Een sprookje over de val van de Muur

De Sonnenallee in de Oost-Berlijnse wijk Neukölln op de grens met West-Berlijn.
Foto ullstein bild

Een nieuw boek is Het kortste stukje van de Sonnenallee niet. Thomas Brussig (1964) schreef het in 1999; een eerdere Nederlandse vertaling verscheen in 2001 onder de titel Het mooiste meisje van Berlijn. Dat het nu opnieuw in Nederland verschijnt hebben we te danken aan de Amerikaanse sterauteur Jonathan Franzen. ‘Een roman die zo intelligent, grappig, origineel en relevant is, verdient een breed, internationaal publiek,’ vond hij en vertaalde het, samen met germanist Jennifer Watson, in het Engels. Als Franzen spreekt luisteren wij, daarom kunnen we nu nogmaals genieten van de vertaling die Wil Boesten een kleine kwart eeuw geleden maakte.

In De Sonnenallee volgen we de perikelen van een groepje pubers in de DDR van de jaren tachtig. Ze hangen rond in een speeltuintje en luisteren naar verboden muziek, ze halen kattenkwaad uit op school, ze gaan naar feestjes en ze zijn allemaal op hetzelfde meisje verliefd, de beeldschone Miriam die, helaas, liever met westerse jongens zoent. Het zou niks bijzonders zijn, ware het niet dat dit alles plaatsvindt in de schaduw van de Berlijnse Muur. Letterlijk in de schaduw: het Oost-Duitse, ‘kortste stukje van de Sonnenallee’ (het langere deel ligt in West-Berlijn) grenst aan de muur. Als hoofdpersoon Micha Kuppisch ’s ochtends zijn gordijnen opentrekt kijkt hij uit op de Todesstreife – de strook niemandsland tussen Oost en West waar je zonder pardon wordt doodgeschoten – en als hij zijn voordeur uitstapt wordt hij uitgejouwd door westerse schoolklassen die vanaf het bezoekersplatform op de wachttoren kunnen zien hoe het eraan toegaat bij hun oosterburen.

In tegendeel tot wat de achterflap van deze nieuwe uitgave beweert is Brussigs boek niet verfilmd. De film, waarvoor Brussig samen met Leander Hausmann het scenario schreef, kwam eerst. Maar Brussig had nog zoveel materiaal over dat hij besloot óók een roman te schrijven. Dit is te merken. Net als de film, die Hausmann in een interview een ‘Episodenfilm’ noemt, is het boek eerder een serie thematisch geordende scènes dan een roman. Het overkoepelende verhaal waar de verschillende episodes aan opgehangen worden is niet geloofwaardig: Micha probeert een liefdesbrief terug te krijgen die in de Todesstreife terecht is gekomen en waarvan hij hoopt dat hij van Miriam afkomstig is. De brief ligt er (vermoedelijk, de chronologie van het boek wordt nooit echt duidelijk) weken. Regent het nooit in die tijd? Waait het niet? Blijft zo’n vodje papier daar werkelijk dag in dag uit onbeweeglijk liggen wachten tot Micha het ding eindelijk te pakken krijgt? Ook de hoofdpersonen zijn niet duidelijk uitgewerkt. Het zijn flat characters, stereotypen, geen overtuigende, ronde personages. Net als stripfiguren hebben ze allemaal maar één of twee kenmerken. Kuif heeft een kuif en verzamelt verboden LP’s, Bril draagt (u raadt het al!) een bril en leest te veel (vandaar de bril), van Mario weten we alleen dat hij verkering heeft met ‘de Existentialist’, van wie we alleen weten dat ze Sartre leest, en zo verder.

Als roman is De Sonnenallee, kortom, niet bijzonder geslaagd. Beter kun je het boek lezen als surrealistisch muursprookje, voor sprookjes gelden andere regels. Van Roodkapje weten we ook weinig meer dan wat ze aanhad en een wolf die overtuigend doet alsof hij oma is – echt? Wanneer je je niet meer, of in ieder geval minder, ergert aan de platte personages, de bizarre plotwendingen, komt de duistere onderlaag van het boek duidelijker in beeld. De constante angst voor de geheime dienst – iedere buurman kan in principe bij de Stasi horen. De zware straffen voor ogenschijnlijk onschuldige vergrijpen – voor het uit het westen smokkelen van een bus verboden koffie kan je jaren naar een strafkamp in Siberië gestuurd worden. De willekeurige wreedheid van het regime. De corruptie. De uitzichtloosheid. Het gebrek aan bewegingsvrijheid. Als je in zo’n dystopisch land opgroeit kan je vervallen in wanhoop en moedeloosheid, of je kan er de absurditeit van inzien en erom lachen. Brussig kiest voor die laatste aanpak en dat is verfrissend. ‘Het was van begin tot einde om te kotsen,’ mijmert Micha aan het slot, ‘maar we hebben ons geweldig vermaakt.’