De winter vormt een dankbaar decor voor de Noorse schrijver en journalist Ingvild H. Rishøi, van wie na de kerstvertelling Stargate (2022) nu Winterverhalen, een bundeling van drie novellen, is verschenen. Een belangrijk terugkerend element is kou. Niet alleen omdat Noorse winters nu eenmaal rigoureus zijn en de personages zich in de drie verhalen moeten wapenen tegen een hoop duisternis en sneeuw, maar vooral omdat de kilte in elk verhaal een specifieke kwetsbaarheid in de zorg voor een ander blootlegt.
In ‘We kunnen niet iedereen helpen’ is de verteller een jonge moeder die met haar dochtertje Alexa op weg is naar huis. Het meisje heeft in haar broek geplast, de kou trekt in haar broek. De verteller besluit dat ze de bus zullen nemen, maar voor ze de halte bereiken, passeren ze een man op straat die om geld vraagt. Alexa haalt haar moeder over iets te geven, waarop zij dit doet, maar onbedoeld te veel geeft. Ze kunnen daardoor niet meer met de bus. Nadat de moeder haar koude dochter probeert te dragen (te zwaar), bedenkt ze een volgende oplossing: ze zullen in het warenhuis verderop een nieuwe onderbroek kopen. Maar zelfs het eenvoudigste exemplaar is te duur. Subtiel zijn de opmerkingen verweven over een haperende zindelijkheidstraining, adviezen van het consultatiebureau en levenslessen die de verteller van haar eigen moeder meekreeg. Aan haar ex heeft ze weinig, ze staat er alleen voor.
Het krappe pashokje
In het krappe pashokje breekt de moeder en wat volgt is een indringend moment van machteloosheid. Van de onwankelbare, verantwoordelijke moeder die haar leven op orde heeft, blijft een radeloze vrouw over die het ook allemaal even niet meer weet. Terwijl ze de beveiligingstag van de onderbroek wil trekken, doet ze tegen haar dochter haar relaas. Ze spreekt uit dat ze het moeilijk hebben en stapt zo even uit de beklemmende mal van de schijn ophouden. De man in het hokje ernaast luistert mee en schiet te hulp.
Lees ook
In de historische romans van twee Noorse schrijvers draait alles om het zoeken naar liefde en geluk
De onzekerheid die een ouder kan treffen in de zorg voor een kind, wordt ook door de kou naar de oppervlakte gebracht in het verhaal ‘De goede Thomas’. Aan het woord is Thomas, die zich opmaakt voor het bezoek van Live met hun zoontje Leon. Leon is voortgekomen uit een onenightstand met Live, Thomas’ aanwezigheid als vader is even vanzelfsprekend. Hij zet zich schrap en neemt zich voor: ‘Ik ben nu een gewone man. Ik heb een plan.’ Dit is onomstotelijk belangrijk voor hem (‘Ik lag de hele nacht het recept te lezen’), maar het lijkt tegelijkertijd een onmogelijkheid. Wanneer hij een nieuw kussen wil kopen, komt hij er niet uit met de verkoper (hoe oud is zijn zoon, hoe slaapt hij?). Hij vlucht de zaak uit en verschanst zich in een café, waar hij flink wat bier drinkt en aan de praat raakt. Dan wordt duidelijk waarom normale dingen zo prangend worden benoemd alsof ze bijzonder zijn: hij komt net uit de gevangenis. Door zijn getroebleerde geest en de alcohol verliest Thomas de grip op zijn levensverhaal, op zijn bewustzijn en op de tijd. Hij moet zich uiteindelijk met veel moeite door de sneeuw naar huis haasten.
Indringend pijnlijk is hier het gevoel van zelfwaarde dat niet ontleend wordt aan kunnen zorgen voor jezelf, maar voor een ander en in het bijzonder: een klein kind. Thomas gaat dan wel de confrontatie aan met zichzelf (‘Het helpt niet om dingen te verbergen. Je weet toch altijd zelf wat je hebt verborgen’), maar niet met zijn zoontje. Zijn kind toont hem het spiegelbeeld van een falende vader, iets dat hij niet wil zien.
Grote zus
Onverwachte warmte komt van de vrouw met wie hij zat te drinken, die voor hem naar de kussenwinkel snelt. Nog een meevaller die de sombere sfeer wat uit de lucht haalt: Live en Leon stonden in de file, ze zijn later. Hij krijgt een tweede kans. In het laatste verhaal, ‘Grote zus’, volgen we de ontsnapping van een zeventienjarig meisje met haar jongere (half-)broertje en zusje. Aan het woord is de grote zus die duidelijk een moederrol heeft aangenomen, inclusief herkenbaar vocabulaire als: ‘„Mia”, zeg ik. „We staan allemaal op jou te wachten.”’
Ze gaan op reis met de bus, op weg naar een houten huisje in het bos, want: ‘Daar lossen we alles op’. Tijdens de rit wordt duidelijk waarom deze zus in een moeder moest transformeren en hoe haar eigen leven op een zorgwekkend zijpad belandde. De kinderen van vier en zeven laten zich lastiger vervoeren dan gehoopt: ze willen niet lopen, hebben honger en hoofdpijn. Wanneer de wanhoop groeit, stelt de verteller: ‘Het is koud, volgens mij wordt het kouder, het is alsof er een zware kou op ons neerdaalt.’ Een dik pak sneeuw vertraagt het laatste stuk van de reis, de grote zus kijkt om, ziet haar zusje: ‘Ze zit als een diertje langs de kant van de weg. Nu trekken de kou en de duisternis recht bij me naar binnen.’
Gelukkig is ook hier een vriendelijke vreemdeling die op het toppunt van ellende opduikt en de drie kinderen een lift geeft. De reden van het ontsnappingstocht wordt duidelijk: de verteller zal door de kinderbescherming uit huis worden geplaatst, waardoor haar moederlijke verantwoordelijkheid zal worden opgeheven. Mogelijk nog waardevoller dan de warmte in de auto, biedt de vrouw begrip: ‘„Snap je wat ik aan het doen ben?” vraag ik. Ze knikt. „Je probeert op ze te passen,” zegt ze.’
Innerlijke kou
Tijdens momenten van wanhoop slaat de vrieskou van de winter bij de personages naar binnen en weerspiegelt daar een innerlijke kou, in de vorm van onzekerheid, eenzaamheid en angst.
In Winterverhalen wordt zo telkens een wezenlijk wankelpunt getoond van mensen die sterk willen zijn in de zorg voor een ander, maar dan vooral kwetsbaar blijken. Het pijnlijke daarbij is dat het gevoel te falen niet afkomstig is van het kind waarvoor wordt gezorgd, maar van de ouder zelf. Wanneer de zorg wordt belemmerd door financiële zorgen, mentale problemen of een misplaatst gevoel van verantwoordelijkheid, wordt er boven alles geprobeerd om die achterstand niet te laten bestaan. Die poging is pijnlijk én krachtig tegelijkertijd.
De verhalen in deze bundel zijn treffend sterk in hun eenvoud. In enkele observaties een rechttoe-rechtaan taal, trekt Rishøi een complete levens op. De kwetsbaarheid in de verhalen is hartbrekend, maar nergens wordt het sentimenteel. Het is prettig dat de sfeer wat wordt verlicht door de vriendelijke vreemdeling die tegen het eind van de vertelling op bescheiden wijze te hulp schiet. Wat er voornamelijk wordt aangereikt is begrip. Medelijden is niet wat er overblijft van de levensechte personages die deze verhalen bevolken, het is hun volharding.