Robots in de Noord-Hollandse polder: deze dichter is een tijdreiziger twee kanten op

Han van Wieringen (1982) situeert zijn tweede bundel homeland noordholland in het Nederlandse decor pur sang: de polder. Er raast een ‘verwoedende wind’ en ‘enkele uit regenwolken neerdalende zilverreigers’ strijken neer in de knotwilgen. Dan wordt ‘een dome-achtige ruimte’ zichtbaar waarbinnen robots dansen en de dichter ‘op een gevlochten bankje van hdmi kabels / de menselijke liefde’ ziet zitten.

In deze futuristische wereld is ‘een gedeelte van de mensentijd’ heengegaan. Is dit ons voorland? De dichter rept van ‘future eco sci-fi’, en vult aan: ‘maar dan vroeger’. Dus over welke toekomst hebben we het? De dichter is een ‘tijdreiziger twee kanten op’. De overkapping maakt de polder vreemd, maar tegelijkertijd lijken de dansende robots verdacht veel op mensen. Tussen de hightechterminologie schiet een Zundapp langs en ook een archaïsche zin als ‘uw thuis is de zachte donkerte van dees huid’.

De gedichten over deze wereld worden onderbroken door vijf gedichten die zich – ‘veel minder metaforisch’, staat erbij – in het heden afspelen. Het gedrag van protonen komt aan bod, iemand krijgt te horen dat hij niet de hele dag gedichten kan schrijven en er wordt een meisje geboren dat later kunstmatige intelligentie ‘helpt in te zien dat liefde –’. Van Wieringen houdt open wat het inzicht is, dus laat ik een poging doen: dat liefde te voorspellen is, buiten haar macht ligt of, nog tragischer, niet voor haar is weggelegd?

Tastende wortels

In ‘en ook en ook en ook’, het slotgedicht uit de reeks, gebeurt wat de titel suggereert. Van Wieringens opsomming is een lesje recente Nederlandse geschiedenis:

er was halsema kaag koopmans er was precies evenveel
vrouwenhaat als dat er emancipatoire beweging was

er waren stromannen bis zum ende er waren media
op een imaginair midden van publiek geld enerzijds anderzijds

er was de komma van de koning een excuus dat voortduurt traag
balancerend op de tijdlijn van het koninkrijk

Het is een scherpe diagnose van onze maatschappij en haar holle retoriek: evenveel vrouwenhaat als emancipatie, dat stemt bijzonder somber. Dus wat een opluchting is het om weer terug te keren naar de drassige polder. Hier gelden andere wetten, niet die van de informatie en entertainment, maar van de natuur: ‘zelf zijn we de grassprieten waar vroeger het veld van gemaakt zal worden’. Weer komen verleden en toekomst samen in deze naar eigen zeggen metaforische, maar eveneens levensechte ruimte.

Het afgematte hier en nu

Van Wieringen herneemt daar het openingsgedicht van homeland noordholland, waarin de symbiose tussen een plantje en een insect centraal stond. Het ‘intiem raken’ van de wolfsmelk en de heidekever veranderde iets in de moleculaire structuur van de kosmos, op micro- én macroniveau dus: ‘via jouw heidekeverheid / verspreidt zich deze nieuwe orde’. Dat proces herhaalt zich in de reprise. Er ‘verschuift weer een cruciaal moleculair element’. Waarin verschillen deze versies? Eerst gaat het om ‘begrijpen’, maar in het hernomen gedicht is dat woord vervangen door ‘doorvoelen’. Deze ingreep is begrijpelijk, na de verlammende overdaad aan informatie uit de vijfdelige reeks en zet ook aan tot een ander perspectief op de polder. De onbestemde en weerbarstige wereld die Van Wieringen oproept, is in wezen het gefragmenteerde rijk der verbeelding, waarin de dichter niet twee, maar álle kanten op kan:

wortels traag uitwaaierend tastend tastend
om ons heen kiepen de satellieten we houden ons vast

en leggen ons te slapen in de donkerblauwe nacht
we weten nog goed de aarde die komen gaat

De toon is levenslustig en vol ontzag, sterker nog: de dichter klinkt bezield, iets wat in het intermezzo ontbrak en waaraan we in het afgematte hier en nu zo’n nood hebben. In de woorden van de dichter: ‘zouden we nu niet beter varen op iets anders dan onszelf?’ Vandaar de herneming van dat gedicht waarin niet-menselijke entiteiten centraal staan.

Maar hoe doe je dat, varen op iets anders dan jezelf? De dichter lijkt eraan te refereren in het gedicht waarin hij een onbekend iemand tegemoet treedt. In een glimp schampt ‘het ochtendlicht je ruwe fatherboard’ (een leuke variatie op dat onmisbare onderdeel van computers) en ‘contouren flikkeren’. Hij maakt aanstalten de beelden te vangen, maar dat gaat ‘bijzonder onhandig’. De reden waarom volgt direct:

zie het waarlijk onbekende maar eens suave
in je suggestieve mensenarmen te houden


Lees ook
Dichters die decennia zwegen – en nu schrijven over herinnering alsof er niets gebeurd is

Dichters die decennia zwegen – en nu schrijven over herinnering alsof er niets gebeurd is