Voor mannen werd Nederland dus wél ongelijker

Column Kansen en zekerheden zijn steeds ongelijker verdeeld, zag Marike Stellinga deze week weer bevestigd.

Illustratie Martien ter Veen

Het is zo’n debat waarin deskundigen elkaar al jaren om de oren slaan met statistieken. De een zegt: Nederland is nog steeds een heel gelijk land. Terwijl de ander weet: welnee! Nederland is een steeds ongelijker land. Een gemiddeld mens raakt er duizelig van.

Als in zo’n debat een onderzoeker van ongelijkheid zijn visie bijstelt, spitst iedereen zijn oren.

Egbert Jongen is die onderzoeker. Donderdag maakte de hoogleraar bekend nieuwe inzichten te hebben opgedaan nadat hij met collega Heike Vethaak van de Universiteit Leiden opnieuw in de cijfers was gedoken.

Twee jaar geleden concludeerde Jongen in een grote studie samen met collega’s dat de inkomensongelijkheid in Nederland nauwelijks was gegroeid. Nu constateert hij: dat klopt voor Nederland als geheel, maar niet voor mannen in de werkzame leeftijd. Binnen die groep nam de ongelijkheid tussen 1981 en 2021 sterk toe.

Werkende mannen met de allerlaagste inkomens waren in 2021 zelfs slechter af dan in 1981, als je kijkt naar hun inkomen uit werk, gecorrigeerd voor inflatie. Ze gingen in die veertig jaar tientallen procenten minder verdienen, als je rekening houdt met inflatie, zegt Jongen. „Ja, dat is schokkend.” Wat ze wel meer kregen: onzekere contracten. En toeslagen die de daling in inkomen verzachtten.

Hoe kan Nederland als geheel dan toch zo gelijk ogen? Het antwoord: onder vrouwen nam de inkomensongelijkheid sterk af. Zij strijken de ongelijkheid bij mannen als het ware deels glad. Tot voor kort, want recent nam ook de ongelijkheid onder vrouwen toe. Mede daarom steeg tussen 2011 en 2021 de inkomensongelijkheid voor alle Nederlanders tussen de 25 en 60 jaar, met 5 procent.

In Nederland duurde het lang voordat vrouwen massaal betaald werk kregen. „Eind jaren zeventig bungelden we onderaan internationale lijstjes. Vervolgens schoten we omhoog,” zegt Jongen. Nu staan we in de top. In andere landen nam het aantal werkende vrouwen eerder toe, maar uiteindelijk minder sterk. Precies die snelle en grote verandering dempte de stijging van de inkomensongelijkheid die je wel in andere landen zag.

Dat leidt Jongen en Vethaak tot nog een conclusie. Huishoudens zijn er in welvaart op vooruitgegaan in die veertig jaar, maar vooral doordat vrouwen meer zijn gaan werken, en veel minder doordat werken meer opleverde.

Nou is het ook met deze nieuwe kijk op de cijfers goed om op te letten en precies te zijn. Jongen en Vethaak keken naar een specifieke groep: mensen tussen de 25 en 60 jaar. Ze wilden weten wat er op de arbeidsmarkt gebeurde en het verdwijnen van vroegpensioen (vut) uit de resultaten filteren, net als de toename van het aantal studenten.

De studie van twee jaar geleden keek naar alle leeftijden. Dat is een belangrijk verschil, want juist onder gepensioneerden daalde de armoede spectaculair.

Ook na dit onderzoek is Nederland nog steeds een relatief gelijk land, zegt Jongen. In het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten nam de inkomensongelijkheid drie keer zoveel toe. Het verschil: hier wordt de ongelijkheid door de overheid meer gladgestreken via belastingen, toeslagen en uitkeringen. Het onderzoek liep tot en met 2021 en nam dus niet mee wat het gevallen kabinet Rutte IV na 2021 deed om inkomens aan de onderkant te verbeteren. De uitkeringen en het minimumloon gingen fors omhoog, net als de toeslagen.

Toch ziet Jongen in de toegenomen inkomensongelijkheid tussen 2011 en2021 een mogelijke voorbode van de toekomst. „Nu veel vrouwen al werken, gaat de welvaart waarschijnlijk minder groeien en de ongelijkheid stijgen.” Dat is twee keer een mogelijke voedingsbodem voor chagrijn.

We herverdelen veel, maar welvaart gaat over meer dan geld

En wat er aan de hand is bij mensen die weinig verdienen, verdient nader onderzoek. Want over hen ontdekten Jongen en Vethaak nog wat: ze zijn vaker alleenstaand én krijgen minder kinderen. „We herverdelen veel, maar welvaart gaat over meer dan geld,” zegt Jongen „Misschien zijn deze mensen wel vaker onvrijwillig kinderloos.” Het zou passen bij wat de statistici van het CBS onlangs constateerden: dat vrouwen die vroeg het onderwijs verlaten vaker kinderloos blijven. Mogelijk door hun zwakkere sociaaleconomische positie, schreef het CBS.

Dit soort onderzoek is altijd ingewikkeld en genuanceerd. Je moet waken voor snelle grote conclusies. Toch is er alle reden om bezorgd te zijn. Wie breder kijkt dan inkomen ziet de ongelijkheid al jaren groeien. Kansen en zekerheden zijn in Nederland steeds ongelijker verdeeld. Dat begint al in het onderwijs: daar neemt de ongelijkheid tussen kinderen van rijke en arme ouders toe. Even slimme kinderen komen ongelijk uit het onderwijs, bijvoorbeeld omdat het lerarentekort het grootst is op scholen in wijken waar het inkomen laag is, en omdat rijke ouders meer bijles kopen.

Op de arbeidsmarkt gaat de ongelijkheid door. Mensen met weinig opleiding hebben vaker flexwerk, minder spaargeld, een onzekerder inkomen, minder kans op bijscholing én kariger sociale zekerheid.

En dan is er nog vermogen. Daar is Nederland traditioneel zeer ongelijk. Deels doordat kleine spaartegoeden niet nodig zijn vanwege ons pensioenstelsel: wie kan rekenen op een goed pensioen, hoeft minder te sparen. Maar ook doordat ons belastingstelsel de ongelijkheid vergroot. Wie vermogen heeft, of een zeer goed inkomen, kan er op allerlei manieren voor zorgen dat hij veel minder belasting betaalt dan mensen met een lager inkomen en een beetje spaargeld. Mensen met de 1 procent hoogste inkomens gingen er tussen 2011 en 2021 veel op vooruit, constateren Jongen en Vethaak. Dat kwam voor een belangrijk deel doordat ze minder belasting betalen.

Nederland was als het om ongelijkheid ging altijd al een dubbelhartig land. Nu is het zaak de gelijke kant van het hart niet te verliezen.