Nederland is nog maar amper bevrijd van de Duitse bezetter als Frits Loeb de schade komt opnemen die de oorlog in zijn Utrechtse meubelfabriek heeft veroorzaakt. Het is mei 1945 en de joodse Loeb heeft met zijn gezin meer dan duizend dagen ondergedoken gezeten. Hij werd in die periode door kennissen enigszins op de hoogte gehouden van hoe zijn fabriek de oorlogsjaren doorkwam, maar ziet de ravage nu voor het eerst ook met eigen ogen.
Op het fabrieksterrein in Rotsoord treft de dan 55-jarige oprichter louter „lege gebouwen zonder machines, ontdaan van elektrische bedrading, hout en andere grondstoffen”. Zijn neef Frits Ullmann, die met hem mee is, tekent het tafereel een kleine twintig jaar later op in zijn memoires. „Alles was geplunderd, verkocht of meegenomen”, vertelt hij. „Het was een droevig beeld van vernietiging.”
Als iets de geschiedenis kenmerkt van de Utrechtse Machinale Stoel- en Meubelfabriek (UMS) – beter bekend als Pastoe – dan is het de voortdurende worsteling om te overleven. Amper een jaar na oprichting in 1913 wordt de fabriek getroffen door de Eerste Wereldoorlog. Als tien jaar later in Duitsland de hyperinflatie uitbreekt, verliest UMS massaal klanten, omdat meubels over de grens nauwelijks geld kosten.
De Tweede Wereldoorlog leidt tot een nieuwe bijna-ondergang, gevolgd door een volgende bestaanscrisis in de late jaren zeventig en vroege jaren tachtig, als de oliecrisis een periode van hoge inflatie en economische recessie inluidt.
Lees ook
Nederlandse meubelmaker Pastoe bestaat honderd jaar
Het turbulente bestaan weerhield Pastoe er niet van een stevig stempel te drukken op de Nederlandse meubelindustrie. Vooral in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw schitterde de fabrikant. Pastoe introduceerde vernieuwende ontwerpen, met rechte, bijna strenge lijnen. In plaats van massief hout koos het bedrijf voor goedkoper multiplex. Met een laagje eiken-fineer, zodat het nog steeds op ‘echt hout’ leek.
Ruim 110 jaar na oprichting vecht Pastoe nu opnieuw voor zijn voortbestaan: vorige vrijdag sprak de rechter faillissement uit. De curator heeft goede hoop dat er een doorstart komt.
In de leer bij een Duitse concurrent
In de jaren dat Frits Loeb het bedrijf begint, is die iconische stijl nog ver weg. Loeb is de zoon van een in Duitsland geboren handelaar, die eind negentiende eeuw neerstrijkt in Nederland en aan de Ganzenmarkt in Utrecht een klein warenhuis opent. Zoon Frits leert eerst het vak bij een Duitse concurrent, en neemt in 1913 het familiebedrijf over.
Een jaar later breekt de Eerste Wereldoorlog uit, waardoor grondstoffen schaars worden, wat de productie hindert. Tegelijkertijd ziet Loeb daar ook een kans in, zo staat beschreven in het boek Pastoe, 100 Years of Design Innovation, van Gert Staal – uitgegeven in jubileumjaar 2013. Omdat Nederland in die oorlog neutraal is, zijn de grenzen gesloten. Dat wakkert de vraag naar lokaal geproduceerde goederen aan.
Waar Loeb voor zijn winkel eerst vooral leunde op andere makers, ook uit Duitsland, besluit hij nu zelf tafels, kasten en stoelen te gaan maken. Hij opent UMS en trekt de ene na de andere meubelmaker aan. In 1915 haalt de ondernemer Dirk Braakman binnen. Die moet het bedrijf runnen en meubilair ontwerpen. Drie jaar later is UMS uitgegroeid tot veertig werknemers. Nog eens tien jaar verder zijn dat er bijna tweehonderd.
UMS richt zich dan nog vooral op meubilair ontworpen in de stijl van de Amsterdamse School. Het bedrijf schermt in brochures met het „aesthetisch uiterlijk” van producten, dat „een vreugde voor het leven zou beteekenen voor den bezitter”. Kasten, fauteuils en tafels moeten het vakmanschap van de maker laten zien. Het aanbod is weelderig gedecoreerd met krullerig houtsnijwerk.
Vastberaden
Als Loeb na de bevrijding door zijn uitgeklede fabriek loopt, is hij vastberaden de productie snel weer op gang te krijgen. In het jubileumboek wordt beschreven hoe hij in de dagen na de oorlog de leiding probeert terug te krijgen en – voor zover dat lukt – ook onderdelen, grondstoffen en machines terughaalt. Op 23 mei, nog geen drie weken na de bevrijding, is UMS weer in bedrijf.
In die eerste jaren produceert de fabriek vooral voor anderen, met name warenhuisketens. Van een herkenbare, eigen signatuur is geen sprake: grondstoffen zijn schaars, dus het productieproces moet vooral snel en simpel. Dat verandert als Loeb kort na de oorlog een bezoek brengt aan de Verenigde Staten en daar ziet hoe fabrikanten heel nieuwe productietechnieken toepassen.
Meteen stuurt hij Cees Braakman, de zoon en tevens opvolger van Dirk Braakman, op eenzelfde inspiratiereis. Het zijn niet zozeer de ontwerpen die Braakman betoveren, als wel het productieproces. In de fabrieken van makers als het beroemde Amerikaanse ontwerpersechtpaar Eames ziet de dertiger hoe op grote schaal in rap tempo tegen zeer lage prijs meubelen worden gemaakt. Precies wat nodig is tijdens de wederopbouw.
Op een beurs in Utrecht in 1948 onthult UMS het resultaat van die reis: een nieuwe, moderne collectie van Braakman. Esthetiek is niet langer leidend, alles draait om functionaliteit. De huizen die na de oorlog worden gebouwd zijn klein. Meubilair moet daarom kunnen meegroeien met het gezin, vindt Braakman. Zijn ontwerpen zijn niet langer geschikt voor één plek in het huis – zoals een buffetkast – maar moeten flexibel te gebruiken zijn. Het ‘passe-partout’-principe, dat leidt tot de nieuwe naam: Pastoe.
De ontwerpen maken van Braakman een van de meest invloedrijke Nederlandse ontwerpers van de twintigste eeuw. Nog altijd zijn de stoelen, kasten en bureaus van zijn hand in trek. Wie nu zoekt naar meubilair uit die periode – mid-century modern is sinds enkele jaren aan een flinke opleving bezig – stuit onvermijdelijk op een ontwerp van Braakman.
De jaren zestig zijn achteraf gezien de hoogtijdagen van Pastoe, dat ook blijft vasthouden aan de naoorlogse stijl wanneer de smaak van consumenten verandert. In de jaren zeventig zakt de verkoop flink in, en krimpt het bedrijf in rap tempo. Van de meer dan driehonderd werknemers op de piek zijn in de jaren tachtig nog slechts enkele tientallen over.
Toch weet Pastoe na die dip ook weer te vernieuwen: ontwerper Aldo van den Nieuwelaar komt met zijn rolluikkast ‘A’dammer’, zo genoemd vanwege de gelijkenis met het Amsterdamse trottoirpaaltje. Het ontwerp groeit uit tot een van de meest verkochte Nederlandse meubelstukken ooit. Ook andere bekende ontwerpers, zoals Shigeru Uchida, Shiro Kuramata en Pierre Mazairac, vernieuwden de collectie van Pastoe flink.
De nabestaanden van de in 1959 overleden Frits Loeb waren op dat moment al geen eigenaar meer. Zij verkochten de fabriek in de jaren zeventig aan de Amsterdamse textielfamilie Wyers, die het bedrijf tien jaar later doorverkocht aan de toenmalige directeur Harm Scheltens. Onder zijn leiding slaagde Pastoe erin weer te groeien, zei Scheltens in 2005 in de Volkskrant. Het bedrijf is „zwoegend weer overeind gekomen”.
Lang duurt dat niet. Vanaf 2008 meldt het concern in verslagen regelmatig dat de financiële positie „onder druk” staat. De meubelmaker moet in onderhandeling met aandeelhouders en banken voor nieuw kapitaal. Begin 2013, het jubileumjaar, voert Pastoe een reorganisatie door om de „kosten aanzienlijk te reduceren”. Opnieuw wordt onderhandeld over betalingsregelingen.
Een nieuwe topman moet die crisis bezweren: Rudy Stroink, de oprichter van vastgoedinvesteerder TCN, die in 2012 failliet ging. Hij haalt in de jaren nadien vooral de publiciteit vanwege een veroordeling wegens omkoping van een Google-directeur in zijn TCN-tijd, wat hem een taakstraf van negen maanden oplevert.
Toch weet Stroink het bedrijf heel even weer groeiende te krijgen, blijkt uit jaarverslagen. In 2015 steeg de omzet met 20 procent, en het jaar erna opnieuw. Precieze cijfers meldt Pastoe niet. Hoe de meubelfabrikant daarna presteert, is in jaarverslagen niet terug te lezen. Wel is duidelijk dat de schuld elk jaar oploopt. In 2015 had Pastoe nog voor 2,2 miljoen euro aan schulden, in 2021 was dat ruim 9 miljoen.
Op de vraag wat de directe aanleiding is voor het faillissement, kon curator Bas van Dijen woensdag desgevraagd nog geen antwoord geven. Hij richt zich eerst op een mogelijke doorstart, en pas daarna op het feitenonderzoek. Een poging om via een zogeheten Whoa-procedure met schuldeisers te onderhandelen, en zo een faillissement te voorkomen, is mislukt. Volgens Van Dijen omdat de Belastingdienst niet wilde meewerken.
Lees ook
Correct wonen met Pastoe
De komende tijd wil de curator nog zoveel mogelijk orders voltooien en de fabriek draaiende houden tijdens de zoektocht naar een koper die Pastoe wil doorstarten. „Er hebben zich veel partijen gemeld, dat is fijn”, aldus Van Dijen. De komende tijd maakt hij een schifting. „Waar we nu naar kijken is: welke partijen zitten in de zelfde branche? Wie heeft er genoeg geld om dit te kunnen? We hebben nog geen concrete biedingen binnen, maar er zitten zeker partijen bij die het kúnnen.”