‘Ik heb Aids,” zegt Derek Jarman. „Sinds ik dat weet maakte ik vier speelfilms.” En een tuin, roep ik naar het scherm, je maakte ook een tuin! Het videofragment op YouTube dateert van 1991, Jarman stierf in 1994. Maar zijn tuin is er nog altijd. Een krankzinnige, onmogelijke, geweldige tuin bij Dungeness, aan de kust van Kent. En iedereen mag erin, er staat geen hek om de lap platte kiezelgrond tussen de zee en een kerncentrale. Paadjes verbinden planten en bloembedden in geometrische figuren. Er snerpt een alarm als je te dicht nadert aan de vissershut die Jarman opkalefaterde tot woonhuisje. Naast de voordeur waarschuwt een koperen plaatje: ‘Peeping through windows is particularly unwelcome’ – gluren door de ramen wordt beslist niet gewaardeerd.
Maar we willen wel gluren. Derek Jarman (1942-1994) was een van de bijzonderste avantgarde-kunstenaars die het Verenigd Koninkrijk voortbracht. Filmer, ontdekker van actrice Tilda Swinton. Beeldend kunstenaar, schrijver, dichter, decorontwerper. Activist voor homorechten. Provocateur. En geobsedeerd door tuinen sinds zijn ouders hem voor zijn vierde verjaardag het klassieke tuinenboek Beautiful Flowers and how To Grow Them cadeau gaven. Een ongebruikelijk cadeau voor een kleuter, maar Jarman ging er jarenlang ‘helemaal in op’. Zijn pad werd gekruist door tuinierende excentriekelingen. Een van zijn kindermeisjes vertelde de hele tijd over tuinen, en hij luisterde ademloos. Ze trok moordend door haar tuin. Als ze in aantocht was ‘zochten de rupsen dekking’.
Hoe ik dat weet? Omdat ik kan gluren via Modern Nature, het dagboek dat Jarman bijhield van 1 januari 1989 tot 3 september 1990. Na zijn dood is het gepubliceerd, nu is het vertaald: Moderne Natuur. Aantekeningen uit een tuin aan de rand van het bestaan.
Als je elke dag schrijft, worden grote gebeurtenissen overwoekerd door dagelijkse zorgen – wat veel oplevert met een tuin die bevochten wordt op kiezelgrond, zout, oostenwind, konijnen en de onbarmhartigste weersomstandigheden. Heftige stormen duren dagenlang, eentje resulteert in februari 1990 in een bijna-catastrofe met de kerncentrale.
Besmet met hiv ziet Jarman ‘geen reden waarom het me niet zwaar te moede zou worden’. Hij stelt zich teweer door een bloementuin tot leven te brengen waar dat eigenlijk niet kan. Het lukt hem en die triomf zien we terug in lyrische passages die volledig bestaan uit planten- en bloemennamen. 17 juni 1990: ‘…brem, gaspeldoorn, rolklaver, liggende klaver, kleine ratelaar, vlasbekje, dubbelkelk, brave hendrik, weegbree, hondstong, echte koekoeksbloem, basterdwederik, muskuskaasjeskruid….’.
Caravaggio
Jarman volgt de associaties die zijn tuin hem aanreikt. Hij wervelt van geraniums naar Caravaggio en terug. Hij vermaakt zich met herinneringen aan zijn uitbundige jongemannenjaren in het Londen van de swinging sixties, met impressies van Carnaby Street en zijn vriendschap met de schilder David Hockney. Groei en bloei leiden ook tot herinneringen aan zijn jeugd. Tot honend commentaar op Engelse fatsoenscodes en kostscholen. Tot zoete citaten van Ovidius en geile verslagen van erotische escapades.
Jarman kan uitvoerig zijn maar soms blijft hij ineens onverdraaglijk summier. Zo noteert hij op 11 januari 1990: ‘Naar de Royal Academy voor de Frans Hals-tentoonstelling’. Én? Wat vond hij ervan? Hij is een kenner van schilderkunst en kijkt met de blik van de filmer, dus dat zou ik willen weten, maar hij schrijft er verder niets over. Dat gebeurt vaker en dat is jammer. Is zulke kritiek gepast? Dit is een dagboek, wie het leest is te gast, Jarman kan doen wat hij wil. Maar een uitgever niet. Dit boek schiet tekort als het in de ‘namen- en begrippenlijst’ Pier Paolo [Pasolini] niet annoteert plus heel wat andere heel of half vergeten culturele helden die niet iedereen zal kunnen plaatsen.
In deze veelheid verrichtten de vertalers krachttoeren. In een opmerking over een smerig ontbijt lezen we: ‘… de dooiers van de uitsmijter waren geen dooiers, maar doodst.’ Prachtig, maar wat schreef Jarman oorspronkelijk? Yolk (dooier) en yuck (getver)? Ik weet het niet, maar dit lijkt een vertaalvondst die denkelijk het origineel overtreft. Of neem de vele citaten uit historische Engelse plantenboeken – ze werden door de vertalers overgezet in fleurig oud-Nederlands. Over grote kattenstaart bijvoorbeeld:
‘Wanneer gelegt onder’t hooft
Hy zal slaepen alsoft hy is doet
Hy en sal nimmer waeken noch droomen
’t En sy ’t van onder zyn hooft wierd ghenomen.’
Missie
Derek Jarman was geïnteresseerd in ongeveer alles en hij had een missie, waar hij maar kon maakte hij korte metten met homofobie. Dit dagboek dateert uit het tijdperk van premier Margaret Thatcher, toen de Britse regering homohaat van staatswege bevorderde. Het zijn ook de dagen dat hiv ravages blijft aanrichten. Vrienden worden ziek en overlijden, zijn partner krijgt een hersenbloeding. Hij overmeestert zijn verdriet en ontzetting via de esthetiek van planten, bloemen en vlinders, van een enorme vos in het ochtendlicht en een ontregelende kraai aan het keukenraam.
Alles wat Jarman in zijn dagboek te berde brengt, mondt uit in ideeën over leven en dood – maar niet zijn eigen dood, o nee. Die schuift hij voor zich uit. Een aandoening kan nog zo duidelijk een waarschuwing zijn dat hiv de baas wil spelen, hij ontkent het. Hij zal leven: ‘Ik droom van een onwaarschijnlijke oude dag als harige sater.’
Maar hiv laat zich gelden. Zijn dagboek schrijft hij in het ziekenhuis, met zijn lichaam als tuin en artsen en verpleging als tuiniers. Op 11 juni mag hij eruit: ‘Ik ga de zomerbloemen zien, de klaprozen, de boomlupines.’ En dan moet hij terug het ziekenhuis in. Het tuinieren wordt sleutelen. De pijn valt aan, morfinedromen bestoken hem met demonen. Hij schrijft door, hij overweldigt zijn drama met zijn observatiekunst, die deze pagina’s een snerpende schoonheid bezorgt.
En dan stopt het: ‘…al mijn lust in vastleggen en schrijven is verdwenen.’
Moderne natuur is een testament. Het bevat wat Derek Jarman te zeggen wist over zichzelf, zijn werk, zijn leven, zijn liefde voor bloemen. Hoofdpersoon is zijn laatste tuin, die alles tegen had en die hij, een stervende man, nalaat aan wie hem maar wil gaan zien.
De Nederlandse uitgever voorziet elk exemplaar van Moderne natuur van een buikbandje met bloemzaadjes erin. Dat ga ik in de grond stoppen. En als zijn bloemen bloeien, verzin ik dat Derek Jarman naar me zit te knipogen.