We moeten ons wapenen, waarschuwt de ene na de andere topmilitair, én minister van Defensie Kajsa Ollongren, én mogelijk nieuwe NAVO-baas Mark Rutte. De kans is reëel dat Trump weer president wordt van Amerika. De kans is reëel dat Poetin na Oekraïne ook een NAVO-land aanvalt. We moeten, in de woorden van onder anderen commandant der strijdkrachten Onno Eichelsheim, overschakelen op een oorlogseconomie.
Dat is één aanleiding om luitenant-generaal Elanor Boekholt-O’Sullivan (47), plaatsvervangend directeur-generaal beleid op het ministerie van Defensie, uit te nodigen voor een lunchinterview. De andere is dat zij vorig jaar werd uitgeroepen tot topvrouw van het jaar en naar aanleiding daarvan haar stropdas afdeed, een accessoire dat volgens haar geen deel meer zou moeten zijn van het vrouwelijk uniform. Dat ze dat uit eigen beweging deed was gewaagd, voor defensiebegrippen bijna subversief. Ze zegt dat er mensen „heel boos” om geworden zijn.
Boekholt-O’Sullivan is een van de twee hoogste vrouwelijke militairen van Nederland (naast de commandant van de marechaussee). Een dienstauto met chauffeur haalt haar ’s ochtends om half zeven thuis op in Breda. Vaak laat ze zich iets eerder afzetten en loopt ze het laatste stuk door Den Haag. Zo ontdekte ze het restaurant waar ze wilde afspreken, Le Quartier, aan een dorpsachtig plein tegenover De Bruijn Groente & Fruit. Wel met spiegels en marmer, „niet groots en meeslepend”.
Ze draagt het luchtmachtuniform: een donkerblauwe trui met V-hals en epauletten, een broek in dezelfde kleur, zwarte schoenen met spitse neuzen. Ze spreekt snel en duidelijk, met een licht Engelse tongval en vaak een glimlach. Bij lastige vragen zwijgt ze, ze praat er niet omheen. Haar woordvoerder, die wegens defensiebeleid erbij moet zijn, mengt zich niet in het gesprek.
De verslechterde veiligheidssituatie beheerst haar werk. Er moet meer ruimte komen voor oefenterreinen, kazernes, vliegbewegingen van F-35-straaljagers – wat stuit op protest van omwonenden. Procedures voor de aankoop van materieel als vliegtuigen, schepen, onderzeeboten, voertuigen, wapens moeten worden versneld. „Dat is best een lang proces en we hebben misschien niet zoveel tijd meer voor we het nodig hebben.”
U voert de omschakeling naar een oorlogseconomie uit?
„Ik noem het liever industriepolitiek, anders lijkt het alsof het alleen maar over geld gaat. We moeten er met elkaar in Europa voor zorgen dat we de spullen hebben die we nodig hebben als dat hele verschrikkelijke zou gebeuren: dat we betrokken raken in een oorlog. Of om te voorkomen dat dat gebeurt. Een sterke krijgsmacht heeft een afschrikkende werking.”
Rijksambenaren hebben geprotesteerd tegen de houding van het kabinet jegens Israël in de Gaza-oorlog. Zijn er Defensie-ambtenaren die het verkeerd vinden dat Nederland onderdelen voor de F-35 aan Israël wil blijven leveren?
„Ongetwijfeld, maar die hebben zich niet bij mij gemeld. Ik heb wel gezegd: als jij als beleidsmedewerker op een dossier zit waar je persoonlijk moeite mee hebt: speak up, zodat we erover kunnen praten.”
Tegen de serveerster: „Voor mij graag de pompoensoep.”
Elanor O’Sullivan werd geboren in Cork, Ierland, ze heeft een Ierse vader en een Nederlandse moeder. Na hun scheiding groeide ze vanaf haar tweede jaar op in Culemborg. Als achttienjarige vulde ze een wervingsbon van defensie in uit de Mikrogids, de televisiegids van de KRO, en stuurde die in. Zo kwam ze bij de Koninklijke Luchtmacht. De havo maakte ze in de avonduren af.
Wilde u gevechtsvlieger worden?
„Nee, ik solliciteerde bij de luchtverkeersleiding. Ik wilde vooral iets doen wat anderen niet deden, althans niet bij mij op school. Niemand ging het leger in, meiden keken er al helemaal niet naar. Ik wilde weten of ik mijn autonomie zou kunnen bewaren in een organisatie waarin naar mijn idee veel hetzelfde was: iedereen in uniform, iedereen dezelfde vooropleiding, iedereen even goed getraind.”
Het plan was na een paar jaar weg te gaan bij defensie, na dertig jaar zit ze er nog. Ze ging op uitzending naar Afghanistan, leidde de wederopbouw van het vliegveld van Kabul. Ze zette een innovatiecentrum op voor de luchtmacht. In 2016 werd ze commandant van de vliegbasis Eindhoven, achteraf noemde ze dat haar lastigste klus. Bij haar aantreden stuitte ze op een onopgeloste kwestie met een klokkenluider. Die was niet goed behandeld en bleef zijn woede ventileren via sociale media. Zij stelde hem op non-actief, de rechter keurde het goed. Toen ze na twee jaar weer elders werd benoemd volgde haar man, ook militair, haar in Eindhoven op, wat kritiek kreeg van een militaire vakbond: was de luchtmacht een familiebedrijf? Onzin, vindt zij, haar man was voor de luchtmachttop gewoon de beste kandidaat.
Generaal Eichelsheim, met wie u nauw samenwerkt, zei dat u vaak met verbazing kijkt naar hoe dingen bij defensie gaan. Hoe kan dat als u er al zo lang werkt?
„Misschien doordat ik er niet altijd helemaal pas. Het komt uit elke assessment die ik in mijn loopbaan heb gedaan: ‘jij en defensie, nee’. Het is natuurlijk een vrij masculiene organisatie. 18 procent van het defensiepersoneel is vrouw, 12 procent van de militairen. Wij hebben veel extraverte mensen, die binnenkomen met het beeld dat werken bij defensie een mate van stoerheid veronderstelt. Die hebben we ook heel hard nodig, bij onze special forces, onze infanteristen, onze mariniers, de luchtmobiele brigade. Maar daarnaast werken bij defensie een heleboel mannen en vrouwen die net als ik hartstikke introvert zijn. De neiging bestaat dat de zachte kant te noemen, ik vind het gewoon een andere kant. Ook wij moeten heel dapper zijn en als het erop aankomt ons leven in de waagschaal willen stellen. Ik denk dat er binnen defensie ruimte is voor veel meer mensen zoals ik. Voor sommigen is dat echt heel eng, als ik dat hier zo zeg.”
Via een enquête op LinkedIn heeft ze vrouwen gevraagd waarom ze niet bij defensie werken. Er kwamen ruim drieduizend reacties. „Alles wat ik vreesde dat eruit zou komen, kwam eruit. Mannencultuur. Zwaar hiërarchisch. Dat je heel sterk en heel snel en heel sportief moet zijn. Na analyse van de resultaten ga ik proberen een gesprek te voeren binnen defensie. Kunnen wij een organisatie worden waar die vrouwen wel zouden willen werken? Of zijn we dat al, maar worden we verkeerd gezien? Of vragen zij om een organisatie die wij niet zijn? In het laatste geval kunnen we niet zoveel doen. Dan is ons streefcijfer, 30 procent vrouwen in 2030, ook niet heel realistisch.”
Kunt u een voorbeeld noemen van iets wat u bij defensie verbaast?
„Laat ik het dicht bij mezelf houden, dit is altijd een gevoelig onderwerp. De stropdas die ik heb afgedaan stond symbool voor alle kledingstukken en uitrustingsstukken die gekocht worden met onvoldoende aandacht voor het feit dat mannen- en vrouwenlijven verschillen. Een scherfvest is een plank recht naar beneden. Het zit hoe dan ook niet comfortabel, maar valt het beste als je geen borsten hebt. Dus wat doen veel vrouwen: ze trekken heel strakke sportbeha’s aan om het zo dicht mogelijk tegen je lijf te hebben. De techniek om voorgevormde scherfvesten te maken bestaat. Deze maand is een model gepresenteerd aan de minister en de militaire top, het ziet er veelbelovend uit. Is dat nou echt nodig? Ja, het is echt nodig. Een scherfvest draag je in oorlogsgebied. Dan moet je bezig kunnen zijn met wat er om je heen gebeurt in plaats van met” – ze wijst op haar lichaam.
Waarom waren mensen boos dat u afzag van die stropdas?
„Ik heb gekozen voor een uitingsvorm die als ‘dwars’ getypeerd zou kunnen worden – nadat ik jaren tevergeefs had geprobeerd het op de agenda te krijgen. Er zijn ook vrouwen die vinden dat ik van hen een uitzondering maak door dit te doen, terwijl ze willen opgaan in het geheel.”
De boosheid zit ook bij vrouwen?
„Ik zou het eerder bezorgdheid noemen. Mijn reactie daarop is: je bént lichamelijk een uitzondering want van alle militairen is maar 12 procent vrouw. Laten we ervoor zorgen dat als je je kleding uitgereikt krijgt, het beschikbaar is in jouw maat. Als dat niet zo is, dán is het juist de uitzondering. Dan moet je naar de kleermaker om het passend te laten maken. Het moet gewoon op de plank liggen. Eet smakelijk.”
Ze begint aan haar soep.
Wat zegt u tegen mensen die zeggen: is dit waar defensie zich op dit moment mee bezig moet houden?
„Dat ik dit erbij doe. Bovenop een volle werkweek. Want als ik dit niet doe, wie doet het dan?”
Niemand anders vindt dit belangrijk?
„Iemand moet de steen in de vijver gooien. Maar inmiddels doen er een heleboel mensen mee. Dat is fantastisch.”
Haar man ontmoette ze bij een cursus parachutespringen, hij was de cursusleider. Ze kregen twee kinderen. Hun dochter studeerde internationale bedrijfskunde, hun zoon is topzeiler en studeert econometrie. Rond de geboorte van de kinderen werkte Boekholt-O’Sullivan drie jaar in deeltijd omdat haar man toen veel op uitzending was. Hij ging negen keer, zij één keer, naar Afghanistan.
Heeft u gevechtssituaties meegemaakt?
„Ik ben niet in de situatie geweest dat er op mij werd geschoten. Maar ik kon niet ongewapend en zonder helm en scherfvest over straat.”
U heeft zich vrijwillig aangemeld voor uitzending. Waarom?
„Er is een richtlijn dat hoofdverzorgers niet op uitzending hoeven tot het jongste kind vijf jaar is. Dat is bedoeld om met name vrouwen te helpen in die eerste jaren met kleine kinderen, zodat ze niet weggaan bij defensie. Maar sommige leidinggevenden gingen het hanteren als regel, die zeiden: ‘jij mag niet op uitzending want je hebt kleine kinderen.’ Daar kwam mijn karakter bovendrijven. Ik dacht: potverdikkie, dát is niet de bedoeling. Als het thuis goed te regelen is, waar bemoeit iedereen zich dan mee? Ik was nog niet op uitzending geweest en wilde die ervaring wel hebben. Dus dat was voor mij het moment om te gaan. Onze kinderen waren drie en vijf.”
Voelde het als een offer, weg te zijn bij uw kinderen om een punt te maken?
Ze weegt even haar woorden. „Ik liet ze in goede handen achter. Je kunt dat doen als er een liefdevol vangnet is. Mijn man heeft het geregeld, een vriendin hielp met de opvang. Ik denk dat wij weleens opblazen hoe belangrijk we zijn.”
‘Wij’: moeders?
„Ja. Als ik vanuit Afghanistan mijn kinderen belde, en K3 was op tv, dan was mijn dochter zo weer weg.”
In een interview met het Financieele Dagblad zei u dat uw dochter u weleens gemist heeft op momenten dat ze u nodig had. Sloeg dat op die periode?
Ze schudt kauwend haar hoofd.
U zei ook dat u zich daar schuldig over voelt.
Laconiek: „Ja. Na dat interview belde mijn dochter. Ze zei: ik wil niet dat je je schuldig voelt, dat hoeft ook helemaal niet. Ik zei: dat is een beetje lastig met schuldgevoel, dat gaat niet weg omdat jij dat zegt. Mijn dochter heeft behoeftes gehad die ik onvoldoende heb gezien. Als ik haar dan vraag waarom ik ze niet heb gezien, zegt zij: als jij thuiskwam was ik zo blij, dat wat anderhalf uur eerder gebeurd was alweer voelde als een eeuwigheid geleden. Dan was ze er al overheen. Dus weet je, er zitten allerlei mitsen en maren aan. Ik vertel zulke dingen vooral om een onderwerp op tafel te leggen waarvan ik denk dat we er maatschappelijk over moeten praten. Je doet het niet altijd goed. Dan is de conclusie niet: dus je moet niet werken als vrouw, of je moet minder werken. De conclusie is: je moet daar met elkaar over praten. Als ik iets over zou mogen doen, zou ik dat gesprek met mijn dochter eerder voeren.”
Was het voor uw man anders dan voor u om een partner te hebben die op uitzending was?
„Als mijn man op uitzending was en er was een kind ziek, werd ik meteen gebeld: ophalen. Toen ik op uitzending was ging dat anders. Bij ziekte mocht onze zoon alleen in een kamertje op het kinderdagverblijf liggen, er was begrip dat mijn man hem niet direct kon ophalen. Mensen boden ongevraagd hulp aan: ‘kunnen we je was doen’, ‘wil je een middagje vrij’. Voor hem was het zielig dat zijn partner er niet was, voor mij was het gewoon mijn taak om alles te doen. Ik denk dat mensen niet bewust dat onderscheid maken. Maar we zijn strenger voor hardwerkende vrouwen dan voor hardwerkende mannen. We zijn strenger voor afwezige vrouwen dan voor afwezige mannen.”
Heeft u weleens weg gewild bij defensie?
„Nee. Ik heb weleens getwijfeld of ik nog verder wilde. Dan bel ik iemand in de organisatie. Eén keer was dat Jeanine Hennis, toen onze minister. Ik vertelde over mijn twijfels, zij vroeg: ‘wat zie je op dit moment?’ Eh, mijn kantoor. Ze zei: ‘draai je om naar het raam, wat zie je nu?’ Ja, de vliegbasis Eindhoven. ‘Wat zie je?’ Nou, bedrijvigheid. ‘Wat zie je?’ Dat die mensen heel goed werk doen. ‘En wat is jouw rol?’ Zorgen dat ze dat kunnen blijven doen. ‘Heb je nog een vraag?’” Ze lacht. „Ik had geen vraag meer. Zij heeft mij letterlijk omgedraaid. Zij heeft mij weer gericht op de grotere opgave, de reden dat ik bij defensie werk.”
Laatste vraag: wilt u commandant der strijdkrachten worden?
Korte pauze. „Het eerlijkste antwoord is dat ik dat nog niet weet. Als ze het me zouden vragen, moet ik me weer omdraaien om te kijken wat ik zie. En andersom,” ze wijst op zichzelf, „moet defensie naar mij kijken. Ben ik degene die nodig is voor de volgende stap van onze organisatie? Dat is aan hen. Als ik begrijp dat ik niet de aangewezen persoon ben, zou dat voor mij een reden kunnen zijn het niet te willen doen. Áls ik het begrijp.”
En als u het niet begrijpt, zou dat een reden zijn om het juist wel te willen doen?
„Je hebt me aardig leren kennen.”
Is de Nederlandse krijgsmacht wel toe aan een vrouw als leider?
„Dat geloof ik wel. De vraag is of ik het moet zijn.”
En de boosheid over die stropdas?
„Dat zijn rimpelingen in de vijver. Nog even en het is geen thema meer. Dan komt er wel weer een nieuwe steen. En die gooien we ook weer in de vijver.”