Peter Middendorp laat zien dat de mens het liefst wegkijkt van het kwaad

‘Ze moeten netjes worden opgevangen’, zegt de oude boerin, moeder van een zoon die jaren geleden de veehouderij heeft overgenomen. ‘Natuurlijk. Is ook je plicht, vind ik, dat je mensen die moeten vluchten voor oorlog en geweld een veilig heenkomen geeft’, zegt haar man, de oude boer wiens linkerbeen ooit door een maaidorser opgegeten werd. ‘Je vraagt je alleen af: waarom zoveel? Waarom hier? We hebben hier zo’n kleine gemeenschap, dat kan gewoon niet, die is helemaal niet op zo veel mensen berekend.’

De moeder weer: ‘Ze hebben ook andere ideeën over vrouwen. In die contreien waar die mensen vandaan komen, worden vrouwen veel meer als een bezit gezien’, weet zij.

Je leest zo’n dialoogje toch anders, in een land en een tijd waarin migratie weer een doorslaggevende reden voor maatschappelijk onbehagen is, een reden om op politieke partijen te stemmen die er paal en perk aan willen gaan stellen. Migratie: vooruit, maar moet dat hier in onze krappe Nederlandse achtertuin?

Het was evenwel geen scène waar Jij bent van mij, de roman van Peter Middendorp uit 2018 waarin dit gesprekje gevoerd werd, om bekend kwam te staan. Het heette een psychologische roman te zijn, een ‘daderroman’ over een moordenaar. Nee, anders nog: het was een fictionalisering van de moord op Marianne Vaatstra, de scholiere die op een nacht in 1999 verkracht en voor dood achtergelaten werd in een Fries weiland. Dit was het verhaal van haar moordenaar, die pas dertien jaar na zijn misdaad opgespoord werd, dankzij uitgebreid DNA-onderzoek. Hoe kwam deze man tot zijn daad, wat bezielde hem? Hoe doet iemand zoiets monsterlijks? En hoe leefde hij al die jaren zonder wroeging verder?

Dat waren de vragen waarop Middendorps roman al een meesterlijk, psychologisch complex en verfijnd geschreven antwoord gaf. Maar bij herlezing valt nog iets anders op, een andere kwaliteit: het maatschappelijke portret dat Middendorp erin tekent. De Emmenaar van geboorte toont in deze roman een bijzonder scherp oog voor diegenen die zich maatschappelijk in de steek gelaten voelen – de mensen die, zou je kunnen gokken, daarom bij de verkiezingen op de BBB of PVV stemden. De argumenten van die stemmers zijn de drijfveren die in Jij bent van mij alomtegenwoordig zijn, en tot de uiterste consequentie doorgevoerd worden.

‘On-Nederlands’

Die parallel begint zich al af te tekenen in hoe de moord op het meisje gezien wordt. Die was, vanwege het toegepaste brute geweld, ‘on-Nederlands’, schrijft Middendorp – en zo heette het in werkelijkheid ook, overigens. ‘Alleen als die voorstelling op afstand werd geplaatst, tot ver over de landsgrenzen, verdroegen ze het om er heel even naar te kijken’, schrijft Middendorp. En zo richtten de blikken zich onmiddellijk naar het nabijgelegen asielzoekerscentrum. De ‘ideeën over vrouwen’ in die andere ‘contreien’ waar die asielzoekers vandaan kwamen, waarover de oude boerin het had, worden de verklaring voor de moord in hét heersende verhaal.

De ironie van de werkelijkheid was natuurlijk dat het ‘monster’ zich helemaal niet onder die ‘anderen’ bevond. ‘Ze konden zich toch ook niet voorstellen dat papa het had gedaan, een Hollandse boer?’ zegt de vrouw van de moordenaar tegen haar dochter, in De kant van Ada, het vervolg dat Middendorp nu heeft geschreven op zijn eerdere roman. ‘Ze konden zich alleen maar voorstellen dat het een asielzoeker was.’ Dat ongeloof, leidend tot een xenofobe aanname, is een van de redenen dat Jij bent van mij met terugwerkende kracht een hoogst inzichtelijk boek blijkt. Je ziet hier ontkiemen wat in de jaren sinds de publicatie in 2018 steeds bepalender is geworden in de Nederlandse maatschappij en politiek: een gevoel van autochtone onmacht die als vernedering wordt opgevat, en uitmondt in xenofobe behoudzucht.

Mij vroegen de agenten niets. Ze zagen me nietDe twaalfjarige Tille

‘Ik ben de geminachte, de onsympathieke’, begint Tille Storkema, de moordenaar, zijn vertelling. Een apologie is het, een bekentenis waarmee hij ook beoogt begrip voor zich te winnen. Hij stelt zich voor in een proloog: de scène waarin de vader van Tille zijn been verliest in de maaidorser. Hij schreeuwt, krijst, en zijn zoon kijkt op een afstandje toe. ‘Er zat walging in het schreeuwen; aanvankelijk, zo leek het, meer om het lot dan om de pijn.’ Daarmee heeft de twaalfjarige Tille iets groots gezien, maar: ‘Mij vroegen de agenten niets. Ze zagen me niet.’ En terwijl zijn vader verzorgd wordt, laat iedereen hem aan zijn lot over. ‘Het duurde weken voordat ik weer werd opgemerkt.’

Het gaat in al deze zinnetjes over zien over het tegendeel daarvan, over ongezien blijven. Daarmee zijn het de eerste tekenen van vervreemding, die op vele niveaus in de roman optreedt. De twaalfjarige die in een klap volwassen is geworden maar niet voor vol wordt aangezien, begint los te scheuren van zijn veilige, uitgestippelde leven: met een invalide vader is hij plotseling iemand anders geworden. De nieuwbouwwijk die om de hoek verrijst, is een volgend teken. In zijn eigen buurt ziet hij ineens ‘een lange stoet langzaam rijdende mannen in donkerblauwe stationcars’ voorbijtrekken. Mensen van elders die de ruimte koloniseren, en ‘keken naar je alsof je een levende herinnering was aan oude, geaarde tijden. Met een romantische blik, bijna. Alsof ze een landelijke keuken voor het nieuwe huis stonden uit te zoeken.’

Dat gaat al verder dan vervreemding; daar wordt standsverschil voelbaar, en daarmee begint de vernedering – en stap voor stap wordt de psychologische roman die Jij bent van mij is, het verhaal van één individu, zo ook een ‘sociologische roman’, waarin de man voor een maatschappelijke groep staat. Op je eigen domein aan de kant geschoven worden, of dat nu omwille van een nieuwbouwwijk is of van stikstofregels en natuurbehoud of van de komst van asielzoekers en de krappe woningmarkt: het is al jarenlang de voedingsbodem van de ontevreden kiezer die op anti-establishmentpartijen stemt. Die voelt zich ongezien en ongehoord door de zittende macht, pikt die vernedering niet langer en kiest voor degene die beterschap belooft – een einde aan al die onzin en de bedreiging buiten de deur.

Klein en machteloos

‘Minachting nestelt zich in je gestel’, zo laat Middendorp zijn Tille stellen, want, zo meent hij: de minachting maakt klein en machteloos. En wie in die positie komt, gaat om zich heen slaan. Dat is zo ongeveer een natuurkracht, in de ogen van Tille. Vernedering voelt hij ook in de bevrediging van zijn seksuele behoeftes: zijn vrouw heeft hem te geven wat hij wenst, zo is het hem immers altijd aangeleerd, maar als zij niet wil, als zij haar ‘sjoege’ kwijt is, voelt hij zich in zijn hemd gezet. Dát is zijn relaas van die fatale nacht: zijn vrouw wilde niet, hij moest ontladen, en toen gebeurde er een ‘ongeluk’, zoals hij de verkrachting en moord eufemistisch noemt. Iets met een ‘remweg’ die hij verkeerd had ingeschat, de mens werd onbestuurbaar, jammer maar helaas.

Zo simpel moeten we het zien: één en één is twee, hij kon niet anders. Het is ongelukkige, onvermijdelijke samenloop van omstandigheden. Dat is de kern en ook de zwakte van Tilles analyse, want hij denkt de verantwoordelijkheid daarmee te ontlopen. De brute moord is volgens hem immers iets wat buiten hemzelf ligt, een ‘ongeluk’.

‘Het is toch gewoon een West-Europese man’, zegt Tille, wanneer zijn vrouw en haar buurvrouwen weer aan het roddelen zijn over de vermeende daders Ali en Hassan, jongens die wel verdacht snel uit het asielzoekerscentrum vertrokken na de moord. Maar hoewel Tille zich niet aangeeft bij de politie, herinnert hij hen er zelf steeds aan dat er een haar van een West-Europese man gevonden is bij het vermoorde meisje. Ook in de werkelijkheid van Marianne Vaatstra kwam de oplossing zo boven tafel: een boer uit de omgeving stond vrijwillig het DNA af waarmee hij als dader in beeld kwam. Waarom? Omdat de vernedering te groot werd als hij zelfs hiervoor uiteindelijk ongezien zou blijven? Of omdat het hem kennelijk te ver ging als wat hij had gedaan alleen aan een beestachtige ‘ander’ kon worden toegedicht?

Hij had de samenleving die gemakshalve van de ‘andersheid’ en de schuld van de asielzoekers uitging daarmee een les te leren. Ze konden het zich niet voorstellen, maar de bedreiging kwam niet van buitenaf, maar bevond zich altijd al achter de voordeur. Middendorp romans – Jij bent van mij en ook De kant van Ada – tonen waartoe de mens, die zichzelf ziet als onberispelijk en vrij van vreemde smetten, toch toe in staat is. Werd het maar gezien.