Woede is een stuwende kracht in het werk van dichter en schrijver Simone Atangana Bekono (1991), die in 2017 debuteerde met Hoe de eerste vonken zichtbaar waren, vol verpletterende regels als: ‘ik leen geld van een blanke, westerse man/ ik koop toiletpapier van een blanke, westerse man/ ik ben een gedachte-experiment van de blanke, westerse man’. Wie zich in het net verschenen Marshmallow verheugt op de sprankelend heldere taal en verhalende gedichten uit Bekono’s debuutbundel, zal worden verrast. Bekono is met haar tweede bundel een nieuwe weg ingeslagen. De woede is meer onderhuids. Nieuw is een zoektocht naar hoe er een eigen (zelf)beeld, een niet door anderen opgelegde aanwezigheid kan worden afgedwongen – van binnenuit.
Vereenzelviging
Voor dat nieuwe beeld moet een nieuwe vorm, een nieuwe taal gevonden worden. De gedichten die dit mogelijk moeten maken, zijn niet altijd onmiddellijk toegankelijk. De taal is zompig en zinnelijk; soms ook ruw en taai. Het register van de dichteres is hiermee uitgebreid, waardoor meer variatie mogelijk is.
Wie er aan het woord is (of zijn) in deze bundel, is niet duidelijk. Dat is wellicht bewust. In een interview in poëzietijdschrift Awater zegt de dichteres dat ze niet altijd vereenzelvigd wil worden met de ik-figuur in haar werk – een opvallende uitspraak in een tijd waarin dichters en kunstenaars opeisen dat het persoonlijke politiek is en zij juist afstand willen doen van de sluiers die het lyrisch ik opwerpt. Met een lyrisch ik dat niet vereenzelvigd mag worden met de dichter, blijft het bereik van de stem immers beperkt. De lezer kan altijd denken: het is maar een verhaal.
Lees ook
‘Woede kan heel destructief zijn, én heel productief’
Geen vrouw maar acrobaat
In ‘aaneenschakeling’, het tweede gedicht van ‘Zonder kamer’, is iemand aan het woord die heel hard zijn/haar best doet niet te lijden aan eenzaamheid: ‘ik werd nergens heen gesleurd/ ik werd niet gemanipuleerd/ ik zat niet vast er was gewoon een uitweg/ ik kwam niets tekort/ huilde niet elke dag/ had geen pijn aan mijn lijf/ stelde niemand teleur/ voelde geen leegte’. Juist door de lange reeks ontkenningen wordt de wanhoop van een tanende liefde uitvergroot.
Lees ook
Aan hard werken en niet zeuren heb je geen fuck
Behalve op een voorbije relatie wordt er ook gereflecteerd op hoe er naar het vrouwenlichaam wordt gekeken: ‘zonder hoofd/ is een mens geen vrouw maar/ acrobaat/ sekssymbool/ alles tussen man en monster/ of daarbuiten of verwant aan etc’. Dergelijke uitspraken kunnen helpen andere regels, zoals in het openingsgedicht van ‘Kamer’ beter te duiden:
niks kan mij behouden
ze hebben het veelvuldig geprobeerd
ik behield ook niks ik probeerde ook veelvuldig
De ik-persoon zet zich af tegen hoe men haar wilde ‘behouden’. Wilde men haar bewaren, of ergens vasthouden? Op een bepaalde manier omschrijven? Of dit behouden concreet is bedoeld of metaforisch, blijft onduidelijk – exemplarisch voor hoe deze bundel noch een uitsluitend concrete, noch een uitsluitend ingebeelde omgeving wil bieden.
Vanuit de dringende behoefte van de ik-figuur zich opnieuw uit te vinden, draagt elk woord in deze bundel bij aan de totstandkoming van een aanwezigheid, aan het kneden van een zelf geboetseerd lichaam in een zelf-omlijnde, (soms haast letterlijk) getekende wereld – op eigen voorwaarden.
ik tekende met wat ik kende houtskool en inkt
zag een berg een slapende zweep
zag een ondersteboven boom wortels graaiend
naar een vliegend paard met hoorns
zag een serpent met engelengezicht
dat sliertend lijf in zichzelf verstrikt
at een vrucht met duizend pitten
wangen rood van sap klaargekomen
einde dopend in de uit
van wat ik bid dat een mierenhoop was
motief in een wandtapijt
ritueel/ omzoomd
hoezo welfde dat geweld zo vertrouwd?
Het is mooi dat deze opsomming mogelijk maakt dat de ik dit alles zag, maar ook dat een berg een slapende zweep zag, een slapende zweep een ondersteboven boom zag, enzovoorts. Alles grijpt in elkaar, zoals ook de observaties van de ik-figuur versmelten met haar innerlijk, en een motief in een wandtapijt haar iets lijkt te willen vertellen over (een geschiedenis van) geweld.
Hereniging
De lezer die na de twee reikende afdelingen op een hereniging hoopt, wordt wel en niet beloond. De afzonderlijke delen komen vormtechnisch gezien bijeen – in een ontploffing. Als een ware ontsnappingskunstenaar ontworstelt de dichteres zich aan elke verwachting en laat de lezer achter met een haast komische verdwijntruc. Het slotgedicht is gecentreerd uitgelijnd en bestaat, typografisch gezien, uit twee ontploffingswolken (of marshmallows?) boven elkaar. In het tweede deel komt het bijna als een opluchting dat een hoofd, overvol en ‘smeuïg’ sentimenteel, kan ontploffen en wegdwarrelen.
hier kniel je met je handenvol
gras koppen en gelooft niet wat je zag
ook jouw hoofd werd als een marshmallow
zo smeuïg van gevoelens als dynamiet
die bolden op en uit en groter
er bleef – zoals de inhoud van de zak
aan het eind van de show – niks meer van over
alleen nog poedersuiker
op het strakgespannen plastic als het
lastig ontploft de poedersuiker
dwarrelt
nu toch ook
op jouw schouders, hoor
Het in deze bundel bijeen geschreven lichaam blijkt van tijdelijke aard – zoals het leven zelf. Misschien is het niet mogelijk of wenselijk om een bepaald lichaam te dragen en daardoor te worden ‘behouden’, te worden beperkt.
Lees ook
Simone Atangana Bekono schreef een spookachtige novelle met een ongemakkelijke bijsmaak