Column | Er wordt te veel gelachen

Was de formatie niet geklapt als er meer was gelachen? In Trouw schreef columnist Stevo Akkerman das het juist de ‘onernst’ was en het ‘puberale’ gedrag dat hem stoorde aan de toon van de onderhandelingspartners. Er werd juist te veel grappig gedaan.

Ik ben het met Akkerman eens. We zijn in een grappigheidscultuur beland. Niet alleen in Nederland, maar wereldwijd. De cijfers tonen het aan. Als we termen ‘humor’, ‘joke’ en ‘funny’ invoeren in Google Ngram, blijkt dat humor vanaf het einde van de 19de eeuw een langzame opmars maakt, iets de hoogte inschiet in de jaren dertig en veertig van de 20ste eeuw maar pas echt koers richting de ruimte zet vanaf de jaren 2000. Het begrip ‘funny’ schiet echt de pan uit. En niet al in de jaren zestig, maar ook pas na 2000. Kortom, we zitten midden in een aanhoudende schertsexplosie.

Die valt samen met toegenomen onderzoek naar de biologie en de psychologie van de lach. In 2019 zette Gibson alle psychologische theorieën en inzichten over humor op een rij. De belangrijkste herkent u wel: humor is altijd iets sociaals, je verhoudt je via humor tot de gemeenschap om je heen. Mensen lachen harder als een lachband op tv meespeelt. Humor zorgt ervoor dat we ons beter voelen, het ontspant. En humor is een manier om de eigen status en die van de eigen groep te bepalen: hoe harder mensen om jouw grapje lachen, hoe populairder. En hoe harder ze je uitlachen, hoe meer je erbuiten ligt.

Gibsons historische inleiding is eigenlijk nog veel interessanter. Want psychologie suggereert dat we wetmatigheden blootleggen van tijdloos gedrag. En ja, lachen is een biologische constante, ook apen maken grapjes. Maar waarover we lachen, en hoe we over humor praten, is onderhevig aan grote veranderingen.

Extravert en vrolijk

Eeuwenlang verdeelde men met Hippocrates en Galen de mensheid in ‘vier temperamenten’ (humorem). Mensen van het ‘sanguinische type’ (te veel bloed), waren degenen die als het meest extravert en vrolijk werden beschouwd. Pas na de Middeleeuwen kreeg ‘humor’ langzaam de betekenis die we er nu aan toekennen. Humor was iets dat de sociale conventies overschreed. Maar het werd beschouwd als iets wat officieel afkeurenswaardig was. ‘Humoristen’, dat waren mensen die raar deden, en afweken van de norm. (Dat wil natuurlijk niet zeggen dat mensen niet lachten, of dat er geen komische theaters, teksten verschenen, dat was al zo in de Oudheid.) Pas aan het einde van de 19de eeuw werd humor van een persoonlijkheidskenmerk een ambacht, iets wat je kon doen om anderen aan het lachen te brengen. Zo ontstond het genre van de politieke satire, cabaret en de stijlvorm van de ironie.

Maar de ontologie van de humor was nu diametraal omgekeerd. Humor was altijd iets wat eigenlijk niet hoorde – omdat dat afdeed aan de ernst van het bestaan. Het paste een mensenkind niet om in het oog van zijn zonde te lachen om zijn lot. Staat de Bijbel niet vol met waarschuwingen tegen spotzucht? Als er al gelachen werd, dan hoogstens in het licht van de eeuwigheid. Zoals een orthodoxe dominee in het Reformatorisch Dagblad uitlegde, „als er namelijk Iemand kan zien hoeveel onzinnigheid er op deze aarde geschiedt, dan is het de Heere wel”.

Tja, op een enkele eerbiedsenclave na, war das einmal. ‘Funny’ is de munteenheid van de online communicatie geworden. Zonder likes en smileys onder je posts tel je niet mee. ‘Humorloos’ of ‘zuur’ is het grootste verwijt.

Ludieke ondermijning

Eind goed, lach goed dan maar? Nee. Er zit een heel nare, ongrappige kant aan al die humor. Want grappen kunnen ook verbloemen, en normaliseren wat mensonterend is. Want waar de humor ook welig tiert is op de sites van populisten, extremisten, fascisten en terroristen. Omdat politieke satire opkwam aan het eind van de 19de eeuw, een hoogtepunt beleefde in het Interbellum en in de jaren zestig als ludieke ondermijning van de macht werd ingezet, denken we dat het iets emancipatoirs is als je grappig doet. Je bent rebels, moedig zelfs als je je vrolijk maakt ten koste van anderen. En ja, satire was nodig. Onder Stalin, onder Hitler, om af te rekenen met de hypocrisie van de burgerlijke moraal wellicht. Maar anno nu?

Wie denkt dat humor de fascist van de democraat onderscheidt, heeft het mis. De grappenmakers van nu zijn de fascisten van toen. De aantrekkingskracht van fascisten in de jaren dertig was hun humor. De manier waarop fascisten, extremisten en terroristen anno nu aanhangers rekruteren, is via grappig bedoelde memes die de superioriteit van de eigen in-group bevestigen en de out-group ridiculiseren, en soms zelfs demoniseren. Humor, zeggen onderzoekers, is ook een vorm van agressie. Het is een vorm van machtsuitoefening die de overgang naar geweld faciliteert. En het verbloemt waar het de extremist echt om gaat: met geweld uitroeien van de ander.

Betekent al dat lachen niet gewoon dat we nergens meer respect voor hebben, nergens meer onironisch voor op durven komen, en nergens meer de waardigheid van inzien?

Gunt u mij de humor om in deze krant af te sluiten met dominee Baan: „Waardige humor berokkent de ander geen pijn, maar zet het onder overtollige zwaarwichtigheid gebukt gaande leven van ons in de ontdekkende schijnwerper van de eeuwigheid.”

Oftewel, als u nu nog durft te lachen, dan graag om uzelf.

Beatrice de Graaf is hoogleraar geschiedenis van de internationale betrekkingen in Utrecht.