Een Sloveens dorp waar 175 jaar geschiedenis samenkomt

Op het eerste gezicht is Kobarid een dorp als zoveel andere in Zuidoost-Europa. Het ligt aan een riviertje in de uitlopers van een gebergte en telt een paar honderd inwoners. De notabelen kun je op de vingers van een hand tellen en natuurlijk zijn er wat ordehandhavers. En toch is het er anders, omdat het op de grens van Slovenië en Italië ligt. Daardoor valt het in de loop van de geschiedenis nu eens onder de ene, dan weer onder de andere heerser, soms met dramatische gevolgen omdat iedereen er steeds weer opnieuw gedwongen wordt om partij te kiezen.

Theo Toebosch, historicus en freelance journalist voor onder meer NRC, raakte zo gefascineerd door het verleden van het dorp dat hij er een boek over schreef: Kobarid. Het dorp met teveel geschiedenis. Hierin voert hij je van het 16de-eeuwse Oostenrijk, dat het dorp in 1500 door overerving verwierf, via de Eerste Wereldoorlog, als het in handen van Italië komt, naar het Joegoslavië van Tito en het onafhankelijke Slovenië vanaf 1991.

Door zich op zo’n kleine gemeenschap als Kobarid te richten, besef je ineens hoe de geschiedenis het leven van gewone mensen bijna per generatie heeft ontwricht. Door dat proces te beschrijven geeft Toebosch bovendien een originele nuance aan begrippen als goed en fout. Voor veel Kobariders was het tenslotte vaak niet zo eenvoudig om zich telkens achter de zoveelste nieuwe machthebber te scharen, vooral als die de vijand van de vorige was. Die grillige machtswisselingen zorgden er er eerder voor dat de Kobariders, die vaak jarenlang elkaars vrienden waren, door de tand des tijds tegen elkaar werden opgezet. Toebosch laat dat zien aan de hand van een behoorlijk aantal dramatis personae, van wie hij de levensverhalen heeft achterhaald.

Keizer Frans Jozef

Een bijrol is weggelegd voor keizer Frans Jozef, de heerser over die lappendeken aan volkeren die het Habsburgse Rijk was. In 1882 maakt hij een tussenstop in Kobarid, op weg van Wenen naar Triëst, waar hij de 500ste verjaardag van de inlijving van die havenstad bij zijn rijk wil vieren. Toebosch leest het verslag van dat bezoek in Oostenrijkse en Sloveenstalige kranten en vertelt dat zo levendig na dat je alles bijna zelf meemaakt. Daarbij benadrukt hij de wederzijdse afhankelijkheid van de keizer en zijn Sloveense onderdanen door op te merken dat Frans Jozef er goed aan deed om in de Slovenen te investeren, met andere woorden dat de keizer hun loyaliteit moest belonen door hun bescherming te bieden.

En natuurlijk telt Kobarid ook een beroemdheid, in de persoon van de priester-dichter Simon Gregorcic (1844-1906), een kapelaan die het Sloveense nationalisme in het dorp introduceerde. Weliswaar geloofde hij in een verenigd Slovenië binnen het Habsburgse Rijk, maar toch kun je hem als een van de grondleggers zien van het nationaal bewustzijn van de Slovenen.

De animositeit tussen de verschillende volkeren van het Habsburgse Rijk bestond ook in Kobarid en dan vooral tussen de Slovenen en de Italianen. Toen Italië zich in 1915 bij de Fransen, Russen en Britten aansloot in hun oorlog tegen Duitsland en Oostenrijk bereikte die haat een hoogtepunt. Kobarid viel al na een paar dagen in Italiaanse handen om in 1919 officieel bij Italië te worden gevoegd. In het vervolg heette het officieel Caporetto en had de lokale bevolking het nieuwe gezag maar te accepteren, ook al voegden sommige Kobariders zich meteen in de nieuwe orde.

Verwarrend wordt het als in 1921 Mussolini het in Italië voor het zeggen krijgt en de fascisten in het dorp opduiken. Opnieuw moeten de Kobariders kiezen: meedoen of (stil) verzet plegen. En dan blijkt dat het grootste deel van de bevolking toch voor het laatste kiest. Het is het begin van een nieuw hoofdstuk, dat eindigt als in 1943 Mussolini wordt afgezet en de communistische partizanen de macht in Kobarid overnemen. Ze roepen er de republiek uit en rekenen af met collaborateurs. Vooral de Italianen, die twintig jaar eerder in het dorp een nieuw bestaan hebben opgebouwd, krijgen het nu moeilijk. De meesten slaan op de vlucht, maar sommigen blijven er wonen, zoals de arts Giuseppe Marangon die een verhouding heeft met een verzetsstrijdster. Zij voelen zich patriottische Caporettano’s en zijn vaak geen fascisten, al wordt dat in de overlevering over hen verteld.

Fascinerend is ook dat een SS-eenheid in datzelfde jaar om vrije doortocht door de Republiek Kobarid vraagt en die niet krijgt, waarna de Duitsers de aanval inzetten en na 52 dagen een einde maken aan het partizanenstaatje. De partizanen vluchten de bergen in. Hun commandant Josko zal in 1944 door de SS in concentratiekamp Risiera di San Sabbo in Triëst levend worden verbrand.

Toebosch laat goed zien hoe de partizanenmythe in Kobarid in het vervolg wordt gekoesterd. Als in 1945 de Amerikanen het dorp binnentrekken, zien de meeste dorpelingen hen dan ook allesbehalve als bevrijders, omdat ze menen dat de partizanen het echte werk hebben gedaan. Niemand wil dan ook met ze samenwerken. Het Joegoslavië van Tito zal van die mythe, waarin de Serviërs geleidelijk de hoofdrol opeisen, profiteren.

Toebosch beschrijft uitvoerig hoe de dictatuur van Tito slachtoffers in Slovenië maakt, onder meer door showprocessen tegen lokale priesters en kritische intellectuelen te voeren. Toch staan de Kobariders te huilen als de dictator in 1980 overlijdt. Pas als Slovenië zich in 1991 losmaakt uit Joegoslavië en een oorlog uitbreekt waarin kunstmatig etnische scheidslijnen worden getrokken, blijkt hoezeer de Serviërs de boel naar hun hand proberen te zetten. In Kobarid komt dan even alles samen. Op dat moment wordt Toebosch’ boek een geschiedenis van Joegoslavië in microformaat.


Lees ook
deze recensie over de Balkan.

Een postkaart met de beroemde straat Graben in Wenen