Een boek van ruim vierhonderd bladzijden is natuurlijk geen dunne biografie, maar voor een boek over Ingmar Bergman toch wel aan de beknopte kant. De Zweedse filmmaker en theaterregisseur die in 2007 overleed was bezeten van een niet te stuiten werkdrift. Hij kreeg zijn eerste baan in de filmindustrie in de vroege jaren veertig – als jongste bediende die andermans scenario’s moest bewerken. Zijn laatste film, Saraband, draaide Bergman in 2003, toen hij 84 jaar oud was. In de tussentijd draaide hij lange tijd elk jaar een film. Daar komen nog eindeloos veel theatervoorstellingen, scenario’s voor andere regisseurs, radio-hoorspelen, televisiedrama’s en een reeks autobiografische boeken bij.
Bergmans imposante productie was geen onverdeelde zegen. Hij viel vaker in herhalingen en leverde ook meer middelmatige films af dan andere regisseurs van zijn kaliber. Maar diezelfde werkdrift zorgde er óók voor dat hij meer films maakte die als regelrechte meesterwerken kunnen gelden dan zijn gelijken, zoals Federico Fellini of Akira Kurosawa.
Schaakspel met de dood
Hoe door de bomen het bos te blijven zien? Daarbij biedt de nieuwe biografie van Peter Cowie God and the Devil. The Life and Works on Ingmar Bergman uitkomst. Cowie, een Britse filmcriticus die zich specialiseerde in Scandinavische cinema en de Zweedse taal beheerst, kan terugkijken op een leven lang Bergman-duiding. Misschien was hij zelfs helemaal geen filmcriticus geworden, zo liet hij weten, als hij destijds niet zo overrompeld was geweest door Bermans klassieker Het zevende zegel (1957) met de fameuze scène van een ridder die schaakt met de dood.
Cowie schreef in 1982 al eens een gezaghebbend boek over Bergman. Dat was weliswaar in het jaar van Bergmans officiële afscheid van de bioscoop, met Fanny en Alexander, maar de regisseur bleek toch nog lang niet uitgewerkt te zijn. Daarna volgden nog enkele televisiefilms, waaronder het meesterlijke In aanwezigheid van een clown (1997), en kwamen al die autobiografische boeken, die Bergman liet verfilmen door vertrouwde collega’s. Een flink deel van dat late werk behoort tot de kern van Bergmans oeuvre.
Over Bergman – wereldberoemd vanaf het midden van de jaren vijftig – is tijdens zijn leven al oneindig veel geschreven. Maar pas nu doet zich echt de mogelijkheid voor om een balans op te maken. Cowie leidt de lezer beheerst en met de nodige kritische afstand door Bergmans onoverzichtelijke oeuvre. Ondanks al zijn opgehoopte kennis – er zullen niet veel mensen zijn die méér van Bergman weten – weet hij de grote lijnen te bewaken.
Cowie schrijft dat hij ruimte won door zich niet te richten op de exegese van Bergmans films, aangezien er ook al zoveel (academische) exegese over Bergman bestaat. Hij heeft slechts een ‘kroniek’ willen schrijven van Bergmans leven en werk. Gelukkig heeft hij zich niet altijd streng aan dat uitgangspunt gehouden. Zijn liefdevolle interpretatie van bijvoorbeeld Het zevende zegel is sterk en overtuigend. Cowie zet daarnaast een eigen accent door nadruk te leggen op de verbeelding van het kwaad in Bergmans films – de vele duivels en demonen die Bergman een leven lang uit de slaap hielden.
In zijn beste werk richt Bergman een genadeloze blik op de mens op zijn of haar meest kwetsbare momenten. Zijn belangrijkste materiaal daarvoor was hij zelf. De regisseur had een groot vermogen om zijn eigen angsten en onzekerheden in films onder ogen te zien en vorm te geven. Dat geeft aan zijn werk de kenmerkende intimiteit. Als regisseur zocht hij naar emotionele waarheid – een omslachtig en mysterieus proces. Zijn intuïtie was altijd leidend. Films vergeleek hij graag met muziek – de muziek van Bach was voor Bergman het hoogste.
Maar ondanks dat eindeloze zelfonderzoek had ook Bergman blinde vlekken. De regisseur was een machtige figuur in de Zweedse theater- en filmwereld. Hij kon carrières maken en breken. Van medewerkers eiste hij volledige toewijding en loyaliteit, zo niet gehoorzaamheid. Toch heeft Bergman – die vrijwel alles in zijn leven tot een thema van zijn werk kon maken – die machtspositie in zijn werk nooit echt onderzocht.
Cowie wijst erop hoe ondoordringbaar en ongenaakbaar Bergman kon zijn voor acteurs en andere collega’s. Zijn woede-uitbarstingen waren berucht. Als Bergman een slechte dag had, liep iedereen in zijn omgeving op kousenvoeten. Toch vertegenwoordigt een autoriteit in Bergmans films vrijwel nooit zijn eigen perspectief. De autoritaire figuur is in de films altijd de vijand, die met droog rationalisme en een sadistische hang naar vernedering een bedreiging vormt voor de figuur van de kunstenaar; de identificatie-figuur van Bergman zelf. Daarmee maakte hij het zichzelf toch wat te gemakkelijk.
Bergmans roem is onvermijdelijk enigszins verbleekt sinds zijn dood. Toch hoeft voor de relevantie van zijn werk niet echt te worden gevreesd. De laatste jaren is vooral een ander beeld van Bergman ontstaan, dat afwijkt van het dominante beeld in zijn glorietijd. In het oude perspectief stond de filmmaker centraal die in volledige vrijheid zijn persoonlijke thema’s najoeg en een eigen stempel wist te drukken op elk detail van zijn films; een ‘filmauteur’ die geobsedeerd was door het menselijke gezicht en een heel persoonlijk gebruik van de close-up ontwikkelde.
Dat beeld is niet onjuist, maar onvolledig. Bergman was immers ook de grote theatermaker en de innovatieve televisieregisseur die als een van de eersten televisie als artistiek medium benutte. Niet zozeer theologische fijnslijperij over het godsbeeld in zijn films, maar de overheersende rol van emoties in zijn werk krijgen tegenwoordig aandacht. Bergman was niet alleen een uitgesproken individualist met enkele autoritaire trekken, hij wist als regisseur óók een vaste groep medewerkers voor en achter de schermen aan zich te binden.
Bovenal was Bergman een schrijver, die vrijwel alle scenario’s van zijn films zelf heeft geschreven. Hij begon zijn carrière achter de schrijftafel en daar is hij ook geëindigd. In dit perspectief is Bergman is in de eerste plaats een multi-mediale kunstenaar en minder een film-purist.
Peter Cowie laat helder zien hoeveel directe en indirecte dwarsverbanden er bestaan tussen zijn leven, zijn theaterwerk en zijn films. God and the Devil is eerder een dienstbare en nuttige dan een baanbrekende of vernieuwende biografie. Maar daar is niets mis mee.