In een familie komen de grote geschiedenis en kleine verhalen bij elkaar

In 2001 publiceerde voormalig Volkskrant-journaliste Judith Koelemijer Het zwijgen van Maria Zachea. Het boek zou een groot succes worden: er werden meer dan 350.000 exemplaren van verkocht. Het ging om een nieuw genre in Nederland: dat van de familiegeschiedenis.

Dertien jaar later verscheen De stamhouder. Een familiekroniek van Alexander Münninghoff. Het was het verhaal van een rijke Nederlands-Russische familie in het vooroorlogse Letland, die in 1939 door het Rode Leger werd verdreven en, eenmaal terug in Nederland, voor de Duitsers koos. Een van de zoons vocht bij de Waffen SS aan het Oostfront. Ook De stamhouder werd met meer dan 130.000 verkochte exemplaren een bestseller. Het was een perfect voorbeeld van een familiegeschiedenis over een zwarte bladzijde uit de Nederlandse historie.

Een recentere, vooralsnog kleinere bestseller is het eind vorig jaar verschenen Het kleedje voor Hitler van Bas von Benda-Beckmann. Hierin gaat deze jonge historicus op zoek naar zijn adellijke Duitse familie om te ontdekken dat die voornamelijk uit fanatieke nazi’s bestond. „Net als De stamhouder is dat boek nu zo’n succes omdat het een vrij onbekend deel van het verhaal van de Tweede Wereldoorlog laat zien”, zegt uitgever Mizzi van der Pluijm, die tot ze haar eigen uitgeverij begon bij uitgeverij Atlas Contact vele familiegeschiedenissen publiceerde. „Zulke boeken over de andere kant van de geschiedenis verschijnen er de laatste tijd vaker.”

Het schrijven van ‘Het kleedje voor Hitler’ was confronterend voor Bas von Benda-Beckmann

Familiegeschiedenissen in de non-fictie zijn een trend, zegt Jan Peter Prenger, inkoper van de boekhandels die zich hebben verzameld onder de naam Libris Blz. „Al kan ik het helaas niet kwantificeren. Dat heeft te maken met de manier waarop de boekenwereld nieuwe titels rubriceert. Vrijwel alle literaire non-fictie krijgt dezelfde code ‘320’. Er wordt wel gewerkt aan een nieuw systeem met thema’s, ‘familiegeschiedenis’ is er daar één van.”

Prenger onderscheidt drie categorieën familiegeschiedenissen. „Je hebt boeken, vaak uitgegeven in eigen beheer, die over ‘mijn familie’, ‘mijn opa’, ‘mijn oma’ gaan en meestal in de Tweede Wereldoorlog spelen. Vaak zijn zulke verhalen heel particulier. Daarnaast heb je boeken die ook over de oorlog gaan, maar echt zijn opgehangen aan de wereldgeschiedenis. Die zijn interessanter. De Stamhouder is daar het bekendste voorbeeld van.”

Laatste getuigen

Een ander voorbeeld dat Prenger noemt is Geert Maks De eeuw van mijn vader, dat beide wereldoorlogen behandelt en zich deels in Nederlands-Indië tijdens de Japanse bezetting afspeelt. „Wat meespeelt bij dat soort familiegeschiedenissen is het besef dat we in een fase zitten waarin de laatste getuigen van die oorlog een hoge leeftijd hebben bereikt. Je wil hun verhalen niet verloren laten gaan.”

De derde categorie familiegeschiedenissen is volgens Prenger die van de autobiografische ziekte- en rouwverhalen. „Die zijn autobiografisch. Van iemand die is opgegroeid in moeilijke familieomstandigheden bijvoorbeeld.”

Volgens Prenger heeft de toegenomen belangstelling voor familiegeschiedenissen ook te maken met een andere trend die hij ziet: fictie en non-fictie lopen steeds meer in elkaar over. „Een roman is dan een veilige vorm voor een familieverhaal, omdat je al te gevoelige dingen kunt weglaten. Maar omgekeerd zie je ook steeds vaker literaire elementen in non-fictie opduiken.”

Mizzi van der Pluijm behaalde de afgelopen twee jaar hoge oplagen met Israel van Dorstens Wij waren, ik ben. Weg uit Ruinerwold. Het is een familiegeschiedenis over een gezin dat door een streng-religieuze vader wordt gegijzeld op een afgelegen boerderij. Er werden meer dan 200.000 exemplaren van verkocht. „Families leveren vaak interessante verhalen op,” zegt ze, „omdat er nu eenmaal een interessante dynamiek bestaat tussen mensen die met elkaar verbonden zijn. Sinds het succes van Van Dorsten krijg ik veel manuscripten binnen van mensen die in een sekte hebben gezeten. Maar de meeste zijn niet goed geschreven, waardoor ze niet interessant genoeg zijn om te worden uitgegeven.” Want daar staat of valt een boek toch mee: dat het goed geschreven is. „Kijk naar Judith Koelemijers Het zwijgen van Maria Zachea”, zegt Van der Pluijm. „Het grote succes van dat boek komt niet doordat het een familiegeschiedenis is, maar omdat het verhaal zo ontzettend goed verteld wordt.”

Als hij moet beslissen een boek wel of niet in te kopen, kijkt Jan Peter Prenger van Libris allereerst naar de naam van de auteur en van de uitgever. „In het grote aanbod speelt zoiets mee bij de beslissingen die je neemt. Natuurlijk moet er ook een Nederlands haakje aan zitten. En je kijkt of een onderwerp bijzonder is. Zo verschijnt er binnenkort een boek over Oostenrijks-Joodse kinderen die voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog door hun ouders naar Engeland werden gestuurd, waar ze veilig voor de nazi’s waren. Die ouders plaatsten daartoe advertenties in Britse kranten om hun kinderen aan te bieden. Dat verhaal is opgeschreven door iemand die ontdekt heeft dat hij zelf zo’n kind is.”

Maar succes voorspellen blijft moeilijk. Er zijn ook toevalstreffers, zoals de in deze krant matig besproken autobiografie Mijn naam is Selma (2020) van Selma van der Parre, waarin deze in 1922 geboren Joodse verzetsstrijdster haar oorlogsverhaal vertelt. „Ik had nooit verwacht dat dit zo’n succes zou worden”, zegt Prenger. „Eind jaren tachtig had je Is dit een mens? van Primo Levi. Alle kampherinneringen die daarna verschenen zijn afleidingen daarvan, al vertellen wel steeds anderen het verhaal.”

Natuurlijk heeft het succes van Mijn naam is Selma ook met publiciteit te maken, zegt hij. „Het boek kreeg een campagne die precies klopt, op het juiste moment.”

De aantrekkingskracht van de familiegeschiedenis heeft volgens Prenger ook te maken met het verlangen van lezers om vat te krijgen op de wereld. „In het geval van de Tweede Wereldoorlog, die zo omvangrijk is, helpt het als je die terugbrengt tot één persoon of één familie. Je ziet dat ook bij Babi Jar van de Rus Anatoli Koeznetsov. Dat boek over de moord door de nazi’s op de Joden van Kyiv in 1941 dateert uit 1967 en is nu ineens een bestseller.”

De aantrekkingskracht van de familiegeschiedenis heeft volgens Prenger ook te maken met het verlangen van lezers om vat te krijgen op de wereld

Boekhandelaar Daan van der Valk van de Amsterdamse boekhandel Van Rossum relativeert dat het succes van familiegeschiedenissen zou afhangen van het thema of het onderwerp. „Het komt eerder door een vijfballenrecensie dat een boek goed verkoopt”, zegt hij. „Vaak komen er klanten de winkel binnen die een boek alleen al daarom kopen. Het onderwerp doet er niet toe. Het kleedje voor Hitler kreeg vijf ballen en verkoopt bij ons heel goed.”

Origineel verhaal

Een van de meest succesvolle familiegeschiedenissen uit de Nederlandse geschiedenis is Het zwijgen van Maria Zachea. Een ware familiegeschiedenis (2001) van Judith Koelemeijer. „Toen ik begon met schrijven had ik geen referentiekader, ik kende geen non-fictie familiegeschiedenissen waaraan ik een voorbeeld kon nemen,” zegt de schrijfster. „Ik was al van plan een boek over mijn familie te schrijven toen ik hoorde dat Geert Mak bezig was met iets vergelijkbaars. Dat bleek De eeuw van mijn vader te zijn, waarin hij het verhaal van zijn familie koppelt aan de geschiedenis van Nederland, hij was een van de eersten. Nee, ik schrok daar niet van omdat ik wist dat mijn verhaal heel anders zou worden. Ik nam niet de geschiedenis, maar echt mijn familie als uitgangspunt, waarbij ik vooral werd geïntrigeerd door de zorg voor mijn oma.”

Die oma stopte met praten na een hersenbloeding. Ze werd thuis verzorgd door haar twaalf kinderen, die in het boek vertellen over hun gezamenlijke jeugd in de jaren vijftig en zestig. „Mijn vriend Vuk, nu mijn man, zei toen: ‘Dat is een verhaal’. Hij is filmmaker, dus hij denkt heel filmisch. Een grootmoeder die niet meer kan praten, met steeds een ander kind tegenover zich: dat kunnen prachtige scènes zijn, zei hij. Aanvankelijk was ik van plan alleen een verhaal over mantelzorg te schrijven voor de Volkskrant. Vervolgens zou het een feuilleton worden. Maar nadat ik mijn vader en al mijn tantes en ooms uitgebreid had gesproken, realiseerde ik me dat in hun verhalen en ervaringen zoveel interessante na-oorlogse ontwikkelingen in Nederland weerspiegeld werden, en dat het dus om veel méér ging dan een verhaal over familie en mantelzorg alleen. Vervolgens was het zoeken naar de juiste vorm. Uiteindelijk heb ik ervoor gekozen elk kind zijn of haar eigen verhaal te laten vertellen, van de oudste naar de jongste, met de zorg voor mijn oma en haar uiteindelijke dood als rode draad.

Illustratie Gijs Kast

„Maar ik had niet gedacht dat ik zo’n snaar zou raken. Op de dag dat ik mijn manuscript inleverde vlogen die vliegtuigen in de Twin Towers. Het was een bedreigende tijd, we begonnen ons af te vragen wat onze identiteit was en keken terug. Iedereen kon zich wel identificeren met één van de broers of zussen uit mijn boek. Ook ging het over herkenbare dingen, zoals de eerste wasmachine, rock-’n’-roll, vrouwenemancipatie, ruzie met behoudende katholieke ouders.”

Het aantrekkelijke aan familiegeschiedenissen is volgens Koelemijer dat ze een mooi tijdsbeeld schetsen. „In een familie komen wereldgeschiedenis en psychologie bij elkaar. Ze gaan vaak over universele zaken als eenzaamheid, verbondenheid, het onvermogen tot communiceren. In een familie komen wereldgeschiedenis en psychologie bij elkaar.”

Familieleden bij de NSB

Zo’n familiegeschiedenis is ook het succesvolle Het kleedje voor Hitler van Bas von Benda-Beckmann. „Ik heb reacties gekregen van mensen uit de meest uiteenlopende families”, vertelt de auteur. „Hun verhalen hebben vaak wel op de een of andere manier met de oorlog te maken. Vaak zijn dat mensen met Duitse verwanten, met familieleden bij de NSB of het verzet. Ze herkenden dezelfde vragen waarmee ik worstelde. Ik kreeg ook een berichtje van een Joodse vrouw, wier vader na de oorlog als tolk in Duitsland werkte. Ze herkende in mijn boek veel terug van de ervaringen die hij in het verwoeste naoorlogse Duitsland had opgedaan en het genuanceerde beeld dat hij zich van de Duitsers had gevormd.”

Ook herkenden Von Benda-Beckmanns lezers in zijn boek veel uit het heden, bijvoorbeeld hoe gemakkelijk het is om achter de verkeerde politici aan te lopen. „Zoiets gaat gepaard met het je afsluiten voor een deel van de werkelijkheid. Dat is een universeel fenomeen. In een brief van mijn opa vertelt hij bijvoorbeeld dat hij lekker aardbeien zit te eten in een villa in Frankrijk, zonder zich af te vragen wie er in dat huis heeft gewoond. Of neem mijn tante Luise, die er trots op is dat ze de verleiding weerstaat om mooie jassen van afgevoerde Joden mee te nemen. Dat afsluiten voor het leed van anderen is misschien nodig voor mensen die niet sadistisch zijn aangelegd om de ogen te kunnen sluiten voor de misdaden die om hen heen gepleegd worden. Want het is niet zo dat het allemaal in het geniep gebeurde. De deportatie van Joden gebeurde ook op klaarlichte dag.”

In Het kleedje voor Hitler is Von Benda-Beckmann zelf nadrukkelijk aanwezig als auteur. Zo vraagt hij zich nadrukkelijk persoonlijk af wat hij vindt van commotie rond het graf van zijn tante Luise en haar echtgenoot Alfred Jodl, een van Hitlers trouwste generaals. „Als historicus moet je altijd nadenken hoe je je verhoudt tot een onderwerp. Ik zag van tevoren: dit gaat alleen werken ik daar op reflecteer, als ik transparant ben naar de lezer maar ook naar mezelf. Als je mensen persoonlijk kent speelt dat altijd een rol bij hoe je ze waarneemt en interpreteert. Daar moet je iets mee.”

In een brief van mijn opa vertelt hij bijvoorbeeld dat hij lekker aardbeien zit te eten in een villa in Frankrijk, zonder zich af te vragen wie er in dat huis heeft gewoondBas von Benda-Beckmannschrijver

Een groot deel van Von Benda-Beckmanns familie heeft zijn boek nog niet gelezen, omdat het nog niet vertaald is. „Mijn ouders zijn helaas overleden. Ik heb het wel laten lezen door een oom en een tante – een broer en zus van mijn vader – in een AI-vertaling, die ik een beetje had opgepoetst. Die tante vond het best confronterend. Mijn oom was vooral positief.”

Het schrijven van Het kleedje voor Hitler was confronterend voor Von Benda-Beckmann. „Van meet af aan was duidelijk dat ik tante Luise en generaal Alfred Jodl in de familie had. Maar steeds meer kwam ik erachter hoe nazistisch heel mijn familie was, hoe ze meegingen in het systeem. Vooral de waarheid over mijn vaders stiefvader was verschrikkelijk. Aanvankelijk dacht ik dat het meeviel. Ik had het hele hoofdstuk over Alfred Jodl toen al uitgewerkt, en die was gewoon verantwoordelijk voor oorlogsmisdaden. Maar dan lees je in een van de laatste brieven van die stiefvader aan een vriend een antisemitische tirade vol genocidetaal, zo van ‘nu is het voorbij met jullie Joden’. En dat is dan iemand die mijn vader na de oorlog liefdevol heeft opgevangen.”

Wat rest is natuurlijk de vraag waarom je zo’n familiegeschiedenis schrijft. En dan zegt Von Benda Beckmann hetzelfde als Prenger, Van der Pluijm en Koelemijer: het verhaal moest verteld worden tegen de achtergrond van grotere historische gebeurtenissen, die hun weerslag hadden op gewone mensen die toevallig je familieleden zijn.