Column | Het schuldgevoel staat boven het recht

Het recht staat boven alles. Daar is bijna iedereen het over eens. We vinden dit zó belangrijk, dat boa’s straks geen hoofddoek meer mogen dragen: het mag zelfs niet lijken alsof religie voor hen belangrijker is dan het recht.

Toch is er één ding dat wel boven het recht staat: het westerse schuldgevoel over de Holocaust.

Een docent zei tijdens mijn master Geschiedenis dat historici hun morele oordeel buiten hun onderzoek moeten houden, „behalve over de Holocaust”: die had qua kwaadaardigheid een status aparte. Ik vond dat raar, want juist het kwaad moet je in de context van de geschiedenis plaatsen. Tegelijkertijd snapte ik wat hij bedoelde. De Holocaust was in aard en omvang anders dan andere genocides, en het is goed om dat te markeren. Ik hoop ook dat het schuldgevoel erover nooit verdwijnt: we moeten ons herinneren tot wat voor afschuwelijks de mens in staat is.

Maar moet dat schuldgevoel boven het recht staan? Ik heb me dat meermaals afgevraagd, bijvoorbeeld toen een paar jaar geleden bleek dat op de orthodox-joodse school Cheider decennialang wantoestanden door de vingers waren gezien door de Onderwijsinspectie en de politiek. Het werd niet hardop gezegd, maar de gedachte erachter was duidelijk: we gaan niet, in het land waar ruim honderdduizend Joden werden weggevoerd en vermoord, de nabestaanden van de overlevenden aanpakken. „Wie naar de lokale politiek stapt treft vooral bestuurders die bang lijken om voor antisemiet te worden uitgemaakt”, schreef Rosanne Hertzberger destijds in haar NRC-column.

Een rechtvaardige oorlog heeft een haalbaar doel nodig

Meer recent vraag ik het me af bij Israël, dat al jarenlang het internationaal recht negeert zonder de westerse morele, financiële en militaire steun te verliezen. Kijk naar het met de grond gelijk maken van Gaza, waarbij geen enkele westerse leider werkelijk grenzen trekt.

Het oorlogsrecht is op sommige punten vaag: het aantal burgerslachtoffers moet bijvoorbeeld ‘proportioneel’ zijn, maar over wat dat inhoudt valt te twisten. Toch is de huidige oorlog volgens deskundigen op verschillende manieren in strijd met oorlogsrecht. Israël gooit er qua juridische legitimatie met de pet naar: het gebruikt een jus ad bellum-redenering om jus in bello-daden te rechtvaardigen, schreef internationaal jurist Leonard Rubinstein al in december. Dat wil zeggen: Israël legitimeert specifieke oorlogsdaden, bijvoorbeeld bombardementen op ziekenhuizen, met het doel van de oorlog zélf: ‘We moeten Hamas vernietigen’. Met die redenering plaats je jezelf boven elke kritiek, aldus Rubinstein: er is dan geen grens meer aan het aantal burgerslachtoffers dat een aanval mag kosten.

Michael Walzer, schrijver van een beroemd boek over rechtvaardige oorlogen en normaal gesproken op de hand van Israël, vindt dat de Gaza-oorlog inmiddels niet meer moreel te rechtvaardigen is. Voor een rechtvaardige oorlog is een haalbaar doel nodig, en Hamas is zó verweven met Gaza dat vernietiging ervan niet realistisch is zonder onnoemelijk veel burgerslachtoffers te maken, zei hij eind februari in Vox.

De westerse leiders, intussen, stellen geen eisen aan de proportionaliteit van de aanvallen. Ze zijn passagiers op Netanyahu’s achterbank, gevangen gehouden door hun schuldgevoel.

Wat er gebeurt als je de ongeschreven regel negeert en het recht boven het schuldgevoel plaatst, bleek deze week in Amsterdam. Burgemeester Femke Halsema had een demonstratie goedgekeurd tegen de komst van de Israëlische president naar de opening van het Holocaustmuseum. De demonstranten kwamen zo dichtbij dat sommige genodigden, onder wie Holocaust-overlevers, geconfronteerd werden met leuzen als ‘Hamas is my brother’ en ‘kankerzionisten’. Dit leidde tot immense publieke verontwaardiging.

In een brief aan de gemeenteraad beriep Halsema zich op de wet, die voorschrijft dat demonstraties moeten worden toegestaan „binnen zicht- en gehoorafstand” van het doel waartegen geprotesteerd wordt. Kwetsende uitingen zijn daarbij geoorloofd, aldus Halsema.

Gewaagd van de burgemeester om zo legalistisch te redeneren bij dit gevoelige onderwerp, was mijn eerste gedachte. Ik had de ‘schuldgevoel boven recht’-regel dus geïnternaliseerd: oké, het demonstratierecht is belangrijk, maar Holocaust-overlevenden mogen onder geen beding geconfronteerd worden met nare leuzen. In die zin is hun gekwetstheid anders dan die van anderen.

Maar de ‘schuldgevoel boven recht’-regel heeft ernstige gevolgen. Hij zorgt ervoor dat Halsema, die gewoon de wet volgde, nu wordt uitgemaakt voor antisemiet. En, nog vele malen erger: hij faciliteert dat Israël op eigen houtje het internationaal recht aan flarden scheurt, met alle westerse leiders als medeplichtigen. Kent zo’n situatie uiteindelijk niet alleen maar verliezers?

Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC