‘Ik wil opkomen voor mijn medevluchtelingen’

O, die machteloze maanden in Musselkanaal! Acht kilometer fietsen van het azc naar school door dat genadeloos platte, Groningse land. En dan een klas inlopen met jonkies van dertien – Aziz Kawak zelf was zeventien toen. Hij snapte de wis- en scheikunde al te goed, maar kon dat niet duidelijk maken want hij sprak de taal nog niet. En het ergste was die dag, terug van school, dat zijn zusje van haar fiets viel en tegen de grond smakte. Ze huilde hard. Thuis in Damascus had hij gewoon iemand gebeld en om hulp gevraagd. Een oom, een neef, een van de zes zussen van zijn moeder. Maar nu? Hij had geen idee. Hij stond daar maar. Langs een kille akker. En hij bedacht: dit is het dus. Hier moet je het mee doen. Ik moet mezelf hier zien te redden.

Hij stortte zich op het Nederlands. Maar echt. Zijn taalcoach, een oude vrouw, nodigde hem thuis uit. Hij hielp in haar tuin en speelde met haar twee kinderen. Hij bestudeerde het woordenboek. Keek Zondag met Lubach, snapte duizend woorden niet, bleef kijken.

Ook legde hij het leven in het azc vast, Aziz Kawak had een camera bij zich. In Utrecht, waar het gezin een huisje kreeg toegewezen, fotografeerde hij door. Hij regelde een tentoonstelling, ontmoette een Nederlandse journalist en zijn studiekeus was gemaakt: een mediabachelor in Utrecht. Nu ging het hard. In 2019, hij was twintig en nog geen vier jaar in Nederland, schoot hij een documentaire over het leven van Syriërs in een Libanees vluchtelingenkamp op een kilometer van zijn vaderland. Hij fotografeerde in kampen in Calais, in Griekenland.

Maar hij wilde méér doen. Hélpen. Hij regelde een vrachtwagen vol spullen en reed naar een kamp in Duinkerke. Belandde via een Amsterdamse ngo bij Vluchtelingenwerk Nederland. Werkte zich binnen anderhalf jaar omhoog tot teamleider in Gouda. Afgelopen oktober maakte Aziz Kawak, 25 jaar oud, de overstap naar het landelijk bureau van Vluchtelingenwerk. Nog geen negen jaar na de hereniging van zijn gezin in Musselkanaal praat hij met COA, IND en ministerie over, onder meer, procedures rond gezinshereniging. Dat doet hij in Nederlands zo vlekkeloos dat het maken van een compliment misplaatst voelt. Hij heeft er ook helemaal niks mee, zo’n compliment. Hallo, denkt hij dan, ik ben geen nieuwkomer meer!

Waarom besloot je in 2019 een documentaire te maken in een kamp in Libanon?

„Ik was een jaar daarvoor ook al kort in Libanon geweest, voor een schoolopdracht. We moesten een fotoproject in het buitenland doen. De meeste klasgenoten kozen voor België of Duitsland, maar daar had ik niets mee. Ik was drie jaar in Nederland en verlangde terug naar het Midden-Oosten. Via via kwam ik in dat kamp voor Syrische vluchtelingen, en toen dacht ik: hier valt nog veel meer over te vertellen. Dus een jaar later ging ik er anderhalve maand heen.”

Foto Lars van den Brink

Wat wilde je vertellen?

„Ik wilde een verhaal maken samen met de vluchtelingen. Vanuit hún perspectief. Dus niet zo’n verhaal dat een westerse journalist maakt, over de ellende van het wonen in een tentenkamp, maar echt over het leven daar. Ik ging één Syriër volgen, Abdulhadi, toen 27 jaar oud. Wat betekende zijn tent voor hem, waar hij al zes jaar woonde? Hoe bracht hij zijn dagen door? Wilde hij terug naar Syrië? Eerst maakte ik alleen foto’s, detailshots van zijn kind, zijn vrouw, zijn tent, maar ik dacht: zo komt zijn verhaal niet echt over. Ik had nog nooit eerder een film gemaakt, had voor geluidsopnames alleen een microfoontje van 50 euro bij me, en ben die documentaire gaan maken.”

Ik wilde echt de wereld redden. Overal waar een ramp was, wilde ik heen, als een soort Syrische Eddy van Wessel

Abdulhadi verlangde voortdurend terug naar Syrië, vertelt hij jou in de film. Gold dat ook voor jou?

„Nee. Ik zat ook toen al in de fase van: mijn toekomst is hier in Nederland. Hier blijf ik. Het verschil tussen hem en mij was emotioneel voor mezelf. Ik was goed opgevangen, in Nederland, en hij had de pech dat hij in Libanon in een tent zat.”

Ging je anders naar jezelf kijken?

„Ja, dat ik het beter had, dankzij mijn vader [die vluchtte in 2014 zonder zijn gezin van Syrië naar Nederland]. Ik besefte: ik had óók in hun situatie kunnen zitten. En juist daarom wilde ik mijn positie, mijn machtspositie zeg maar, omzetten in het vertellen van hun verhaal.”

Stemde het nederig, daar te zijn?

„Ik voelde me schuldig. Ik was daar, met Abdulhadi en zijn gezin, maar ik wist: over een paar weken kan ik terug naar het goede leven. Terug in Nederland vond ik het nog weken lastig om uit eten te gaan en leuke dingen te doen. Bij het monteren van de film schakelde ik mijn emoties uit. Maar kort voor de première, in een klein theater in Utrecht, gingen we het geluid testen en zag ik Abdulhadi groot op een bioscoopscherm. Ik barstte in tranen uit. Ik dacht: waarom heb ik het recht zijn leven zometeen aan tweehonderd mensen te laten zien? Het is zijn privacy, zijn verhaal, en mensen keken toe vanuit hun goede bioscoopstoelen, terwijl hij nog steeds in dezelfde situatie zat. Natuurlijk, je creëert bewustwording en hoe je een verhaal vertelt doet ertoe, maar ik had het liefst gehad dat hij ook in de zaal zat. Maar hij zit nu nog steeds in dat kamp.”

Heb je nog contact met hem?

„Niet zo actief meer. Een paar keer per jaar. Op een gegeven moment heb ik het echt losgelaten. Bewust, ja. Ik had heel veel gedaan. Te veel, kun je zeggen. Had de lat heel hoog liggen. Verhalen over vluchtelingen op allerlei plekken, fotografie, film. Ik wilde echt de wereld redden op een gegeven moment. Naast het student-zijn en iemand die werkte aan zijn integratie wilde ik als verhalenverteller de top bereiken. Overal waar een ramp was, wilde ik heen, als een soort Syrische Eddy van Wessel [Nederlandse oorlogsfotograaf].”

Foto Lars van den Brink

Maar je belandde uiteindelijk bij Vluchtelingenwerk, eerst in Gouda.

„Ja, want ik besefte: eigenlijk bereikte ik met die verhalen niet het doel dat ik wilde. Mensen echt helpen. Het interessante was, elke keer als ik een verhaalproject deed, kreeg het best veel media-aandacht, en raakte ik in gesprek met ngo’s en ook met politici. Ik kreeg door dat ik een bepaalde expertise had door wat ik had gemaakt en zelf had meegemaakt, en de mensen vonden dat interessant. Dus ik dacht: volgens mij kan ik meer dan alleen iets maken. Ik kan invloed uitoefenen.”

Was je denk je ook zo ambitieus geworden als er in Syrië geen oorlog was geweest?

„Daar ben ik zelf ook heel benieuwd naar, hoe mijn toekomst eruit had gezien. Ik weet wel dat ik niet zou zijn wie ik nu ben. Dat ik minder betrokken was geweest, minder empathisch denk ik. Ik denk dat ik heel erg in m’n bubbel zat. Van een gezin in Damascus dat het goed had.”

Waar komt jouw drive vandaan?

„Wat ik doe, wil ik goed doen. Ik wil alleen maar blijven doorgroeien, me ontwikkelen. En ik denk ook dat ik heel veel heb gedaan voor m’n ouders. M’n ouders zijn gevlucht om ons een betere toekomst te geven. Die kans heb ik gekregen, en daar moet ik het maximale uithalen.”

Waarom is groei, doorgroeien, voor jou een waarde op zich?

„Ik heb gezien dat ik bepaalde talenten heb – projecten opzetten, verhalen vertellen, netwerken – en die wil ik goed inzetten.”

Waarom wil je dat?

„Om een goede invloed te hebben op mijn omgeving.”

Want?

„Want wij leven in best wel een gevaarlijke, verdrietige, lelijke wereld, en wij zitten eenmaal op deze aarde, dus ik wil proberen om zo goed mogelijk voor mezelf te kunnen zorgen, voor m’n omgeving, en nooit spijt te krijgen van kansen die ik niet heb benut.”

Hoe definieer jij je omgeving?

„M’n directe omgeving. Maar ook m’n mede-statushouders, wat ik ook ben geweest. En m’n mede-Nederlanders, om mijn kennis – over asiel, migratie, vluchtelingen – met hen te delen.”

Heb jij jezelf hier in Nederland moed moeten inpraten?

„Ja! Echt heel erg ja.”

Alle oorlogen, honger, klimaatverandering: het gaat mis. Maar daarom wil ik juist in mijn eigen omgeving kleine, goede dingen doen

Zei je dan bepaalde dingen tegen jezelf?

„Ja: gewoon doorgaan. Ook als ik weleens dacht: ik wil even stilstaan, even niks doen, zoals studiegenoten deden, die gingen bijvoorbeeld backpacken, deed ik dat niet. Dat ging gewoon niet. Het was als een trein die aan het rijden was, en je stapt erin, en je moet blijven doorgaan.”

Er was nooit een leuk land waar je heen wilde?

„Nee. Bij Vluchtelingenwerk in Gouda, vorig jaar, had ik een stagiair, van mijn leeftijd. Hij was ook Syrisch, Syrisch-Irakees. Maar hier geboren. Ik vroeg wat hij ging doen na zijn studie. Weet ik niet, zei hij. Misschien een tussenjaar, reizen, en dan een master. Terwijl: ik was inmiddels teamleider en oriënteerde me op een koophuis. En ergens was ik jaloers op hem. Of jaloers… Ik dacht in elk geval: waarom kan ik ook niet even zijn wie hij is? Als ik niet gevlucht was, bedacht ik me, was ik misschien ook wat meer zoals hij.”

Door het contrast met hem merkte je ineens wat jouw pad was geworden.

„Ja. Maar ik dacht ook: waar ga ik over zeiken? Ja, ik draag veel verantwoordelijkheid, maar ik ben jong, ik kan dit. Doorzetten. Want je hebt soort van de plicht om jezelf in te zetten om anderen te helpen.”

Voel jij je nog weleens vluchteling?

„Ja, als mensen zeggen: wat spreek je goed Nederlands. Of: waar kom je vandaan?”

Gebeurt dat vaak?

„Minder dan eerst, maar nog steeds regelmatig ja. En als ik zeg: ‘ik ga trouwen met mijn vriendin’, dan vragen sommigen: ‘wordt het dan mannen en vrouwen apart? En als ik een biertje bestel: ‘drink jij alcohol?’ Ik voel me dan misschien niet per se vluchteling, maar wel anders.”

Foto Lars van den Brink

Hoe was het voor jou dat de PVV de grootste werd?

„Een schok. Een bevestiging dat ik niet thuishoor in Nederland.”

Een bevestiging dat je hier niet hoort? Dat is een heftige conclusie.

„Alles wat ik doe heeft te maken met vluchtelingen en migratie. En al je harde werken, al het je best doen, is in één klap… Heel veel mensen zijn het er niet mee eens dat ik hier ben, direct of indirect. In de ogen van veel anderen ben ik hoe dan ook geen Nederlander.”

Loop je nu anders rond in dit land?

„Nee. Ik laat het los, ik parkeer het.”

De sky lijkt the limit, in jouw loopbaan. Wat is je droom, je ambitie?

„Over tien jaar, als ik 35 ben, dan heb ik graag een leidinggevende of bestuurlijke functie bij een ngo, ik hoop Vluchtelingenwerk, in combinatie misschien met een politieke positie. Ik heb een politieke ambitie inderdaad. Om de beeldvorming rond vluchtelingen te verbeteren. Te zeggen waar het op staat. Te laten zien hoe het echt zit. Op te komen voor mijn medevluchtelingen.”

En hoe ziet de wereld eruit, als jij 35 bent?

„Ik ben niet zo optimistisch. Alle oorlogen, honger, klimaatverandering: het gaat mis. Daar ben ik heel realistisch in. Maar daarom wil ik juist in mijn eigen omgeving kleine, goede dingen doen.”

Veel mensen denken: de problemen zijn zo groot, ik kan niets doen.

„Vorig jaar was die aardbeving in Turkije en Syrië. Ik heb toen in Gouda een spreekuur opgezet voor Nederlandse familieleden van de mensen daar. Ik kon weinig doen, maar ik kon ze wel aanhoren, meedenken, troosten, empathisch zijn. Kijk, toen mijn zusje van haar fiets viel toen in 2015, had ik niemand, daar langs de kant van de weg. En ik wil iemand zijn voor degene die niemand heeft. Dat maakt voor mij het leven de moeite waard.”