In eerste instantie denk je te maken te hebben met een gewone, heerlijke, nieuwe Grøndahl, een roman zoals je die van hem kent, met prachtig taalgebruik, treffende beelden en een melancholieke ondertoon. Een boek kortom in de lijn van zijn eerdere, met dien verstande dat zijn personages, net als hijzelf en net als een deel van zijn lezers, wat ouder zijn geworden. Een man, begin zestig, denkt terug aan het moment dat hij, als student filosofie, een jonge vrouw de collegezaal ziet binnenkomen, door wie hij meteen gefascineerd is. Vanuit dat moment komt bij de verteller zijn leven van toen boven: zijn kamer aan het spoor, de bus aan de andere kant van het rolgordijn, de mist in de haven waarachter zich Zweden, Litouwen en de Sovjet-Unie bevinden. Hij herinnert zich hoe ze iets waren gaan drinken, hoe hij zijn nummer op een bierviltje schreef. Zijn verliefdheid, zijn jaloezie toen ze met een ander meeging, haar vertrek. Zonder hem. ‘Ver weg in die diepte van de jaren staan we daar nog steeds’, schrijft de verteller. Dan weet je, als geoefende Grøndahllezer, dat je te horen zult krijgen wat er in die tussenliggende jaren is gebeurd, dat de Deense schrijver, net als Patrick Modiano, in het verleden zal duiken en ons zal laten zien welke keuzes er zijn gemaakt en hoe die levens verder zijn gerold.
Die verwachting wordt ook ingelost. Toch heeft deze roman een heel andere kleur dan zijn vorige. Vanaf de eerste pagina’s schemert de religieuze filosofie van Søren Kierkegaard door het verhaal heen. Al op pagina vijf spreken de jeugdige verteller en de vrouw op wie hij verliefd zal worden over het existentialisme van Kierkegaard en Sartre; over rechtvaardigheid en vrijheid als ‘of-of’, een boektitel van Kierkegaard. Vlak daarna fietsen ze naar het familiegraf waar de Deense filosoof ligt en vraagt zij hem of hij in God geloofd, ‘hij heeft gezegd dat het je plicht is. Daarom zijn wij zulke zondaars’.
Grote thema’s
Als Klein Duimpje blijft Grøndahl strooien met verwijzingen naar de Deense filosoof. Zijn grote thema’s worden benoemd: liefde, God, schuld, wanhoop veroorzaakt door spirituele en existentiële leegte, het streven naar de juiste relatie met God en met de ander. Zijn boektitels komen voorbij: De ziekte tot de dood, Of/Of, zijn preken, Onbezorgd als de lelie en de vogel, de hele roman is ervan doordrenkt. In het eerste deel blijf je dichtbij de jongeman, die nog niet weet ‘dat het paradijs nooit zonder een slang komt’. De verteller denkt terug aan zijn wanhoop, zijn jaloezie van toen. Verliefdheid heeft geen reden, schrijft hij, ‘het is de reden zelf voor zoveel wat erop volgt, een lange reeks handelingen, gevoelens, besluiten, noodzakelijkheden, hoop en teleurstelling’. Evenzo gaat Kierkegaard, die een scherp criticus was van de Lutherse Deense staatskerk, uit van geleefde, persoonlijke ervaringen, vaak wordt hij ook als psycholoog gezien. Zelf verbrak hij zijn verloving met de vrouw voor wie hij, zeggen kenners, toch zijn hele werk heeft geschreven. Kierkegaard onderzocht de relatie van de mens met zijn ‘zelf’, de menselijke ziel die werd gekweld door vertwijfeling, angst en onzekerheid. De mens, zo meende hij, was zelf verantwoordelijk en diende te streven naar inzicht en groei, waarbij het nemen van afstand tot zichzelf – de blik van buiten, zegt Grøndahl – en de religieuze ervaring essentieel waren. Liefde was volgens de filosoof het enige dat leven de moeite waard maakte. In een huwelijk diende je je op te stellen als Socrates, je moest vragen stellen, mogelijkheden opperen, maar geen waarheid voorschrijven. Toch bestond de gelukkige liefde alleen in de herinnering. Het zijn herkenbare thema’s voor wie Grøndahls nieuwe roman onder ogen heeft.
Ongeneeslijk ziek
In Vanaf vanavond slaap ik op het dak, een titel ontleend aan een jeugdgedicht van Grøndahl zelf, krijgt de verteller in het tweede deel heel wat voor zijn kiezen: hij hoort dat hij ongeneeslijk ziek is, waarop zijn vrouw hem verlaat. Ze ‘zag zichzelf niet bij een man blijven die langzaam zou wegkwijnen’. Hij heeft een negatief zelfbeeld en geeft zijn vrouw gelijk. Met zijn dochter heeft hij ook al een moeizame relatie.
Als hij, zevenendertig jaar na dato, de vrouw die hem als jongeman verliet toevallig tegenkomt – ook de herhaling, het verlangen iets opnieuw te hebben of te doen is een van Kierkegaards thema’s – krijgt hij een tweede kans. Ook die vrouw van toen heeft net een bericht gekregen dat erin hakt: haar man, een bekende televisiepersoonlijkheid, wordt ervan beschuldigd twintig jaar geleden een jonge vrouwelijke collega te hebben verkracht. Daarop heeft zijn vrouw hem verlaten. Tientallen pagina’s wijdt Grøndahl, die zelf een paar jaar geleden in het nauw kwam door een verkeerde uitspraak en er in zijn vorige roman ook al aandacht aan besteedde, aan dit geval van #metoo. Dat is veel. Wil je als hedendaagse, zelfbewuste lezer echt alle gedachten van de drie betrokken personages, de man, zijn echtgenote, de verkrachte vrouw, uitgespeld hebben – tot op de laatste punt en komma?
Zo zit deze roman vol morele dilemma’s en vragen waar bijzonder grondig over wordt nagedacht. Knap is dat de terminale verteller op geen enkele manier zwelgt in zelfmedelijden. Hij noemt zijn ziekte niet, schept afstand door middel van taal, behoudt zijn waardigheid, leeft in het moment. Hij zoekt zijn heil bij Kierkegaards lelie en vogel, die in het gelijknamige boek onvoorwaardelijk levenslustig kunnen zijn – gewoon omdat ze er zijn. De welbespraakte, melancholieke verteller toont ons de lange, stekelige weg die hij heeft afgelegd op het pad van de zelfkennis, met Kierkegaard en het christendom als leidraad. Zo kenden we Grøndahl nog niet.