Beleefdheid had bij restaurant Safari Mesob al íéts geholpen

‘U kijkt er moeilijk bij”, probeer ik voorzichtig als onze gastheer me stil en niet-begrijpend aankijkt wanneer ik mijn bestelling doorgeef. Voor het eerst verschijnt er iets van een glimlach op zijn gezicht. „Jij maakt moeilijk”, riposteert hij.

We zijn in Veenendaal, in het Eritrese restaurant Safari Mesob van chef-kok en eigenaresse Aster Isaak. Het Afrikaanse Eritrea grenst aan de noordkant aan Soedan en aan de zuidkant aan Ethiopië. De Eritrese keuken lijkt veel op die van Ethiopië. In beide keukens staan stoofpotten centraal en injera, een soort dun, elastisch platbrood waar je de gerechten mee eet – je eet dus met je handen.

Belangrijk verschil met Ethiopië is dat Eritrea aan de Rode Zee ligt en er vaker vis gegeten wordt; grote overeenkomst zijn de vele plantaardige gerechten die de beide keukens rijk zijn. Een ander verschil is dat Eritrea ook Italiaanse invloeden kent, vanwege de koloniale geschiedenis. Dat zie je bij Safari Mesob terug bij de desserts; er staat een huisgemaakte tiramisu op de kaart.

Wanneer we binnenlopen moeten we vervolgens ongemakkelijk lang wachten, omdat we nergens een gastheer zien. Het zijn andere gasten – duidelijk vaste gasten, met wie hij amicaal omgaat – die hem roepen. „Je kan toch gewoon gaan zitten”, zegt hij ongeduldig wanneer hij eindelijk aangelopen komt.

Wanneer ik een grote fles plat water bestel, kijkt hij me aan of ik in tongen spreek. Als ik twee keer tevergeefs vraag welke kruiden er in de linzensoep zitten en daarna ‘welke specerijen’, antwoordt hij ‘welke kruiden?’ Alsof we in een klucht zitten, een ‘comedy of errors’. Lost in translation, hoewel we dezelfde taal spreken.

Het is ook geen kwestie van taal. De meneer is gewoon niet zo vriendelijk en dat werkt op onze lachspieren. Later op de avond komt er een collega bij die aanzienlijk meer gastvrijheid uitstraalt.

Als het eten maar goed is. Daar lijkt het bij binnenkomst al meteen op: een veelbelovende warm-kruidige geur vult het restaurant. Het panbrood bij het voorgerecht is precies zoals het hoort. Warm, vers van de plaat, dun, zacht en luchtig. Niets zo bevredigend als goed, vers brood; brood kunnen maken, getuigt van vakmanschap.

Vlakke soep

De groene-linzensoep is kruidig. Het lukt me niet te achterhalen welke specerijen erin zitten en ik krijg het ook niet uit de gastheer getrokken, maar waarschijnlijk is het de ‘berbere’-mix, een specerijenmix uit de Eritrese (en Ethiopische) keuken. Hier wordt-ie gekenmerkt door de dominante smaak van witte en zwarte peper.

Een linzensoep kan heel rijk zijn, met verschillende ingrediënten die met elke lepel om beurten naar de voorgrond komen. Deze soep is wat vlak. Een flinke snuf contrasterende rode peper of wat verse citroensap zou al veel goed doen.

Centraal bij het hoofdgerecht staat zoals gezegd de injera; die blijkt overeenkomsten te hebben met Marokkaanse beghrir, beter bekend als duizendgatenpannenkoek. In Nederland hebben we de onhebbelijkheid om elk soort panbrood een ‘pannenkoek’ te noemen, maar daarmee gaan we voorbij aan de enorme verschillen die er zijn.

Beghrir wordt met bloem en griesmeel gemaakt, injera van teff-meel, een lokale graansoort. Beghrir wordt warm gegeten en is zoet, met boter en honing. De injera is groter en dunner, maar heeft diezelfde poreuze, elastische en sponsachtige structuur en komt met de gerechten erop geserveerd. Je scheurt wat van de injera af en pakt er de groenten of het vlees mee op.

Door de structuur neemt de injera de saus van de gerechten goed op. Mijn ‘derho speciaal’ bestaat uit injera met ‘derho’ (kip in pepersaus), ‘alicha’ (groenten) en ‘kelwa’ (stukjes kalfsvlees). De groenten – wortel, sperzieboontjes en aardappel – vind ik te hard, de aardappel niet gaar genoeg. Mijn tafelgenoot vindt het nét kunnen. De stukjes kalfsvlees zijn op zich prima gekruid, maar het vlees is niet mals, zelfs een beetje taai.

De kip is wel geslaagd, met een fijne saus met tomaat en peper en een ingetogen pittigheid. Het vlees is zo zacht dat het van het bot valt, de smaak heeft iets donkers, dat tegen het rokerige aan zit. Het mooie van deze kip is dat die laat zien hoe lekker de Eritrese keuken kan zijn. Het laat ook zien dat chef Aster kan koken.

Maar het is helaas niet genoeg. Tot nu toe heb ik kleine restaurants steeds ontzien, maar dat is niet vol te houden. Ik weet dat culinair Afrika, 54 landen met een enorme diversiteit en historische rijkdom, schromelijk onderschat en genegeerd wordt en ik had gehoopt hier enthousiaster verslag te doen.

Afrikaanse keukens werken met een rijk register aan hier minder bekende smaken die geworteld zijn in bijzondere tradities en die – daar twijfel ik niet aan – andere wereldkeukens nog flink zullen verrijken. In Londen is de Afrikaanse gastrononomie met een inhaalslag bezig (zie inzet), in Nederland hoop ik op een soortgelijke ontwikkeling.