Het zwarte bedrog van actinium

‘Waardeloos’ luidde eeuwenlang het mijnwerkersoordeel over een zwart mineraal dat onder meer werd gevonden in de zilver- en kobaltmijnen in het Ertsgebergte op de grens van Tsjechië en Duitsland. Pechblende noemden de mijnwerkers het: zwart bedrog. Dat het mineraal ook nogal radioactief was, merkten ze niet. Maar voor chemici werd deze pekblende een goudmijn. Al in 1789 werd eruit het tot dan toe onbekende element uranium geïsoleerd (al bleek dat later uraniumoxide) en rond 1900 lieten Marie en Pierre Curie vele tonnen van dit uraniumerts afleveren bij hun Parijse laboratorium. Het spul zat vol met vervalproducten van uranium en lag zo aan de basis van hun ontdekking van polonium en radium.

En dankzij pekblende werd toen ook het radioactieve metaal actinium ontdekt. Tenminste, dat heeft een van de assistenten van de Curies altijd beweerd, André Debierne (1874-1949). De beroemde Curies hebben hun jonge pupil en huisvriend hierin altijd gesteund. En nog altijd, zoals in het fascinerend dikke Chemistry of the Elements uit 1997 , maar ook in recentere studies, wordt de ontdekking van actinium onbekommerd toegeschreven aan Debierne.

Want publiceerde hij niet al in 1900 zijn ontdekking van dat radioactieve element dat zo sterk op thorium leek? Dat de Duitse industriechemicus Friedrich Oskar Giesel (1852-1927) vier jaar later zijn ontdekking bekendmaakte van emanium, met dezelfde kenmerken, lijkt mosterd na de maaltijd. En dat Giesel al na een paar jaar zijn naam ‘emanium’ opgeeft ten gunste van actinium, lijkt ook de prioriteit van Debierne te bevestigen. En dat Debierne zijn element aanvankelijk het verkeerde atoomnummer 87 gaf, en Giesel direct het goede getal publiceerde, 89, och.

Kininefabriek in Braunschweig

Maar uit verschillende wetenschapshistorische onderzoeken is inmiddels wel duidelijk dat Debierne in werkelijkheid waarschijnlijk niet actinium heeft gevonden maar een van de vele isotopen van thorium. In 1900 beschrijft hij zijn onderzoeksprocedure ook nogal vaag. Friedrich Giesel, chemicus bij een kininefabriek in Braunschweig, raakte direct geïnteresseerd in Debiernes ontdekkingen. Giesels vele verzoeken om meer informatie kregen vanuit Parijs geen enkel antwoord. Maar na Giesels publicatie van emanium wordt Debierne ineens wel actief en hij verklaart in een lezing dat het Duitse emanium hetzelfde is als zijn actinium. Maar de procedure die Debierne dan gebruikt is dezelfde als die Giesel helder heeft uitgelegd in zijn publicatie, niet zijn eigen onduidelijke procedure. Giesel reist kort daarna naar Parijs. Na veel gedoe beslissen Marie en Pierre Curie om een specimen van Giesel en één van Debierne naar Londen te sturen, waar de chemicus William Ramsay het pleit mag beslechten. Maar naar Londen gaat niet een oud specimen van Debiernes, maar een nieuw preparaat – volgens de methode van Giesel. Ramsay beslist dus ten gunste van actinium.

Zoals de Duitse chemicus Siegfried Niese schreef in 2017, kon in die tijd een Duitse industriechemicus niet op tegen de wereldberoemde Curies, die net de Nobelprijs hadden gekregen, in 1903. En als onderzoeker zonder universitaire aanstelling telde Giesel in de wetenschappelijke gemeenschap niet erg mee. Maar op zijn gedenksteen op een begraafplaats in Braunschweig staat fier: ‘Entdecker des Aktiniums’.