Schrijfplezier en slimheid spatten van de nieuwe roman van Joost de Vries

Je kunt het schrijfplezier al aflezen aan de eerste zinnetjes. ‘Lang geleden’, luidt de openingszin van Joost de Vries’ nieuwe roman Hogere machten, en dan: ‘Het eerste decennium van de vorige eeuw.’ Daar zit een vrolijke dubbelzinnigheid in: we worden ruim een eeuw terug in de tijd geworpen, en ook weer niet. Want als dat moment in de geschiedenis nú was geweest, was het natuurlijk niet lang geleden, en niet in de vorige eeuw. We bevinden ons gewoon in het nu – samen met de verteller.

Die verstopt zich dus niet, maar is aanwezig, als een lustige dirigent bepaalt hij de toon en de maat van de muziek. Dat doet hij daar aan het begin niet voor het laatst; in Hogere machten, de vierde van Joost de Vries (1983), voel je op iedere bladzijde dat je een roman van hém aan het lezen bent. En dat hij van het schrijven genoot. Dat hij er z’n best op deed: saai zal het niet worden! En dat plezier komt over, maakt het lezen vreugdevol.

In het eerste deel wordt de (eerste) hoofdpersoon James Welmoed geïntroduceerd, als kind, op een Engels familielandgoed. De rijkdom werkt in op zijn zintuigen – sprookjesachtig is het er, met weidse landerijen waar ‘het gras ’s middagseinde augustusgeel oplicht’ en soms ‘wit-bruine honden met verfrommelde oudemannengezichten’ rondlopen, en ‘in zijn grootvaders ogen zit een scheutje melk’, en de heuvels herbergen uitgehakte paardenvormen uit de Bronstijd. Maar zijn eigenlijke thuis is in Nederland, helaas, waar hij bij terugkomst niet meer past, en hij op het schoolplein algauw ‘behendig in het ontwijken van kluiten’ wordt en in het bos zijn eigen sporen nalaat: ‘Hij voegt iets toe waarvan alleen hij weet. De andere mensen – ze hebben geen idee.’ Zoals de juf, die hem minacht om zijn hooghartigheid, maar die hij, aan het einde van de episode, met zijn beschaafde schranderheid finaal op haar nummer weet te zetten – op een manier die zo verfijnd is dat wat De Vries doet hier niet te herhalen valt, maar waardoor de jongen ‘stuitert van geluk, hij stuitert, voelt zich completer dan ooit, voelt tot in zijn vezels dat hij bestaat’.

Zwier, excentriciteit, bewustzijn van de geschiedenis en levenslust. Met die ingrediënten is die beginepisode een perfecte opmaat naar het eigenlijke verhaal van Hogere machten: twee levens, van James Welmoed en Elizabeth van Elzenburg, die kort en knetterend bij elkaar komen, waarna het de vraag is of hun paden zich samenvoegen of weer uiteenlopen. En: wat daarop de invloed is van het grotere decor van de wereldgeschiedenis, waar ze zich in meer of mindere mate toe te verhouden hebben. Simpel gezegd: er vlamt een verliefdheid op, maar kan dat wat worden, in hun levens, in hun tijd? Wat is het goede om te doen?

Bandoeng

Als ze elkaar ontmoeten, zijn ze in Bandoeng, Nederlands-Indië, 1933. Welmoed op bezoek, in diplomatenkringen, Elizabeth de dochter van een bobo. En dan: bliksem. ‘Wat ze nodig had was een breekijzer, iets wat haar leven wegbrak van deze kliek keurigheid’, denkt zij, jonge rebel. Hij, opgeschrikt uit zomaar een huwelijk: ‘Soms wil je iets – en dan niet omdat je het wilt, maar omdat je het niet-willen wilt overstijgen.’ Met een list wordt hij haar leraar Engels, wat vooral neerkomt op spelletjes ‘Questions’ spelen, waarbij elke vraag met een wedervraag beantwoord moet worden, zodat ze elkaar telkens de loef kunnen afsteken met spitsvondigheden. De Vries heeft zijn personages (en lezers) waar hij ze hebben wil: dit nerdy flirten is inderdaad het gewilde breekijzer dat hun bloed sneller doet stromen, zo geloof je wel in de onverklaarbare verliefdheid van deze twee.

Ze zijn het Joost-de-Vriestype: vol flair, goed met woorden en daarom ook beschreven op een idiosyncratische toon die ergens op het snijvlak ligt van een laconieke Nooteboom (gebeiteld met schwung) en een verlekkerde Zadie Smith (hoogbegaafd, hoog tempo). De eigenzinnigheid is te prijzen en de stijl werkt ditmaal ronduit smakelijk, zo trefzeker weet De Vries zo veel op te roepen, met zijn woorden als bouillonblokjes in alle smaken. Maar het gevaar is ook dat je voortdurend de schrijver aan het werk ziet, hem z’n talige pirouetjes ziet draaien – en dat hij daarmee ook voor z’n personages gaat staan, in de weg.

Het zijn gevoelens die naast elkaar bestaan bij de lezer van de eerste helft van de roman – waarin de verliefdheid opbloeit, opbrandt, bijna uitdooft, maar niet verdwijnt, en de aandacht gaandeweg verschuift naar Elizabeth. Ze wordt een volwaardige tweede hoofdpersoon, met wier verhaal je comfortabel meedeint. De episode met Welmoed is verleden tijd, ze wortelt in Londen, met man en kroost, en haar leven gaat volgens een rechte lijn vooruit, hoewel de wereld in beroering komt, in oorlog zelfs. Alsof de wereld uit verschillende kamers bestaat en je maar in één tegelijk kunt leven – gek eigenlijk. ‘Bombardementen op Brussel en Lille, tja, en ze heeft te veel mosterd op haar brood gehad, het bijt, zit haar dwars. En de volgende dag lees je in de krant over Brussel en Lille en ben je die mosterd vergeten’, schrijft De Vries treffend.

Poolse cavaleristen

Toch komen er barsten in dat kamer-idee, als haar man, kunstschilder Julian, uitverkoren wordt als een van de kunstenaars die gesubsidieerd ‘de taak kregen om het leven in oorlogstijd te verbeelden’ – en hij daarvan lijkt te ontsporen. En hoe zit het met dat compartimentje waar Welmoed in zat?

In het volgende deel begint de liefdesroman te lijken op een historische roman. De Vries komt met korte historische episodes, van de slag bij Hastings in 1066 (!) tot een kansloze missie in 1939 van Poolse cavaleristen tegen nazi-tanks, en naar een jeugdherinnering van Welmoed, wiens moeder de doodstijding krijgt van haar broers, aan de Spaanse griep, terwijl hij zelf ‘de glorie van zijn spreekbeurt’ van eerder die dag voelt. ‘De twee concurrerende gevoelens liepen niet in elkaar over.’ Onmiskenbaar: Hogere machten wordt daar ook een roman die een idee uitwerkt, het idee van compartimentaliseren. Hoe beïnvloedt het gewoel van de grote wereld het gevoel van de kleine mens?

Het is aan de ene kant mooi dat er zo’n idee ten grondslag ligt aan de roman – want de uitwerking ervan op de personages is sterk en wrang, voelbaar wrang. De personages, die zo taalden naar een leven dat boven de middelmaat uitsteeg, krijgen in oorlogstijd een nieuwe dimensie van hun verlangen gepresenteerd. Wat is dan het goede om te doen, het juiste, het waarlijk grootse? Is het heldenmoed betonen als een Poolse ruiter, of is een oude boom, die ‘blijft’ en ‘bouwt’, al groots?

Aan de andere kant voel je dan nog steeds dat je een uitwerking van een idee zit te lezen – waar de schrijver de richting bepaalt en de personages z’n marionetten zijn. Met zijn ingenieuze techniek, snel schakelend en handig plotlijnen plantend, tuigt De Vries een verhaal op dat bij vlagen aan tijdgeesttester Ian McEwan en spionageplotter John le Carré doet denken. En van een aantal scènes (na een bombardement, na een val in een parkeergarage) kun je meteen zien hoe knap ze werken, en verderop nog zullen werken. Zijn stuiterende slimheid zit in alles. Maar: waar laat De Vries zichzelf zien? Nee, we zien hem steeds, maar waar wordt het ongemakkelijk? Waar zien we hem echt iets op het spel zetten? Misschien is het dit ongemak: dat het uiteindelijk de grootsheid van de oude boom is, van rust en vertrouwen en tedere ontroering, waar Hogere machten op uitdraait. Maar zelf toont de roman nog vooral een hang naar die andere grootsheid, van ambitie, eigenzinnigheid en heldenmoed – en laat daarin nog iets te wensen over.