Den Haag, Bankastraat, Limoncello. Een lunchroom, soort van. Paar tafeltjes en een aanrecht, waarachter Rosa uit Colombia appeltaart staat te bakken, of in een grote pan pompoensoep roert, of lapjes pastadeeg vouwt om bergjes gehakte paddenstoelen.
Je kunt er ook ontbijten en op zaterdagochtend kun je hier Joosje Duk (29) zien zitten met haar vader (77) voor een cappuccino en de krant. De Volkskrant. Le Monde. International New York Times. Ze zijn dan al bij de bakker geweest, de slager, Albert Heijn. De boodschappen, haar vaders boodschappen, staan in grote tassen naast hen op de grond. Zij: lang en slank, met dik donker haar. Hij: rondbuikig en kaalhoofdig, op wat pluizen na. We zouden het niet opschrijven als we niet heel zeker wisten dat het hem geen pest kan schelen. Moeilijk ter been is hij ook, maar niet zo erg dat hij een rollator nodig heeft. Hij loopt met een wandelstok.
Waarom vertellen we het? Leggen we even uit. Dit is een gesprek met Joosje Duk en Sebastiaan Chabot (34), geliefden sinds de zomer van 2012. Hij studeerde toen geschiedenis in Amsterdam en was barman in een strandtent op Scheveningen. Zij kwam net van het gymnasium – „Sorghvliet, net als de prinsesjes” – en liep in de bediening. Nu zijn ze filmmaker (zij) en schrijver (hij en zij). Van hem is deze week een nieuwe roman verschenen, Olifantenpaadjes. Van haar (en andere filmmakers) gaat eind april een nieuwe serie van start, Máxima, over de jonge jaren van Máxima. Daar zouden we het over hebben, maar het komt er niet van. Het gesprek gaat over Joosjes vader, de hele lunch lang. Ook als het niet over hem gaat.
Hun idee om met ons in Limoncello af te spreken, daar begon het al mee. Een doordeweekse middag, eind januari. Van Rosa moeten zij langs de wand gaan zitten en wij tegenover hen, want híj – ze wijst naar Sebastiaan – is te groot voor midden in haar zaak. „Twéé meter!” Haar kruin reikt tot halverwege zijn borst als ze hem bij de deur begroet. Toen Joosje al in New York studeerde, en Sebastiaan nog niet, dronk Sebastiaan hier op zaterdagochtend cappuccino met haar vader.
Nu zitten we aan tafel en ze wijzen naar links: daar woont Joosjes vader, in een negentiende-eeuws herenhuis, tegen de Scheveningse Bosjes aan. Joosje en haar jongere broer – „broertje” – zijn er opgegroeid. En daar, twee straten verderop, woont Joosjes moeder met haar nieuwe man. Of nieuw, nieuw. Een jaar of wat geleden was hij nieuw. Joosjes moeder is bij Joosjes vader weggegaan toen de kinderen groot waren. „Maar ze zijn heel goed met elkaar”, zegt Joosje. „We hebben met z’n vieren een appgroep. Als mijn vader jarig is, komt mijn moeder ’s morgens zijn huis binnen gebanjerd en zingt ze keihard lang zal ze leven. We zijn nog jarenlang ’s zomers een paar dagen met elkaar met vakantie geweest in Zuid-Frankrijk.”
Joosje is haar moeder dankbaar dat ze zo lang bij Joosjes vader is gebleven. Dat woord gebruikt ze. Dankbaar. „Ik weet niet hoe vaak ik mijn vader anders nog had gezien.” Hij is geen man, zegt ze, die zonder brokken in zijn eentje voor de kinderen had kunnen zorgen. Joosjes moeder is veertien jaar jonger dan Joosjes vader. Ze is rechter.
Zelf wonen ze – ze wijzen naar achteren – in het huis dat haar vader heeft gekocht om de boeken kwijt te kunnen die er in zijn herenhuis niet meer bij passen. De wanden van hun boekenhuis, zoals ze het noemen, staan van plint tot plafond vol boeken, gerangschikt op de geboortedatum van de schrijver. Zij moeten ervoor zorgen. Dat staat in het huurcontract dat Joosjes vader met hen heeft gesloten. Afstoffen en regelmatig eentje uit de kast pakken om er een stukje in te lezen.
Joosjes vader is advocaat, arbeidsrechtadvocaat. Hij was partner bij De Brauw op de Zuidas en werkte na zijn pensionering bij BarentsKrans op het Lange Voorhout. Hij was ook hoogleraar aan de Erasmus Universiteit. Hij heet Rogier Duk en op 1 april 2020 was hij, sorry voor deze harde overgang, een van de eersten in Nederland die met Covid op de intensive care belandden. Vijf weken lang werd hij afwisselend op zijn rug en zijn buik in slaap gehouden en Joosje zat elke dag naast hem. Dat mocht in het ziekenhuis waar hij lag. Ze zat naast zijn bed en hield een dagboek bij. Dat dagboek werd haar debuut: Ik zie je bij de uitgang. Ondertitel: Een ode aan de onverbrekelijke band tussen een dochter en een vader. Wij zouden ‘een dochter die naar de liefde van haar vader hunkert’ ook toepasselijk hebben gevonden. Dus vragen we:
Hou jij meer van hem dan hij van jou?
„Nee”, zegt ze na een korte stilte, waarin ze naar Sebastiaan kijkt. „Maar ik kan het beter uiten.”
Wordt het nu tijd om Mimp te introduceren, de knuffelolifant van Rogier Duk. Toen hij nog een bang jongetje van vier was naaide zijn moeder die voor hem uit een oude rok en sindsdien is Mimp deel van zijn leven. Bij alle grote en kleine gebeurtenissen: Mimp is erbij. Joosje laat een foto zien van toen ze net geboren was, nog in het ziekenhuis. Haar vader houdt haar in zijn armen, haar moeder buigt zich over haar heen, en in een hoekje van het bed zit Mimp. Voluit: Victor II Emmanuel Flapoor.
„Mimp”, zegt Joosje, „is papa’s alter ego. Via Mimp kan hij zijn emoties uiten. Toen papa zo ziek was zei ik de hele tijd ‘ik hou van je’ en ‘je bent een kanjer’ en ‘wat doe je het goed’, en dat is eh…”
Niet zijn taal.
„Hij zegt dat soort dingen niet, nee. Als je hem vraagt wat hij voelt, of hoe hij zich voelt, dan moet Mimp het van hem overnemen. Herinneren jullie je het einde van het boek? Dan vraag ik hoe het voor hem is, dat gat tussen het moment dat hij in slaap werd gebracht en het hapje appelmoes dat hij proefde toen hij net weer wakker was. En dan zegt Mimp – ze zet een nasaal stemmetje op – „dat mevrouw Joosje heel goed voor hem heeft gezorgd”.
Ja, hij is er schadevrij uitgekomen. „Fysiek is hij niet meer helemaal de oude”, zegt ze. „Maar qua hersenen wel.”
Sebastiaan: „En hij is 90 procent hersenen.”
Gaan we naar Sebastiaans nieuwe roman, waarvan de hoofdpersoon professor Raad is. Professor Raad lijkt in zijn hele doen en laten sprekend op Rogier Duk. Hij heeft ook een knuffelolifant en die heeft in de roman niet eens een andere naam gekregen. Die heet gewoon Mimp. ‘Alle personages zijn verzonnen’, jokt Sebastiaan in de disclaimer. ‘Behalve Mimp, de olifant.’
Wat vindt Joosjes vader daarvan?
Sebastiaan: „Ik las de disclaimer aan hem voor en toen zei hij met zijn Mimp-stem dat dat heel leuk is voor Mimp.”
Joosje, nasaal: „Mimp heeft de hoofdrol.”
Sebastiaan, ook nasaal: „Ja, Mimp heeft de hoofdrol.”
Ze moeten er erg om lachen.
Professor Raad – ‘die er altijd al een beetje uitzag alsof hij de weg kwam vragen’ – is net met pensioen gegaan en verheugt zich op de vakantie met zijn oude gezin in Juan-les-Pins. Hij reist in zijn korte broek vooruit en doet vast wat boodschappen, met het lijstje dat zijn vrouw voor hem maakte toen ze hem verliet. Eigenlijk zijn het twee boodschappenlijstjes, één voor Juan-les-Pins en één voor de Bankastraat. In Frankrijk moet Raad een komkommer kopen, ‘geen slappe!’, een baguette blanche, ‘geen stukken vanaf bijten!’, een pak jus d’orange, ‘niet hetzelfde als Fanta of Orangina!’, een familiebak kersen, met een streep onder familie. In Den Haag: een half wiel brie de meaux, een punt boerencamembert, walnotenworst, wijncervelaat, koolhydraatarm brood. Voor Raad zijn de dagen in Juan-les-Pins met zijn kinderen – even oud als Joosje en haar broer – en zijn ex-vrouw de gelukkigste van het hele jaar. En zo is het, zegt Joosje, voor haar vader ook.
Wat vindt ze ervan dat Sebastiaan een personage van hem heeft gemaakt?
„Grappig genoeg heel vanzelfsprekend”, zegt ze. „Misschien omdat ik papa ook al heel lang als een romanachtig karakter beschouw.” Ze kijkt naar Sebastiaan. „Je was er al heel lang mee bezig.”
Sebastiaan: „Elf en een half jaar. We waren net verliefd en Joosje dacht: misschien moet ik Sebastiaan een keer thuis voorstellen. Ik kwam binnen, haar moeder woonde daar nog en Rogier zat achter de krant op de bank, onzichtbaar. Nou, zegt Joosje, dit is hem, Sebastiaan. Waarop die krant nog geen centimeter verschuift en Rogier met een gek stemmetje zegt: niet zo best, hè.”
Joosje: „Was zijn dochter opeens verliefd en ze is pas zeventien. Geen situatie waar papa veel mee kan.”
Sebastiaan: „Ik vond het zo ontroerend, een man van zijn leeftijd en statuur die een olifant nodig heeft om de wereld aan te kunnen, dat ik het meteen heb opgeschreven in mijn opschrijfboekje.”
Heeft hij van zijn eigen vader geleerd, de schrijver en dichter Bart Chabot. „Niet-schrijvers denken dat ze het de volgende ochtend nog wel weten.”
En je was elf en een half jaar geleden al schrijver?
Sebastiaan: „Mijn vrienden zeggen dat ik begon te schrijven op de dag dat ik Joosje ontmoette. De komende tientallen jaren, dat weet ik zeker, zal ik over haar schrijven. Over haar familie. Mijn volgende roman gaat over Joosje in New York.”
Joosje ging daar studeren na de zomer dat ze elkaar hadden leren kennen. Ze twijfelde tussen wiskunde, journalistiek, mode, acteren. Ze had als tiener al rolletjes gehad in televisieseries en een film, Publieke Werken. In New York koos ze uiteindelijk voor scenarioschrijven en filmmaken. Ja, ze weet hoe geprivilegieerd ze is. En Sebastiaan? Die kwam na drie jaar over om een master creative writing te doen. Hij kreeg les van Zadie Smith, van Martin Amis, van Jonathan Safran Foer. Zij leerden hem dat je in een roman de feiten naar believen mag uitvergroten, vervormen, weglaten. Rogier Duk was begin dertig toen zijn moeder stierf. Professor Raad verliest zijn moeder als hij tien is.
En dat Raad bij het afscheid van kantoor zijn korte broek al aan heeft?
„Verzonnen”, zegt Sebastiaan.
„Papa heeft wel een korte broek”, zegt Joosje. „Maar daarin is hij niet op zijn afscheid verschenen.”
Joosje wil Olifantenpaadjes gaan verfilmen en we vragen of ze de man die zo op haar vader lijkt dan ook in zijn korte broek op zijn advocatenkantoor zal laten verschijnen.
Joosje: „Lijkt me leuk. Het is een heel heldere manier om een karakter te introduceren. Iemand doet iets dat voor iedereen ongewoon is, maar voor hem normaal.”
En dan vind je niet dat je een karikatuur van hem maakt?
Sebastiaan: „Martin Amis zegt dat een karikatuur een perfect startpunt is van een karakter.”
Joosje: „In het echt is papa soms nog wel extremer. Een van de familieverhalen is dat hij toen ik één was in de autoslaaptrein op mijn hoofd is gaan zitten.” Daarna zegt ze: „Ik ben me van kinds af aan bewust van de eindigheid van mijn vader, ook door het leeftijdsverschil met mijn moeder. En de laatste jaren helemaal, omdat hij overgewicht heeft en suikerziekte en een beetje gammel loopt. Een ongeluk zit bij hem in een klein hoekje. Elke zaterdag ben ik blij als alles weer een week goed is gegaan.”
Heeft haar vader Olifantenpaadjes al gelezen?
„Stukjes”, zegt Joosje. „Ik heb hem stukjes voorgelezen, vooral die over Mimp.”
„Hij reageerde relaxt”, zegt Sebastiaan. „Haar moeder ook. Ze lezen allebei heel veel. Ze weten wat een schrijver doet.”
Waarom schrijft Sebastiaan niet over zijn eigen familie?
„Dat zou te dichtbij komen.” Ja, hij heeft nu wel net met zijn vader en moeder en drie broers het Boekenweekgeschenk van 2024 geschreven. Het thema is dit jaar ‘Bij ons in de familie’. Maar dat is wat anders, vindt hij. Zijn vader is ook anders dan Joosjes vader. „Hij zorgde voor ons als onze moeder naar haar werk was.” Ze is arts. Ze was ’s morgens als eerste de deur uit en kwam thuis als Sebastiaans vader de vier zoons naar bed bracht. En Nijntje voor ze aan het rappen was. „Mijn moeder”, zegt hij, „is het motorblok thuis, altijd geweest. Door haar kunnen wij onze dromen leven.”
„De eerste keer dat ik bij Sebastiaan thuis kwam”, zegt Joosje. „Ik zit aan tafel een verhaal te vertellen en opeens pakt zijn moeder een vork en prikt me in mijn arm. Ellebogen van tafel!”
Ze moeten er allebei weer erg om lachen.
Joosje: „Maar als ze dit zou horen, zou ze zeggen dat we niet zo moeten overdrijven.”