Cobi van Baars staat op de shortlist van de Librisprijs met haar tweelingenroman: ‘Door fictie kon ik de werkelijkheid raken’

Twee meisjes, tweelingzussen, worden afgestaan ter adoptie, tegen de zin van de moeder, een ongetrouwd meisje. Ze komen in verschillende gezinnen terecht, zelfs zonder dat ze mogen weten dat er een tweelingzus bestaat. Dat komt pas uit als ze volwassen zijn, elkaar ontmoeten en proberen te ontrafelen wat er zo ongelooflijk, maar ook onbedoeld, misgegaan is.

Wat een verháál – en dat kun je evenzeer zeggen over de werkelijkheid die zo wonderlijk gelopen is, als over de roman De onbedoelden, die op dat verhaal gebaseerd is. Sinds deze week staat het op de shortlist van de Libris Literatuur Prijs. Die dubbelheid is een van de intrigerendste kanten aan dit boek van Cobi van Baars: het is een roman, maar kan eigenlijk niet zonder die werkelijkheid. Was dit een verzonnen verhaal geweest, dan was het eigenlijk te raar en toevallig om nog geloofwaardig en betekenisvol te zijn.

„Ik ontmoette een van de tweelingzussen toen ik begin twintig was, bij het baantje dat ik toen had”, vertelt schrijfster Cobi van Baars (1967). „Ze vertelde wat haar was overkomen: ze had net voor het eerst haar tweelingzus ontmoet. Een heel raar verhaal. Maar het bleef tussen ons bij een eenmalige ontmoeting, we hielden geen contact, hebben geen gegevens uitgewisseld. Tot zij weer op mijn pad kwam, meer dan twintig jaar later, toen ze een relatie kreeg met iemand die ik ken.”

Wat een wonderlijk toeval!

„Ja, precies. Tenminste: dat ga je je bij dit verhaal wel afvragen.”

Of er sprake is van toeval?

„Ja. Het toeval dat in dit verhaal zit voelt als te veel, bovenmatig. Dat de tweelingzussen na al die jaren toch weer herenigd werden, maar ook dingen als dat ze in de tussentijd op een cruciaal moment in dezelfde trein hebben gezeten. Ik kreeg er het beeld van alsof dit verhaal een zelfstandige entiteit was dat zichzelf probeerde te repareren. Alsof het gezamenlijke verhaal van de zussen, dat in brokstukken uiteengevallen was, z’n best deed om weer bij elkaar gebracht te worden.”

En dus ook dat jij de schrijver was die dat moest doen?

„Toen ik dit verhaal ooit hoorde, keek ik daar nog niet naar als een schrijver. Maar ik ben het nooit vergeten. En toen kwam het na al die jaren toch weer mijn kant op. ‘In arren moede heeft ze een schrijver op de schouder getikt’, schrijf ik in het voorwoord van de roman. Zo voelde ik dat echt.”

En in de tussentijd was Cobi van Baars schrijver geworden. Vrij laat eigenlijk – het kostte een aanloop van jaren, omzwervingen langs inwisselbare baantjes voor het geld, een opleiding tot kunstschilder, uiteindelijk de studie Nederlands. En vóór De onbedoelden schreef ze drie romans, allemaal fictie, zonder dwingende werkelijkheid eronder. „Ik ben geen non-fictieschrijver, dus dit verhaal kon geen biografie worden – ik kan ook geen portret in opdracht schilderen. Dus dat was mijn vraag aan degene die op de plek van Aaf staat: of ik haar levensverhaal mocht gebruiken, en ook of ik de absolute vrijheid kreeg om er mijn eigen verhaal van te maken.” Die kreeg ze.

‘Degene die op de plek van Aaf staat’ – met die formulering duidt Van Baars tijdens het gesprek, aan de ronde tafel in haar woonkamer, consequent aan dat er afstand zit tussen haar personage Aaf en de vrouw uit de werkelijkheid. „Het heeft lang geduurd, driekwart jaar, voordat de werkelijkheid en de roman die ik aan het schrijven was twee verschillende dingen waren. Ik heb eindeloos nagedacht over de namen voor de tweeling, Aaf en Annemarieke. Anders, maar niet zo anders dat ze haaks stonden op de echte namen. En in een dossier van de Raad voor de Kinderbescherming werden ze op een zeker punt ‘de onbedoelde kinderen’ genoemd – daar komt de titel vandaan. Dat zijn ook de enige dingen die ik van tevoren heb voorgelegd aan degene die op de plek van Aaf staat. Verder ben ik zuiver geweest naar de afspraak die we gemaakt hadden: dat ik in totale vrijheid een roman kon schrijven.”

Toch klinkt dat enorm precair: je wilt de werkelijkheid geen geweld aandoen, maar ook alle vrijheid om ermee aan de haal te gaan.

„Dat was precair, en daarom duurde het lang, maar daarom kan ik zeggen: ‘aan de haal gaan’ was het niet, dat wilde ik juist niet. En daarom zie ik het juist niet als de werkelijkheid geweld aandoen. Geweld is eerder in het proces aangedaan: de regels van de Raad voor de Kinderbescherming zijn niet nageleefd, beloften zijn geschonden, bijvoorbeeld om tweelingen niet van elkaar te scheiden. Ik had juist het gevoel dat ik de werkelijkheid hielp, dat ik iets goeds aan het doen was, door bij elkaar te brengen wat door dat geweld uit elkaar was gevallen. Maar inderdaad: ik heb heel veel fictie toegevoegd, en toch zei degene die op de plek van Aaf staat dat ik de werkelijkheid geraakt had. Dat is het wonderlijke van dit boek.”

Je hebt een alternatief verhaal verzonnen, en zij zegt: zo is het gegaan?

„Nou, ‘alternatief’ is te zwaar uitgedrukt, en het gaat niet om alle details, ik denk eerder dat het de laag eronder is die klopt. Ik denk dat ik het heb kunnen vatten omdat het zo’n complex verhaal was, vol bedoelingen en gevoelens die de betrokkenen niet precies van elkaar kunnen kennen – en ik kon erboven hangen, lijnen trekken en er een overzichtelijk geheel van maken, een verhaal, in plaats van een soort soep waar mensen in omkomen.”

Wat is dan het verhaal dat je wilt vertellen?

„In feite wat ik over adoptie heb geleerd: dat het zo complex is, dat één verhaal niet volstaat, omdat iedereen weer zijn eigen blik op de situatie heeft. Voor mij was het daarom heel belangrijk om alle betrokkenen aan het woord te laten, en een meervoudig perspectief te hanteren, zodat ik niet bij de tweeling zelf zou blijven hangen. Voor de ene tweelingzus had de adoptie heel andere gevolgen dan voor de andere – alleen dat al. En je wilt het verhaal van de moeder die haar kind heeft moeten afstaan natuurlijk kennen, maar ook de zusters in het vroedvrouwenhuis doen ertoe, die dachten het goede te doen. De vorm van mijn roman, waarin ik door de tijd kon zwenken en tussen personages kon schakelen, heeft me daarbij geholpen.”

Is je mening over adoptie veranderd?

„Ik heb niet echt een mening over adoptie, en daar was ik ook niet op uit. Ik wilde juist graag alle kanten zien, en laten zien. Ik kon me door zoveel verhalen laten raken – van een afstandsmoeder die tijdens de geboorte weet dat ze het kind dat ze baart haar afgenomen gaat worden. Van een tweelingzus die vlak voor de eerste ontmoeting met haar zus bang is om oog in oog te staan met ‘de betere versie van haarzelf’; die observatie had ik zelf nooit kunnen bedenken. Van de betekenis van ‘wat als’-vragen die wezenlijk anders zijn wanneer je een biologische familieband hebt dan wanneer die familieband bij adoptie begint. Wat als mijn moeder iemand anders dan mijn moeder was? Als je niet geadopteerd bent, is dat een ongevaarlijke gedachte. Voor iemand die geadopteerd, is het een reële vraag, minder vrijblijvend en daarmee veel ontwrichtender.”

Cobi van Baars: „Ik heb een roman geschreven zoals ik wilde, en voor degene van wie ik het verhaal heb mogen gebruiken heeft het boek rust gebracht.”
Foto Merlijn Doomernik

Zelf komt Cobi van Baars uit een „heel stabiel gezin”, stelt ze – al betekende dat ook weer niet dat alles in haar leven vanzelf ging. „Ik wist op de kleuterschool al dat ik het allerliefst schrijver wilde worden, maar ik herinner me ook nog dat we in een kring zaten en om beurten moesten zeggen wat we wilden worden. De beurt kwam naar mij toe, alle jongens zeiden ‘brandweerman’, alle meisjes ‘zuster’, ‘zuster’, ‘zuster’, zodat ik dat uiteindelijk ook zei, ‘zuster’. Het is achteraf praten, maar ik denk dat ik ’m daar al voelde, de druk van de gewoonte, de norm. En dus de maatschappelijke belemmering om te kiezen voor iets als schrijverschap – terwijl ik al wist dat ik dat wilde, alleen zijn, schrijven, leven van mijn fantasieën, van de verbeelding.”

Pas als volwassene, op weg naar werk, in de auto voor een rood stoplicht, zag ze zichzelf ineens tussen de andere mensen voor dat stoplicht staan, was het genoeg. „Op mijn werk heb ik gezegd: ik stop. Ik voelde ineens dat het waar was, dat ik altijd in de ontkenning had geleefd, het uit de weg was gegaan als mensen vroegen waarom ik niet was gaan doorleren, dat ik toch vwo had gedaan, dat ik zo goed tekende. Ik wilde het allemaal niet horen.”

Toen ging ze toch nog een cursus volgen aan de kunstacademie, in feite weer een omweg, maar: „Ik leerde er wel veel. Iets maken dat beoordeeld wordt, naar buiten treden. En doorzetten, van alles uitproberen tot het werkt. Wachten.” Maar schilderend miste ze iets, diepgang, „dat ik ook ergens over na kon denken”. Aan de Nijmeegse universiteit, bij de studie Nederlands, voelde ze voor het eerst echt enthousiasme. „Dat je iets niet doet omdat het moet, maar omdat je het wilt.” Maar schrijven leerde ze er niet – dat kwam pas weer daarna.

„Ik denk dat ik er toen pas klaar voor was. Eerst duurde het even voordat ik durfde te kiezen, toen tot ik me durfde te uiten, toen tot ik daarin nog een slagje dieper kon gaan, door te schrijven. Ik vind schrijven meer pijn doen dan schilderen: je kunt nergens meer voor weglopen. Als je iemands pijn beschrijft, bijvoorbeeld van een vrouw die geen kind kan krijgen, zul je daar ook echt naartoe moeten, dan kun je jezelf niet een beetje op de achtergrond houden. Anders wordt het niks met die tekst. Bij mij, tenminste.”

Ik vind schrijven meer pijn doen dan schilderen: je kunt nergens meer voor weglopen

Al die omwegen waren nodig, zegt ze. Was ze niet gaan schilderen en op het dubbele talent van schrijver-kunstenaar Armando afgestudeerd, dan had het omslag van haar debuutroman Schipper & Zn. (2017) er anders uitgezien. „Ook zo’n opmerkelijk verhaal: we hadden een omslagbeeld van Armando op het oog en mijn redacteur vroeg toestemming aan de mensen die dat werk hadden hangen. Die gaven ze graag, want ze bleken nog een ander schilderij te bezitten: een werk van mij. Zoiets is toch geweldig? Ja, toeval? Ik voel dan dat ik op de goede weg zit, alsof ik geen keuze heb, maar mee beweeg met hoe ik moet bewegen.”

En had ze niet aanvankelijk geaarzeld over het schrijverschap, dan had ze niet die inwisselbare baantjes in winkels en op kantoren aangenomen, en dan was ze niet tegen het verhaal van de tweelingzussen aangelopen. „Dit moest precies zo zijn – dat gevoel heb ik met dit boek ook. Het heeft alleen maar goeds gebracht. Ik heb een roman geschreven zoals ik wilde, en voor degene van wie ik het verhaal heb mogen gebruiken heeft het boek rust gebracht. Ze is er zo blij mee, dat het bestaat, dat het bij elkaar is gekomen.”