Twee zien meer dan één. Dat geldt ook voor de olifantsvissen uit Afrikaanse rivieren. Om in het modderige water te kunnen ‘zien’, gebruiken deze vissen een speciaal zintuig dat mensen niet hebben. Ze zenden elektrische pulsen uit die ze ook weer opvangen. Daarmee kunnen ze heel nauwkeurig prooien opsporen, vergelijkbaar met de geluidspulsen (sonar) van vleermuizen en dolfijnen.
Maar deze vissen gebruiken óók het signaal van soortgenoten en krijgen zo een beter prooibeeld binnen. Zo’n ‘collectief zintuig’ is in de dierenwereld nooit eerder aangetoond. Amerikaanse onderzoekers beschrijven het deze week in het wetenschappelijke tijdschrift Nature.
Olifantsvissen (Gnathonemus petersii), ook wel bekend als tapirvissen, heten zo omdat ze wonderlijke slurfjes hebben. Die gebruiken ze om voedsel te zoeken in het slijk van de rivierbodem. Dat doen ze niet alleen op de tast. In de huid van die slurfjes zitten veel elektroreceptoren: zenuwuiteinden die elektrische velden kunnen waarnemen. Die elektrische velden produceren ze zelf met een orgaan in hun staartbasis. In dat orgaan zitten elektrocyten: speciale cellen, verwant aan spiercellen, die kleine stroompjes kunnen opwekken.
Voorwerpen in het elektrische veld, zoals prooidiertjes, vervormen dat veld, afhankelijk van hoe goed ze elektriciteit geleiden. De vissen voelen die vervorming met hun elektrosensoren, die vooral op de slurfjes zitten maar ook over de rest van het lichaam. Die vervorming werpt als het ware een schaduw op het vissenlijf. De hersenen interpreteren de grootte, vorm en scherpte van die schaduw en weten dan precies wat er in het vizier is en waar.
Vleermuizen en dolfijnen
De Amerikaanse onderzoekers waren benieuwd wat de vissen eigenlijk doen met signalen van soortgenoten die zij opvangen. In de literatuur is al wel onderzocht hoe elektrogevoelige vissen, en ook vleermuizen en dolfijnen met hun sonar, ervoor zorgen dat ze niet in de war raken door elkaars signalen. Bijvoorbeeld door hun pulsen niet tegelijkertijd uit te zenden, maar juist om de beurt. Maar nog nooit was onderzocht of ze ook juist profitéren van andermans signalen.
De Amerikanen maakten eerst een computermodel waarin ze die elektrische velden modelleerden voor groepjes vissen. Daaruit bleek dat een collectief ‘beeld’ voor elk van de vissen sterker en scherper is dan het signaal dat een enkele vis alleen van zichzelf opvangt. Niet verwonderlijk, schrijven de onderzoekers: ingenieurs weten allang, bijvoorbeeld van sonar en radar, dat groepen van zenders en ontvangers samen beter werken dan in hun eentje.
Vervolgens maten de onderzoekers met elektroden hoe de vissenhersenen op deze signalen reageerden. De patronen die ze daarin vonden, kwamen precies overeen met hun modellen: bij collectieve waarneming waren grotere hersengebieden actief, en ook sterker actief, dan bij individuele waarneming. De onderzoekers lieten ook zien dat de vissen hun pulsen niet om de beurt afgeven, zoals dolfijnen en vleermuizen, maar juist sterk gesynchroniseerd. Ten slotte bewezen gedragsproeven in een aquarium dat de vissen samen veel nauwkeuriger ‘zagen’ dan apart. Vooral groepjes van drie tot vijf vissen hadden samen een superzintuig.