Wat maakt een thuis een thuis? Ik schrijf dit in Amsterdam, waar ik in tal van huizen heb gewoond, die stad die altijd dezelfde maar nooit hetzelfde blijft – de welbekende permanente influx van toeristen en expats en studenten zorgt voor een constante van verandering. Toch voel ik me hier meer thuis dan waar dan ook. Ik heb in het buitenland gewoond, ik heb gereisd, en altijd was het alsof ik pas weer ademhaalde als ik terug was. Maar wat is dat dan, dat thuis?
Toen de filosoof Diogenes van Sinope, die in een ton woonde en ooit midden op de dag met een fakkel op zoek ging naar ‘het menselijke’, zo’n vier eeuwen voor Christus werd gevraagd waar hij vandaan kwam, antwoordde deze: „Ik ben kosmopoliet.” Het centrale idee achter kosmopolitisme is dat je niet zozeer thuis bent in een land of een stad, maar in de wereld – we zijn allen wereldburgers. Kosmopolitisme, in de tijd van Diogenes nog een absurd neologisme, is nu een gegeven van alledag. Technologische ontwikkelingen hebben er de laatste eeuwen voor gezorgd dat steden, dankzij nauwer onderling contact, steeds meer op elkaar zijn gaan lijken. (Bij wijze van echo zijn ook buurten in die steden, dankzij gentrificatie, meer op elkaar gaan lijken.)
Vlak voor de uitvinding en invoering van het internet, in de jaren 60 van de vorige eeuw, muntte de Canadese denker Marshall McLuhan de term ‘global village’, waarmee hij bedoelde dat mensen waar ook ter wereld nagenoeg dezelfde media en informatie tot zich nemen, waardoor ze in zekere zin in hetzelfde dorp wonen. TikTok is de perfecte illustratie bij McLuhans idee: wereldwijd ziet men dezelfde filmpjes en wil men dezelfde plekjes bezoeken, met als gevolg ellenlange rijen voor normaal uitziende bakkertjes of koffietentjes, in alle grote steden ter wereld. Succesvolle concepten worden internationaal direct uitgewisseld, waardoor er een uniforme hip-moderne stijl is ontstaan die weliswaar om de paar jaar verandert, maar die wel maakt dat bijvoorbeeld koffietentjes er in elke wereldstad ongeveer hetzelfde uitzien. Meestal volgt de provincie dan niet veel later. Laten we het de kosmopolitische huisstijl noemen.
Klein, geheim leven
Maar mijn gevoel van thuis verzet zich sterk tegen deze huisstijl, tegen het idee van een ‘wereldwijd dorp’; als je overal thuis bent, ben je dat nergens. Thuis bestaat voor mij bij de gratie van lokaliteit – het is nergens anders te vinden dan op die specifieke plaats. Zoals je ook maar één familie hebt, heb je ook maar één thuis. Voor mij is die plaats duidelijk, en al acht jaar hetzelfde. Het is niet mijn buurt, niet eens mijn huis. Het is een bakkerij. Bakkerij Mediterrane, op de Haarlemmerdijk.
Zo’n acht jaar geleden stapte ik er voor het eerst binnen. Ik was net in de buurt komen wonen, met mijn toenmalige geliefde. Ik was voornemens een gezamenlijke biotoop te scheppen. Vaste winkeltjes en looproutes, een stamkroeg – een veelkoppig thuis. Een klein, geheim leven, ingebed in het grote stadsleven. Rondlopend in onze nieuwe buurt zag ik de bakkerij, die zich nadrukkelijk aan de kosmopolitische huisstijl onttrok. De toonbank-met-vitrines was onmogelijk breed, je kon er nauwelijks langs. De snackbartafeltjes waren ouderwets, zo ook de blauwe betegeling. De croissants en worstenbroodjes en muffins en mille-feuilles waren reusachtig en verdacht goedkoop. Wat ik zag was geen zorgvuldig geregisseerde omgeving, aan het ontwerp waren geen moodboards te pas gekomen. Ik zag een organisch gegroeid geheel, een ecosysteem, niet in één keer opgelegd maar geleidelijk ontstaan.
Er hingen zeker honderd fotoportretten aan de muur, van vaste gasten. Ik nam plaats en keek naar de gezichten. De meeste foto’s waren lang geleden genomen – wat zou er met deze mensen gebeurd zijn? Zouden ze nog in leven zijn? Wat zouden ze in deze bakkerij gevonden hebben dat nergens anders te vinden was?
Na enkele bezoekjes was ik al in de ban van deze merkwaardige plek, waar klant en eigenaar, koffiedrinker en koffiezetter, elkaar hartelijk begroetten, als vrienden die elkaar kenden van verre oorden en lang geleden. Maar ze kenden elkaar vaak pas kort, en van hier, van deze plek. Achter de koelkast zat altijd dezelfde man, met een geruite pet, de krant te lezen. Als een van de medewerkers ging bidden tot Allah, schoof deze man de schuifdeur naar het souterrain, waar ook de wc zat, dicht – de poort was gesloten. Aan het einde van de dag kwamen daklozen langs, om het niet verkochte brood op te halen; ze werden niet anders behandeld dan de vaste klanten. Mensen kwamen hier niet zomaar binnen, ze spoelden hier aan. Net als ik dat had gedaan.
Literator George Steiner schreef ooit een beroemd essay over het idee van Europa, waarin hij beschrijft dat Europa bestaat zolang er cafés bestaan, salons, agora’s, Stammtische, pleisterplaatsen, ooit ontstaan uit de geest van clandestiniteit, reizigers of bannelingen die even ergens aanlegden om te drinken, te redekavelen, te beramen. In een Starbucks of in eender welke Amerikaans aandoende franchisewinkel voelt niemand zich echt thuis, omdat er geen sprake is van lokaliteit. Hooguit kun je je er op je gemak voelen, omdat je de generieke uiterlijkheden van de plek zo goed kent. (Let eens op de specifieke geur die in elke Starbucks of elke Subway hangt; een uitgekiend parfum dat wordt rondgespoten.) Maar het gaat hier om een generiek en kunstmatig opgewekt gevoel van bekendheid, dat prettig kan zijn maar met een wezenlijk gevoel van thuis volgens mij weinig te maken heeft – het bestaat bij de gratie van inwisselbaarheid.
Gasten en vrienden
Ik leerde de gezichten achter de toonbank kennen: Hamad, Abdel (opgeleid tot imam, maar zonder vaste stek), Hadji (zo genoemd omdat hij als eerste van het stel de hadj, de bedevaart maar Mekka, aflegde) en Mohammed, die de zaak in 1999 met Hadji opende. Mijn geliefde en ik werden begroet. Hier voelden we ons geen partij in het kapitalistische systeem; we waren geen klanten, geen afnemers, geen producten. We waren gasten, en weer later vrienden. Elke week hoorde je levensverhalen van mensen die je niet kende, vol grote en kleine wendingen, vol ziektes en nieuwe liefdes. Doordat niks relatief was, niet voor de mensen die het beleefden, werd mijn eigen leven relatiever. Mijn verhaal was maar een verhaal tussen de andere verhalen, die werden verteld bij de bakker. Ik werd ingeweven in het grote tapijt van bakkerij Mediterrane. We keken naar de foto’s en fantaseerden over hun levens, denkend aan het onze.
Op een dag sprak de man met de pet me aan. Hij had een stuk van me gelezen waarin ik de portretten aan de muur had genoemd. Hij was degene die ze had geschoten. Zijn naam was Joep. Hij kwam uit deze buurt, en was teruggekeerd na vele omzwervingen – als filmmaker had hij in Hollywood gewerkt; Orson Welles was eens op hem in slaap gevallen bij het schieten van een spotje voor het wijnmerk Paul Masson. Hij had beseft dat hij afgestompt raakte in Hollywood, een plek waar niemand echt thuis was. Hij was een Europeaan, hij miste inbedding, hij miste een thuis.
Er school ook iets idealistisch in zijn liefde voor deze plek: hij zag de bakkerij als een pars pro toto, en vond het troostrijk dat de Marokkaanse en de Nederlandse cultuur zo harmonieus naast elkaar bestonden – op enige afstand van elkaar, maar respectvol en vriendschappelijk. De afgelopen jaren hebben veel conservatieve denkers, te beginnen met Roger Scruton, geschreven over ‘oikofobie’: een door kosmopolitisme ingegeven angst voor het eigene, voor het geboorteland, voor de heersende gebruiken en tradities. Dit gedachtengoed gaat ervan uit dat het eigene überhaupt bestaat. Maar het eigene is altijd samengesteld, het is een optelsom, een aggregaat. Het eigene dat ik in de bakkerij ervoer, bestond uit honderden ‘eigen elementen’ die mij vreemd waren – er werd vaak Arabisch of Berbers gesproken, om maar iets te noemen. Het was juist de willekeur die ik zo waardeerde, de ogenschijnlijke chaos.
Ik besef dat het risico van dweperij hier op de loer ligt; de stadse schrijver die de aardige Marokkaanse bakkerij ophemelt. Om me heen zie ik vergelijkbaar gedrag: mensen die oude kroegen waar ze vroeger met een grote boog omheen liepen ineens massaal omarmen omdat die ‘zo lekker authentiek’ zijn. Volgens mij komt dit soms enigszins gênante gedrag voort uit hetzelfde oprechte verlangen: in een steeds uniformer wordende wereld zoeken mensen steeds nadrukkelijker naar authenticiteit, naar een plek die niet lijkt op enig andere plek. Waarom? Omdat we daar misschien iets kunnen ervaren wat we nergens anders ervaren: een gevoel van geworteld-zijn, van thuis. De illusie van wederkerigheid speelt hierbij een grote rol – je moet je kunnen wijsmaken dat je niet zonder de plek kunt, en de plek niet zonder jou. Dat jij de plek mist, en de plek jou. En er is niks of niemand die die illusie voor je verstoort.
Crisis doorstaan
Een paar weken later vroeg Joep me voor zijn lens. Binnen de kortste keren hing ik aan de muur, zij aan zij met mijn geliefde. Ik sprak steeds vaker af met Joep, die me stevige vragen voorlegde („Ben je eigenlijk al weleens doodgegaan?”), die mijn sterrenkaart las, die me van gruwelijk eerlijk advies voorzag („Die relatie werkt niet, je speelt een rol, dat staat je niet.”). Als ik tegen andere vrienden zei dat ik had afgesproken met Joep, zeiden ze „Joep wie?” „Joep van de bakker”, zei ik dan. Sommigen dachten dat het zijn achternaam was; ik liet het maar zo.
In 2019 werd mijn band met de bakkerij voor het eerst op de proef gesteld. Ik had een veel te eerlijk essay geschreven over mijn geschiedenis als kleptomaan, waar mensen op z’n zachtst gezegd niet goed op reageerden. Ik kreeg dreigbrieven thuis. Mijn vader wilde even niks meer met me te maken hebben, omdat ik de familienaam te schande had gemaakt. Mijn geliefde durfde niet goed met me over straat. Ik moest als eerste de bakkerij in, om te vragen of we nog welkom waren. Hamad keek me bevreemd aan; natuurlijk was ik welkom. Krantenartikel, waar heb je het over? Neem een koffie, neem een raïf. We hadden onze eerste crisis doorstaan, de bakkerij en ik.
Niet veel later sneuvelde mijn relatie. Het huis dat we samen hadden bewoond was uit elkaar getrokken. Ze had de oven uit het aanrecht gesloopt en meegenomen. De tafel, de stoelen, allemaal weg. Het huis echode. Ik streek neer bij de bakkerij. Soms kwam er iemand bij me zitten, zonder iets te zeggen, gewoon om me gezelschap te houden. Joep vond dat ik zo snel mogelijk nieuwe meubels moest kopen. We bonden een eettafel op zijn busje en takelden stoelen mijn huis in. Ik doorstond het verdriet en bleef naar de bakkerij komen. Misschien doorstond ik het wel doordat ik erheen ging. Inmiddels is Joep mijn beste vriend. Op de begrafenis van mijn vader droeg hij een grote zwarte hoed.
Een paar maanden na de break-up werd ik opnieuw verliefd. Haar voor het eerst meenemen naar de bakkerij was voor mij even belangrijk als haar meenemen naar mijn ouderlijk huis. Toen ik een verlovingsring had gekocht liet ik deze direct zien aan Joep, aan Mohammed, aan Hamad. Die dag kreeg ik een koffietje van het huis. Het portret van mijn vorige geliefde, met wie ik de bakkerij had ontdekt, was ongemerkt verdwenen; er was een andere foto overheen geplakt. Om deze destalinisatie had ik niet gevraagd, maar ik protesteerde evenmin. Na de breuk was ze er nooit meer gekomen. Ze ging liever naar andere zaakjes, waar ze havermelk hadden.
TikTok-toeristen
Een thuis krijg je niet aangereikt, je moet het zelf uithouwen, en onderhouden. Dit thuis was nooit bedoeld geweest als thuis, en toch had ik het gevonden. Het ware thuis is niet de plek zelf, besef ik inmiddels, maar het gevoel dat je ervaart als je bent waar je moet zijn; en dat kan volgens mij alleen geworteld zijn in het unieke, het authentieke, het lokale. Hier, in deze bakkerij. Hier voel ik me het meest gezien, juist omdat niemand me bekijkt. Dankzij deze plek kan ik het me permitteren een kosmopoliet te spelen, omdat ik weet dat ik ergens een thuis heb, ik heb een anker uitgegooid. Ook al ziet niemand anders de schakels van de ketting, ik weet waar het ijzer de aarde raakt – bij bakkerij Mediterrane. Soms wordt me gevraagd of ik weleens denk aan verhuizen. Het antwoord is nee. Niet omdat ik zo van mijn huis houd, of mijn buurt. Een van de belangrijkste redenen is dat ik de bakkerij nooit wil binnenstappen als een bezoeker. Ik weet dat ook deze plek zal veranderen. Er komen soms TikTok-toeristen langs, die ergens iets hebben gezien over de foto’s aan de muur. Er is tegenwoordig merchandise; shirts gemaakt door een vaste klant, een grafisch ontwerper, met het logo van de zaak erop, een vrolijke bakker met een bakkersmuts. De werknemers dragen ze zelf niet. ‘Hollanders en hun T-shirts’, verzuchtte een van hen laatst, op een onbewaakt moment.
Maar sommige dingen veranderen niet. Onlangs kwam er een jonge vrouw bij de bakkerij. Ze had het met haar moeder over de foto’s aan de muur. Haar moeder vroeg of ze nog wist hoe vaak ze hier vroeger neerstreken. Dat wist de jonge vrouw nog. Ze vroeg zich af wie bepaalde wie hier kwam te hangen. Dat wist ik, en ik wees naar Joep. De jonge vrouw bekende dat ze vroeger fantaseerde over haar foto aan de muur. Maar ze durfde het Joep niet te vragen. Ik overtuigde haar. Joep pakte zijn camera. Die dag zag ik iemand gelukkig worden, ongehoord gelukkig. We keken naar de muur, zij en ik, naar de gezichten, naar het tapijt waar zij binnenkort ingeweven zou worden.
Ergens aan die muur hangt ook het portret van A., een vrouw die enkele jaren geleden overleed, ik heb haar niet gekend. Niet, en toch ook wel. In 1938 was ze nationaal zwemkampioen geweest, zo’n feitje dat onontkoombaar was in elke versie die zij van haar leven vertelde, maar dat is weggevallen in de geschiedenis. De laatste jaren van haar leven zat ze in een bejaardentehuis. Haar dochter zocht haar dagelijks op. Vlak voor haar dood zei de voormalig zwemkampioen tegen haar dochter: „Maak je geen zorgen. Ik hang nog bij de bakker.” Dit was haar laatste thuis – een plek waar ze niet helemaal weg is, ook nu ze er niet meer is.