van familie en vrienden gaat verder. Ze krijgen een nieuwe, veeleisende baan of relatieproblemen, ze hebben een kind dat extra aandacht nodig heeft, raken zwanger, gaan verhuizen of verbouwen. Hoe lang kun je verwachten dat mensen hun hulp blijven aanbieden? Van Ee: „Ja, je ziet dat steun afbrokkelt na verloop van tijd. Dat is een triest gegeven en niet makkelijk op te lossen.”
Maar ze vindt het onterecht dat mijn vriendschappen voor mij ongelijkwaardig en onevenwichtig voelen omdat ik vaker hulp nodig heb dan de mensen om me heen. In haar boek verwijst ze naar de filosoof Hannah Arendt (1906-1975), die stelde dat de mens als persoon eenzaam is. Die eenzaamheid kan alleen worden doorbroken door de relaties die hij of zij heeft. Van Ee: „Je ziet het leven door het te delen met anderen en het vanuit verschillende perspectieven te bekijken. Elk perspectief is daarbij verrijkend – júíst ook dat van iemand die een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt. Jij vraagt niet alleen iets van anderen, je hebt ze zelf ook iets te bieden. Er valt veel te leren van een vriend of vriendin die het moeilijk heeft.”
Elisa van Ee betoogt ook dat we wederkerigheid meer in gemeenschapsverband moeten zien dan in een één-op-één-relatie. „We hebben allemaal momenten in ons leven waarop we hulp nodig hebben. Er zal ook een tijd komen waarin jij er voor een ander kunt zijn.” Vergeet niet, zegt ze, dat het voor veel mensen ook betekenis geeft aan het leven om anderen te helpen. „En vergeet ook niet dat mensen er graag voor je willen zijn omdat ze van jou of van je kinderen houden, of een band voelen met je overleden partner.”
Weigeren is oké
Er zijn zó veel mensen die ingrijpende ervaringen meemaken, zegt Van Ee, en we vinden het allemaal zó moeilijk om daarmee om te gaan. De logische (en lastige) oplossing is: praten. Voor de helpende kant betekent dat vragen naar wat de ander nodig heeft. „Soms doen we vanuit onzekerheid maar niks. Maar denk niet: ik weet het niet, er zal wel iemand anders zijn.” In haar boek noemt ze dat het omstanderseffect. „En denk ook niet dat die ander wel weet dat hij of zij een beroep op je kan doen. Want dan gebeurt er niks.”
En ik, ik moet hulp beter leren aanvaarden. Van Ee: „Vertel die vriendinnen hoe het jou helpt dat ze af en toe een zaterdag meedraaien in je huis, en vertel je buren hoe goed het voor je is dat je dankzij hun oppashulp elke zondagochtend kunt hardlopen. Vertel ze ook dat het voelt alsof je ze daarmee belast. Als je dat toetst, kan de spanning die je ervaart verdwijnen.”
Illustraties Bente Blom
En als ze niet durven zeggen dat ze het belastend vinden? „Het is ook oké om hulp te vragen en die vervolgens alsnog te weigeren als je denkt dat de ander zich voor het blok gezet voelt, of het doet omdat diegene je zielig vindt. Maar als je bedenkt dat de meeste steun vrij snel afneemt, kun je ervan uitgaan dat mensen het helemaal niet zo moeilijk vinden om te stoppen met helpen.”
Het voelt spannend, maar ik besluit om mijn vragen hierover voor te leggen aan mijn buurvrouw Marjol. Vier jaar geleden kwamen we allebei in deze straat wonen, tegenover elkaar. Zij met haar man Michiel en drie (oudere) dochters, ik met Roel en onze drie kinderen. Het klikte vanaf het begin. „Ik merk meteen dat het me raakt”, zegt ze als ik vraag waarom ze elke zondagochtend mijn kinderen opvangen. „Het voelt logisch, fijn en echt leuk om te helpen. Ik vind het fantastisch als ze hier ’s ochtends voor de deur staan met schepnetjes en hoge verwachtingen omdat ze hebben bedacht dat ze met ons in een vennetje in het bos willen gaan vissen. Het verrijkt ons leven en het geeft ons een goed gevoel.”
Voelt het, vraag ik, alsof jullie je vrije ochtend opofferen? „Niet als een offer”, zegt ze, „maar we moeten er wel rekening mee houden. En soms vind ik het best lekker als het weer klaar is en ik verder kan met mijn eigen programma. Maar het gevoel dat we je helpen en dat het óók voor ons leuk is weegt daar met gemak tegenop.”