Vier wetenschappers schoven aan tafel bij de nieuwe informateur, aangezocht door Geert Wilders, om raad te geven over de vorming van een kabinet, in welke vorm dan ook. Wat de PVV-leider betreft natuurlijk wel met zijn anti-migratie-partij in de voorste linie.
Ergens was het een beklemmend tafereel. Een populistisch kabinet, in elkaar gesleuteld met wetenschappelijk fiat? Iedereen doet erg zijn best voor de volkstribuun, sinds hij in het zicht van de macht zijn haren heeft gekamd.
Hoe was het ook alweer de laatste keer dat het allemaal leek mee te vallen met Wilders?
Bijna zestien jaar geleden hield hij, met meningen die toen nog gloeiend heet uit de oven kwamen, het land in een houdgreep met de aankondiging van een video-tirade tegen de islam, Fitna. Het is goed om de bloednerveuze sfeer van die dagen even in herinnering te roepen: kabinet op scherp, ambassades wereldwijd in staat van paraatheid.
Wat bleek? Góh, wat viel het mee, klonk het opgelucht uit de Haagse schuttersputjes. Die ambassades gingen niet in de fik, het Torentje bleef staan, maar vooral: dit wisten we toch allemaal al? Niks om je over op te winden kennelijk, zulke ophitsende agitprop van een politieke zeloot.
Een oer-Hollandse pacificatie-reactie (niks aan de hand, mensen, gewoon doorlopen) maar ook een teken hoe benauwd de gevestigde orde zich opstelde tegenover de PVV. Een paar jaar later kreeg de ideologische anti-Provo Martin Bosma zowaar een column in NRC, de krant die eerder nog – tot hoon van de beroepsgroep – een toxisch staaltje agitprop van de PVV-leider had afgewezen als opiniestuk.
Zijn de tijden veranderd? Wilders, ging pas, gekamde haren en al, alweer ouderwets los tegen de islam (alleen is die met dank aan de constitutionele kapperszaak Omtzigt weer een religie en geen „ideologie”). Het Russische regime noemt hij nu ,,barbaars’’, maar zijn ondergeschikten hekelen de „voortdurende provocaties” van Nederland richting Moskou en willen geen wapens meer naar Oekraïne. Dat het ook ónze oorlog is (Rutte) komt bij hen niet over de lippen.
Nederlandse moslims wordt wel eens taqiyya verweten, de neiging hun geloof voor zich te houden en zich milder voor te doen dan ze zijn. Maar Wilders kan er ook wat van – knap opgestoken van een kwart eeuw religiekritiek.
Valt er met zo’n politicus te regeren? Nu kun je zeggen: we zijn al zo’n twintig jaar in de ban van dit autoritaire rechts-populisme, laat hij het dan maar eens proberen. Móet het dus maar? Zoals je in het café tegen sluitingstijd halfgaar kunt zeggen: vooruit, nog eentje om het af te leren.
Alleen, dat ene glas komt nu eerder neer op een heel fust, dat na twaalven ad fundum moet worden leeggedronken.
Niet doen, zou de betere barkeeper zeggen.
Sjoerd de Jong schrijft elke donderdag op deze plek een -column.
Met nog geen vijf kilometer per uur stuurt Erik Hutten, gepensioneerd rechercheur, de schuit over de Regge. Zonnetje, zacht kabbelend, meanderend riviertje. Op de oevers Angus-koeien en heel veel wilde bloemen. Weidebeekjuffers dansen op het heldere, ondiepe water.
Het is onvergelijkbaar met de drukte op sommige andere rivieren waar rondvaartboten varen. Op dit stuk van de Regge komt de Enterse zomp, een platbodemschip dat vroeger werd gebruikt om jute, dakpannen of ganzen mee te vervoeren, hoogstens een kano tegen. Of wat jongeren die van een steigertje springen.
De andere schipper aan boord, Dirk Velten, oud-aardrijkskundeleraar en oud-wethouder, vertelt dat onlangs een stier in het water stond. Net op de plek waar de zomp moet draaien – de Regge is hier met stuwen en een vistrap afgesloten, dus de rondvaart bij Enter gaat maar over een klein stukje. Bij Rijssen en Hellendoorn liggen twee andere zompen, ook daar is de rondvaartroute beperkt.
En dáár zit hem de irritatie van de mannen. Door een Europese richtlijn uit 2017 moeten schippers die bedrijfsmatig dertien of meer passagiers vervoeren, voldoen aan strengere regels voor de binnenvaart. Harmonisatie van beroepskwalificaties moet de scheepvaart veiliger maken, is het idee.
Gepensioneerd rechercheur Erik Hutten vaart over de Regge bij Enter. Sinds 1 juni moeten rondvaartbootschippers aan nieuwe regels voldoen.
Dirk Velten is een van de vrijwillige schippers, die nu nog varen met een ‘klein vaarbewijs I’. Dat moet binnen drie jaar een ‘kwaliteitscertificaat’ voor open rondvaartboten zijn.
Foto’s Wouter de Wilde
Voor rondvaartboten heeft Nederland een uitzondering gecreëerd. Die blijven meestal op nationale binnenwateren en varen de grenzen niet over. Op 1 juni ging voor hen een mildere certificering in, vanaf 2028 is deze verplicht.
Die milde certificering heeft nog altijd „ridicule eisen” die tijd en vooral geld kosten, volgens Herman ter Avest, voorzitter van de Regionale Stichting de Enterse Zomp. „De consequentie is dat schippers tegen me zeggen: ‘zoek het maar uit’.” De zestig schippers op de Regge zijn allemaal vrijwilliger, bijna allemaal gepensioneerd. Zonder hen kan de zomp niet varen.
Hun ongerustheid is doorgedrongen tot de lokale politiek. De wethouders van Rijssen-Holten, Hellendoorn en Wierden, waar Enter onder valt, roepen het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat op een uitzondering te maken voor cultureel erfgoed. „Landelijke regels moeten beschermen, niet belemmeren”, schrijven ze op LinkedIn.
Tot nu toe was voor open rondvaartboten als de zomp een ‘klein vaarbewijs I’ vereist. Dat bestaat uit een theorietoets en een geneeskundige verklaring, en is permanent geldig. Het nieuwe ‘kwalificatiecertificaat’ bestaat uit een theorie-examen, drie praktijktoetsen, een geneeskundige verklaring en een vaartijdverklaring met een minimum aantal vaardagen. Het moet om de vijf jaar worden vernieuwd, voor 70-plussers zelfs om de twee jaar.
Er is een overgangsregeling van drie jaar, en schippers die al hun ‘klein vaarbewijs’ hebben en kunnen aantonen dat ze voldoende ervaring hebben, hoeven maar één praktijktoets te halen.
We leren elkaar hier in de praktijk hoe je moet varen
Rondvaartboten van het zogenaamde Amsterdamse grachtentype (met een overkapping), die ook over de grote meren en rivieren varen, moeten bovendien een marifooncertificaat halen, voor communicatie op het water. Ter Avest schampert: „Dat was eerst ook voor ons de bedoeling. Ik vroeg: ‘Welk blok moeten we dan uitluisteren?’. Dat hebben ze gelukkig geschrapt. Want er is in de wijde omgeving niets.” Nederland is voor scheepvaart verdeeld in blokgebieden, waarbinnen grote schepen zich moeten melden en kleine moeten luisteren naar oproepen van een verkeerspost.
Ooit, vertelt schipper Dirk Velten, was de Regge een druk bevaren rivier. Rond 1800 waren er drie grote werven in Enter, met 125 zompen. „De Bentheimerstenen waarmee het Paleis op de Dam is gebouwd, werden met een zomp vervoerd”, vertelt Ter Avest. De komst van de trein betekende de ondergang. Vervoer over het spoor was sneller en goedkoper.
Om de Twentse geschiedenis levend te houden, zijn vrijwilligers in de jaren tachtig van de vorige eeuw weer zompen gaan bouwen en ermee gaan varen. Nu met passagiers, zo’n zesduizend per jaar. „We leren elkaar hier in de praktijk hoe je moet varen”, zegt Ter Avest.
Beeld Wouter de Wilde
Wat hij vooral niet begrijpt, is de geneeskundige verklaring die vaker moet worden verlengd. „Tot 75 jaar mag iedereen gewoon de snelweg op. Stel je wordt hier onwel. Dan vaar je het riet in. En er is altijd een tweede schipper aan boord.” Terwijl schipper Erik Hutten stuurt, klapt schipper Velten de mast naar beneden bij een bruggetje en doet hij de boom het water in als de zomp moet keren.
Liefst willen de Enterse schippers een ontheffing. Ze zeggen dat het ministerie toch ook moet inzien dat er verschil is met schippers die op water varen dat in verbinding staat met open water, en dat de nieuwe regelgeving ten koste gaat van historisch erfgoed? Ter Avest heeft contact met vrijwilligers die met soortgelijke boten varen op de Berkel, bij Lochem en Zutphen, en op de Vecht bij Dalfsen. „Allemaal stukjes water met nul risico.”
Het ministerie zegt desgevraagd dat de nieuwe certificering voortvloeit uit een Europese richtlijn: „Die richtlijn geeft lidstaten niet de ruimte om categorieën boten helemaal uit te zonderen.” Omdat Nederland de Europese eis „te streng vindt voor de rondvaartsector (inclusief historische rondvaartboten) is er al gebruik gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheden. „Bij dit nieuwe vaarbewijs staat praktijkervaring centraal.”
De Enterse Zomp vaart over de Regge bij Enter.
Foto Wouter de Wilde
Lees ook
Watersporters kennen de regels op het water niet. Wie even meevaart met de handhavers ziet hoe een ongeluk kan gebeuren
Saskia Bonjour, universitair hoofddocent politicologie aan de Universiteit van Amsterdam, herinnert zich een lokaal op haar basisschool in Helmond waar een poster hing van Atatürk, de eerste president van Turkije. „In dat lokaal werd Turkse les gegeven”, zegt Bonjour „En trouwens ook Marokkaanse les, aan kinderen met ouders uit Turkije of Marokko. Destijds was het idee: bij integratie hoort ook dat je stevig geworteld bent in je eigen afkomst.”
In de jaren zeventig en tachtig kreeg iedere minderheidsgroep in Nederland een op maat gesneden integratiebeleid, les in de eigen cultuur en moedertaal was daar onderdeel van. Maar de resultaten van het zogenoemde ‘minderhedenbeleid’ vielen tegen en onder druk van snel stijgende immigratie werd het in de jaren negentig vervangen door een ‘allochtonenbeleid’. De overheid beschouwde migranten voortaan vooral als individuen, die zo snel mogelijk toegang tot woning, werk en onderwijs moesten vinden, net als iedereen.
Het minderhedenbeleid is daarna nooit meer teruggekeerd. „Maar ondertussen blijven we wel cijfers verzamelen over aparte groepen”, zegt Bonjour. „Dat zou misschien nuttig zijn als ze gebruikt worden om beleid te monitoren. Maar er is helemaal geen speciaal beleid voor mensen met een bepaalde migratieachtergrond. Dat is er al een tijdje niet meer.”
Eind vorige maand verschenen de nieuwste ‘Kernindicatoren Integratie’. Daarin verzamelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) elk jaar cijfers over bijvoorbeeld inkomen, opleiding en criminaliteit en maakt onderscheid op basis van ieders geboorteland en dat van de ouders.
De categorieën bij het CBS hebben zich sinds eind jaren negentig ontwikkeld van ‘allochtoon’, naar ‘niet-westerse migratieachtergrond’, tot ‘ten minste één buiten Europa geboren ouder’. Maar in de praktijk zijn het nog steeds ongeveer dezelfde gegevens.
Je vraagt niet aan mensen: ‘voel je je Marokkaan’, maar je haalt dat uit overheidsdata, dat is zeker bij een tweede generatie dubieus
Uit de cijfers blijkt: de verschillen worden kleiner. Vooral de tweede generatie – Nederlanders met ouders die van buiten Europa naar Nederland zijn geëmigreerd – wijkt op de meeste indicatoren steeds minder af van het gemiddelde. Het gaat de goede kant op met de integratie, zou je dus kunnen zeggen. Maar tegelijkertijd laait de discussie over integratie op. Sommige deskundigen vragen zich af of je dit soort cijfers nog wel zou moeten verzamelen.
„Het ingewikkelde is”, zegt Peter Scholten, hoogleraar migratie en diversiteitsbeleid aan de Erasmus Universiteit, „dat we in Nederland gewend zijn geraakt aan CBS-rapporten met daarin mooie lijntjes in grafieken die laten zien: hoe doen de Marokkanen het?”
Scholten erkent dat het CBS de laatste jaren veel heeft verbeterd en vooral in de begeleidende teksten meer nuance heeft aangebracht. „Maar als je een rapport zo opzet en je vraagt niet aan mensen: ‘voel je je Marokkaan’, maar je haalt dat uit overheidsdata, dan is dat zeker bij een tweede generatie met migratieachtergrond toch wel dubieus. Mag je die mensen wel bij de Marokkaanse gemeenschap rekenen?”
VS en VK doen het anders
Andere landen, zoals bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten gebruiken het geboorteland van iemands ouders niet in statistieken. Inwoners krijgen in de volkstelling wel de vraag tot welke etnische groep zij zichzelf rekenen. „Maar in Nederland doet de staat dat in feite voor je”, zegt Scholten. „Dat maakt een heel groot verschil.”
Het berekenen van gemiddelden per herkomstgroep, doet bovendien geen recht aan de diversiteit die binnen de groepen bestaat, zegt Bonjour. „Onder Marokkaanse en Turkse Nederlanders bestaan steeds grotere klassenverschillen. Onder Surinaamse Nederlanders bestonden diealtijd al. Wat zegt een gemiddelde dan nog?”
Ook de samenhang met herkomst is niet aangetoond. Zelfs als kinderen met een migratieachtergond bijvoorbeeld vaker op een laag schoolniveau zitten, betekent dat nog niet dat er een verband is tussen een migratieachtergrond en het schoolniveau.
Er kunnen allerlei onderliggende factoren meespelen, zegt Bonjour. „De cijfers die het CBS nu heeft gepubliceerd, zijn onderverdeeld op gender maar verder op geen enkele manier gecontroleerd voor andere factoren. Je weet bijvoorbeeld niets over opleiding van de ouders. Terwijl onderzoek heeft laten zien dat dát de belangrijkste voorspeller is voor het schoolniveau van kinderen. Als je daarvoor zou corrigeren, wat blijft er dan nog over van het verschil?”
CBS-demograaf Ruben van Gaalen benadrukt in een reactie dat de nieuwste cijfers slechts een tussentijdse update zijn, op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken. Hij verwijst naar de tweejaarlijkse ‘Rapportage Integratie en Samenleven’ die volgend jaar weer uitkomt, waarin wel voor bepaalde factoren wordt gecorrigeerd. Maar ook dat rapport stelt de ongecorrigeerde ‘bruto’ cijfers centraal.
Van Gaalen erkent dat een groot deel van de verschillen tussen groepen verdwijnen als je corrigeert voor onderliggende factoren. „Maar het feit dat je het kan verklaren met andere factoren, betekent niet dat de bruto verschillen niet belangrijk zijn.”
Hij vergelijkt het met cijfers over de gender pay gap, het fenomeen dat vrouwen bij gelijk werk gemiddeld minder verdienen dan mannen. Dat verschil wordt kleiner als je voor bepaalde factoren corrigeert, zoals leeftijd, opleiding en het soort werk dat mannen en vrouwen hebben. „Maar toch willen we daarnaast ook het ongecorrigeerde verschil in salaris weten”, zegt Van Gaalen.
Lees ook
De VVD-motie over Nederlanders met een migratie-achtergrond toont nieuwe harde lijn, maar is ook intern omstreden
‘Westers’ versus ‘niet-westers’
Het CBS heeft de eigen integratiestatistieken vier jaar geleden geëvalueerd met wetenschappers en andere deskundigen. Dat heeft er onder andere aan bijgedragen dat het onderscheid ‘westers’ en ‘niet-westers’ is komen te vervallen. Maar verder was er volgens Van Gaalen een brede consensus dat dit soort cijfers zinvol zijn. „Het is te makkelijk om te zeggen: meet het maar niet, want het is niet perfect.”
„Ik ben op zich een van de mensen die voorstander is van het verzamelen van cijfers”, zegt Bonjour. „Want als je goed voor onderliggende factoren corrigeert, kun je ze ook gebruiken om racisme en discriminatie zichtbaar te maken. Neem de oververtegenwoordiging van mensen met een migratieachtergrond in de strafketen. Terwijl sommigen dat interpreteren als een probleem met die groep mensen, zou je je ook kunnen afvragen of er iets mis is met de strafketen.”
In het woord integratie zit altijd een verwijt. Het is voor mensen met een migratie-achtergrond een herinnering dat je er toch nooit bij hoort
Die vraag wordt nu niet vaak genoeg gesteld, vindt Bonjour. „In het woord integratie zit altijd een verwijt. Het is voor veel mensen met een migratieachtergrond een herinnering dat je er toch nooit bij hoort.”
Na de Maccabi-rellen in november vorig jaar diende VVD-Kamerlid Bente Becker een motie in om naast de CBS-cijfers, óók gegevens over „culturele en religieuze normen en waarden” van Nederlanders met een migratieachtergrond bij te houden. Wat blijkt: het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) houdt dat soort cijfers al sinds 2006 bij. Dat laat zien dat Becker „niet echt in het antwoord geïnteresseerd is”, zegt Bonjour.
Maar wat Bonjour vooral opviel, was het weerwoord dat de motie kreeg. „Dat was nu zoveel sterker dan aan het begin van deze eeuw. Er zijn nu, meer dan toen, Nederlanders met een migratieachtergrond die op allerlei plekken in de samenleving een stem en een plek hebben. En die mengen zich in dat debat.”
Lees ook
Integreren voelt sinds ‘Gaza’ voor sommigen mislukt: ‘In Nederland betekent het vooral: lever een stukje in van jezelf’
Schrijver en cultureel antropoloog Sinan Çankaya was een van de mensen die zich afgelopen jaar uitsprak in het opnieuw opgelaaide integratiedebat. „Fuck integratie” zei hij in april in een interview met NRC. „Ik wil mij niet in integratie wurmen, dit hele denken moet juist opgeblazen worden.”
Eerder dit jaar verscheen zijn nieuwste boek Galmende geschiedenissen, waarin hij zijn persoonlijke ervaring als buitenstaander in Nederland verbindt met onderwerpen als antisemitisme en islamofobie.
‘Neokoloniaal’
Op de nieuwe cijfers van het CBS over integratie reageert hij, desgevraagd, kritisch. „Er worden allerlei statistische gemiddelden geproduceerd en op basis van die cijfers krijg je een soort modelburger.” Die modelburger is niet „etnisch neutraal”, zegt Çankaya, omdat de witte middenklasse in de gemiddelden sterker is vertegenwoordigd. Integratie noemt hij daarom een „neokoloniaal beschavingsoffensief waarin de ander zich moet aanpassen aan de rest”.
„Ik wilde barbaars blijven”, was de titel van het essay dat communicatiestrateeg en journalist Rachida Azough afgelopen februari schreef voor de Groene Amsterdammer. „Als iemand mij complimenteerde met mijn integratie – vroeger aan de orde van de dag – dan articuleerde ik vriendelijk doch beslist de woorden: nee, dank u, liever niet.”
In 2004 onthulde Azough in de Volkskrant dat VVD-minister Rita Verdonk opdracht had gegeven voor een onderzoek naar de culturele en religieuze integratie van minderheidsgroepen, volgens de zogenoemde ‘vignettenmethode’. Een panel zou de integratie van zo’n honderd fictieve ‘allochtonen’ beoordelen, op basis van acht verzonnen persoonskenmerken.
De impact van die onthulling vond Azough teleurstellend. Het onderzoek werd weliswaar ingetrokken, maar leidde indirect tot het eerdergenoemde onderzoek dat SCP sinds 2006 uitvoert. „Het is wrang dat het weerwoord pas afgelopen jaar, na de motie van Becker, zo sterk hoorbaar werd.”
De nieuwe cijfers van het CBS „kunnen in theorie in goede handen tot goed beleid leiden”, zegt Azough. „Maar wij hebben geleerd beleid vooral te wantrouwen. Als je zegt: zonder deze cijfers geen integratiedebat, maar ook geen beleid. Dan kies ik daar volmondig voor.”
Wat laten de ‘Kernindicatoren Integratie’ zien?
Uit de cijfers die CBS eind vorige maand publiceerde, blijkt dat de verschillen de afgelopen jaren kleiner zijn geworden. Onder de tweede generatie – Nederlanders van wie de ouders van buiten Europa naar Nederland zijn gemigreerd, steeg het schoolniveau en het inkomen de afgelopen jaren sneller dan gemiddeld. Het aantal bijstandsontvangers en werklozen dáálde juist sneller.
De arbeidsparticipatie van Nederlanders van wie de ouders buiten Europa geboren zijn, is inmiddels zelfs hoger dan gemiddeld.
Het verleden is een onrustig bezit van de AIVD. Het archiefmateriaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst bevat tijdbommen die decennia later tot ontploffing kunnen komen, zo bleek in 2022, 2023 en 2024. NRC publiceerde toen een reeks verhalen over – onder anderen – Stella Braam en Derk Sauer. De dienst bleek vanaf eind jaren zestig allerhande gevoelige informatie over hen als linkse activisten en journalisten te hebben verzameld. Het nieuws kwam, onder meer, uit de 71.000 persoonsdossiers die de dienst had overgedragen aan het Nationaal Archief in Den Haag.
Augustus vorig jaar berichtten onderzoeksprogramma Argos en dagblad Het Paroolover een andere gevoelige kwestie, die zelfs een politiek vervolg kreeg. De Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), voorganger van de AIVD, had in de jaren zestig tientallen vluchtelingen uit Indonesië, vaak studenten, gevolgd. Zij werden verdacht van communistische sympathieën. Informatie over de Indonesiërs speelde de BVD „veelal” door naar buitenlandse diensten als de CIA, aldus Argos. De Tweede Kamer reageerde kritisch op de werkwijze van de BVD en drong aan op nader onderzoek waarover verantwoordelijk minister van Binnenlandse Zaken Judith Uitermark (NSC) nog moet besluiten.
Eveneens vorig najaar werd bekend dat de AIVD een vooraanstaand historicus in dienst had genomen. Constant Hijzen (1982) gepromoveerd op de geschiedenis van de AIVD, was onderzoeker aan de Leidse Universiteit, de laatste jaren in combinatie met een functie bij de Inspectie Justitie en Veiligheid. Met opiniestukken en bijdragen aan televisieprogramma en podcasts deed Hijzen intensief mee aan het publiek debat over de geheime dienst. Hij gaf vaak historische context van bepaalde acties van de diensten en moedigde de Tweede Kamer aan om AIVD en MIVD beter te controleren.
Per 1 september vorig jaar trad hij in dienst van dezelfde AIVD als ‘historisch adviseur’ nadat hij door de dienst was benaderd. In zijn nieuwe rol faciliteert hij historisch onderzoek naar de dienst – ook van wetenschappers buiten de AIVD. Hijzen blijft als ‘research fellow’ verbonden aan de Leidse universiteit. Buitenlandse diensten (CIA, MI6) kennen ook dit soort combinaties, al heeft de samenwerking tussen diensten en externe wetenschappers daar vaak een tijdelijk, projectmatig karakter.
Hijzen adviseert verder de minister van Binnenlandse Zaken over het bepleitte onderzoek naar de Indonesische studenten. Bij ‘lunch-lezingen’ voor AIVD-medewerkers geeft de historicus context, bijvoorbeeld wanneer het gaat over de strijd tegen het gewelddadig jihadisme sinds de jaren negentig.
NRC vroeg Hijzen vorig jaar september om een interview over zijn overstap als academisch onderzoeker naar de AIVD. Zijn voorganger in die functie bij de dienst, de historica Eleni Braat, was het daar namelijk maar matig bevallen. In 2014 verliet Braat na zes jaar teleurgesteld de dienst. De AIVD verbood haar mee te doen aan debatten tijdens bijvoorbeeld buitenlandse congressen; een boek van haar als onderzoeker over de dienst mocht slechts in kleine kring worden verspreid, ook nog sterk geanonimiseerd.
Hijzen stond welwillend tegenover het interviewverzoek van NRC, maar verwees door naar de woordvoering van de AIVD. Deze wilde de kersverse medewerker de gelegenheid geven zich eerst enige tijd in te werken. Ook had de dienst graag dat directeur-generaal van de AIVD Erik Akerboom kon vertellen over de reden voor de benoeming. Het tweegesprek vond uiteindelijk eind juni plaats bij de AIVD in Zoetermeer.
Waarom besloot de AIVD tot deze benoeming?
Erik Akerboom: „Om heel praktische redenen. We hebben inmiddels die 71.000 personeelsdossiers overgedragen aan het Nationaal Archief. En daarvoor bestaat veel belangstelling, zoals al gebleken is. Het helpt ons enorm als we samen met een professioneel historicus vragen daarover van het publiek, betrokkenen, en journalisten goed kunnen beantwoorden.
„Bovendien willen wij zelf graag van het verleden leren. Daar hebben we als dienst groot belang bij. Ook wij weten namelijk soms niet waarom bepaalde informatie decennia geleden werd verzameld. Een historicus als Constant kan ons daarbij helpen. Hij heeft zelf veel met historische bronnen gewerkt in de inlichtingenwereld, en veel ervaring opgedaan met de interpretatie van die bronnen,
„Bepaalde fenomenen uit het verleden komen steeds weer terug, zoals ondermijning door criminelen van de democratische rechtsstaat, de dreiging van jihadistisch extremisme of de noodzaak van contraterrorisme. Als dienst kunnen we leren van de manier waarop we die onderwerpen destijds aanpakten en hoe we onze aanpak kunnen verbeteren.”
We geven hem de ruimte en vrijheid om daarover te publiceren, uiteraard met inachtneming van onder meer staatsgeheimen
Prettige bijkomstigheid voor uw dienst is wellicht dat een kritisch geluid in het publieke debat zoals van Hijzen, verstomt?
Akerboom: „Nou, zo zie ik dat helemaal niet. Het gaat er ons niet om welk geluid dan ook te laten verstommen, maar juist om bijvoorbeeld goede onderzoeksjournalistiek mogelijk te maken. Het gaat steeds om gebeurtenissen waar we destijds niet bij waren, en waarvoor we professionele historici als Constant nodig hebben om die beter te begrijpen. We geven hem de ruimte en vrijheid om daarover te publiceren, uiteraard met inachtneming van onder meer staatsgeheimen. Onderzoekers en journalisten kunnen daar vervolgens hun voordeel mee doen.”
Hijzen heet ‘historisch adviseur’. Dat suggereert een afstand tot uw dienst die hij als medewerker toch helemaal niet heeft?
Akerboom: „De term ‘historisch adviseur’ is bewust gekozen. Bij de overheid is een adviseur iemand die gevraagd en ongevraagd zijn kennis deelt, meestal vanuit een positie bij een stafafdeling.”
Waarom besluit een onafhankelijk universitair onderzoeker voor de geheime dienst te gaan werken?
Constant Hijzen: „De geschiedenis van de dienst gaat mij aan het hart, zoals al uit mijn werk als onderzoeker bleek. Met die kennis wilde ik graag een volgende slag maken. Wat kan een organisatie als de AIVD leren van historische ervaringen? Maar ook: hoe kan ik de buitenwereld helpen om onderzoek te doen op dit altijd ingewikkelde terrein, bijvoorbeeld door te kijken of ik bepaalde bronnen binnen de dienst kan ontsluiten voor onderzoekers. In die zin kwamen de behoeften van de dienst en die van mijzelf bij elkaar. Mijn omgeving reageerde dan ook niet erg verrast toen mijn overstap bekend werd.”
September vorig jaar zei u namens de dienst tegen Argos dat de informatie over Indonesische studenten die de toenmalige BVD aan buitenlandse diensten had gegeven, beperkt was. Dit klonk als: ‘Het valt wel mee’.
Hijzen: „Dat wordt niet mijn insteek, maar ik ben wel voorstander van goed, onderbouwd historisch onderzoek. Dus als Argos stelt dat er op grote schaal inlichtingen werden gedeeld met het buitenland, dan vraag ik: ‘Hoe weet je dat?’ Ik zag die ‘grote schaal’ niet zo. Ik kan me voorstellen dat ik dan sussend overkom. Maar het is mijn rol en taak als wetenschapper om naar onderbouwing en complexiteit van historische producties te kijken.”
Twee andere voorbeelden dan. Stella Braam en Derk Sauer waren verrast en geïntimideerd door de BVD-belangstelling. Bovendien viel op dat de informatie over Braam decennialang werd bijgehouden. Hoe beoordeelt u als AIVD-historicus hun kritiek?
Hijzen: „Ik zeg ook in dit geval niet op voorhand: ‘Het zal allemaal wel meevallen’. Persoonsdossiers kunnen sterke emoties oproepen, zoals bleek toen die van de Oost-Duitse Stasi vrijkwamen in de jaren negentig. Mensen schrikken ervan dat de overheid informatie over hen verzamelde – soms over zeer persoonlijke dingen.
Waarom is dat dossier er überhaupt? Hoe wordt dat gevuld? Wie vult dat: de dienst? De politie?
„Emoties daarover scheid ik echter van het zakelijke gegeven dat er zo’n persoonsdossier bij de dienst bestaat. Dat roept voor mij als historicus een reeks vragen op: Waarom is dat dossier er überhaupt? Hoe wordt dat gevuld? Wie vult dat: de dienst? De politie?
„In een informeel gesprek met mensen om wie het gaat, kan ik aan de hand van zulke vragen door het materiaal heen lopen. Ik kan hen bijvoorbeeld laten zien dat het materiaal vooral in een bepaalde periode is verzameld en dat er daarna alleen nog krantenknipsels aan zijn toegevoegd. Ik kan hen proberen uit te leggen waarom een dossier niet gesloten werd.
„Naast zulke informele gesprekken, zou ik bij zo’n overdracht ook iets voor de buitenwacht kunnen organiseren: een symposium bijvoorbeeld om samen met vakgenoten te kijken naar de vragen die de openbaarmaking kan oproepen.”
Welke lessen heeft de AIVD getrokken uit de ervaringen met Eleni Braat?
Akerboom: „Door eerst een tijdje geen historisch adviseur te hebben. Daarna hebben we vorig jaar bewust het besluit genomen toch weer een adviseur in dienst te nemen. Ook vonden we het belangrijk goede afspraken te maken met Constant welke ruimte hij heeft. We realiseren ons dat hij de vrijheid nodig heeft om onder eigen naam buiten de dienst te publiceren en aan congressen deel te nemen. Dat kan, als hij zich aan de wetenschappelijke standaarden houdt en geen staatsgeheimen openbaart.”
Krijgt Hijzen van u de vrijheid om een kritisch oordeel over de AIVD te publiceren?
Akerboom: „Jazeker, mits dat goed is onderbouwd en hij geen staatsgeheimen schendt.”
En overleeft deze vrijheid uw vertrek als AIVD-chef? U gaat vast nog wel eens wat anders doen..
Akerboom : „…Dat laatste kan ik me niet voorstellen, ha, ha. Maar ik begrijp wat u bedoelt. De positie van Constant hebben we in onze organisatie goed vastgelegd en verankerd.”
Terugkomend op de ‘staatsgeheimen’: die worden door de AIVD nogal eens ruim opgevat. De Leidse onderzoeker Ben de Jong klaagde erover dat hij in 2020 aanvankelijk geen namen van AIVD-medewerkers mocht publiceren die eerder door de dienst zelf bekend waren gemaakt. Gaat dat straks anders?
Hijzen: „Daar ga ik me wel voor inspannen, ja.”
Nogal wat AIVD- medewerkers halen hun pensioen bij de dienst. U ook?
Hijzen: „U vraagt dat aan een historicus. Deze kan niet in de toekomst kijken. Maar in de eerste driekwart jaar dat ik nu hier zit, merk ik dat ik de ruimte krijg om iets van mijn positie te maken. Dat betekent dat dit voor mij een langetermijnproject is.”