Het werk van Willem en Bernard Heesen, zijn zoon, zit in collecties van diverse musea wereldwijd. En dat komt doordat Willem Heesen (1925-2007) op een dag besloot glas te gaan blazen. Ja, hij ontwierp glas, bij Glasfabriek Leerdam was hij hoofdontwerper. Maar als hij glaskunst wilde bedrijven, vond hij, moest hij zelf aan de bak: „Glasmaken is de kunst van het zweet, het gevecht met de zwaartekracht, daar moet je gewoon bij zijn.”
Je ziet en hoort het hem zeggen in een Polygoonjournaal uit 1978. „We zijn in de sfeerrijke omgeving van het Betuwse plaatsje Acquoy”, vertelt de nieuwslezer, waar een nieuwe bestemming is gegeven aan een vroeger poldergemaal. Willem Heesen, „jarenlang hoofdontwerper bij Glasfabriek Leerdam”, is er een paar maanden geleden voor zichzelf begonnen. De hoofdontwerper komt in beeld, een pijp met aan het uiteinde vloeibaar glas in zijn handen. Je ziet twee loeiende ovens, in open vuur draait hij het glas om en om, hij blaast er een nieuwe, rondere vorm in.
In 1978 was Bernard Heesen 20, hij studeerde architectuur. Van glasblazen wist hij niks: in de glasfabriek waar zijn vader ontwerper was had hij nog nooit een voet gezet. Wat hij wel wist: „In die tijd was glasblazen voorbehouden aan fabrieken, alleen daar werd glas geblazen. Door de glasblazers, niet door de ontwerpers: mijn vader had zijn leven lang vooral toegekeken. En toen hij hier voor zichzelf begon, kwam er vanuit de fabriek een oekaze: iedereen die daar gaat helpen wordt ontslagen en verliest zijn pensioen. Dus erg makkelijk ging het niet, er dreigde al snel een faillissement. Toen zijn wij gaan helpen, mijn moeder, mijn broer en ik.”
We zijn in de glasblazerij, het is nog altijd dezelfde, alleen is het er nu veel voller. Meer ovens, maar vooral meer glasobjecten. Vele honderden zijn het, in alle mogelijke kleuren en met de vreemdste vormen. Ze staan op lange tafels, in vensterbanken, op de grond. Zonder uitzondering hebben ze uitstulpingen en toevoegingen, soms herken je in ingesmolten ornamenten half verzonnen insecten, bloemen en dieren, vaker is het pure fantasie. Sommige objecten zijn meer dan een meter hoog, ze lijken te wankelen maar dat is schijn.
Wat je ook ziet is het fysieke verschil tussen de zoon en zijn inmiddels overleden vader, in het filmpje een rijzige, slanke man in een stofjas. Bernard Heesen heeft een groot, zwaar lijf, zwetend houdt hij de pijpen in het vuur, van oven naar oven lopend met het nog vloeibare glas, twee knoopjes van zijn overhemd losgeraakt of losgemaakt.
Je gaf je studie architectuur op.
„Ik had al een keer een gebouwtje ontworpen, toen was ik erachter gekomen dat je met welstandscommissies en dat soort toestanden te maken krijgt. Ook had ik als architect in mijn uppie het grote leven in gemoeten, dat leek me niks. En glas is lekker spul. Glasblazen is verslavend.”
Glas is lekker spul?
„Bij mij is het gekke: glas als materiaal vind ik vaak helemaal niks. Het is koud, het is ontzettend glas. Mooi gemaakt zeggen mensen dan, helemaal helder, geen belletjes, wat een kwaliteit. Dus dat materiaal speelt een grotere rol dan hoe het is gemaakt. Maar ik vind glas leuk als het nog in de oven zit, lekker warm, vloeibaar spul waar je bijna alles mee kan doen: knippen, trekken, slaan, blazen, slingeren. Allemaal dingen die volkomen tegengesteld zijn aan de eigenschappen van gestold glas. Mijn glas ziet er vaak ook nog vloeibaar uit, het is een andere manier van tegen het materiaal aankijken. Bij mij is het vloeien, vloeien, vloeien, totdat we vinden dat het ding nu wel zo’n beetje af is.
„Dus dat vind ik leuk, maar misschien nog wel belangrijker: dat je het niet in je eentje kunt doen. We zijn hier altijd met meer mensen, in elk geval twee, vaak drie of vier: je werkt als team. [Bernard Heesen heeft vier medewerkers, van wie een enkeling al meer dan twintig jaar in de glasblazerij werkt.] Ja, dat is echt het belangrijkste. Als ik een kunstenaar was geweest, een schilder, een beeldhouwer of weet ik wat, als ik alles in mijn eentje had moeten maken… dat had ik nooit gekund. Zonder deze samenwerking zou ik al snel de vraag krijgen: voor wie, voor wat en hoezo doe ik het allemaal.”
Bedoel je dat je glas blaast om samen te kunnen zijn met mensen?
„Niet dat dat de reden is… nou ja, misschien ook wel. Het vrolijke is ook: de dingen die we maken zijn een uitvergroting van hoe we samenwerken. We maken vaak hele complexe dingen, om maar tegelijk met dat ene ding bezig te zijn – dat is bij wijze van spreken een reden waarom de dingen eruitzien zoals ze eruitzien. Het is een teamprestatie, waarbij je vaak niet meer weet wie wat nou precies heeft gedaan. En omdat we elkaar zo goed kennen, hoef je dat ook niet te doen met veel praten. Terwijl je tegelijk afhankelijk bent van elkaar, iedereen moet precies weten wat op welk moment moet gebeuren. En je moet er ook maar blind op kunnen vertrouwen dát het zo gebeurt.”
Hoe verhoudt jouw manier van werken zich tot perfectie?
„Niet.”
Want daar hou je ook niet van.
„Nee. Nou ja, wat is perfectie. Nienke, een van mijn medewerkers – handlangers, noem ik ze – komt meer uit de ontwerphoek. Zij heeft precies voor ogen wat het resultaat moet zijn. Ik ook wel, maar als het halverwege anders gaat dan kan dat ook. Soms gaat het helemaal mis hoor, dan moet je het weggooien. Maar soms heb ik iets gemaakt waar ik erg tevreden over ben, dan heb ik denk ik die soort van perfectie bereikt.”
Waar ben je dan tevreden over?
„Hoe het ding eruit ziet, toch. Perfectie, zeker bij glas, wordt vaak bedoeld als knap gemaakt, geen foutjes, zuiver. Dat interesseert me niet. Het mooiste is het als het wringt, als ik zelf ook niet precies weet wat ik ervan moet denken.”
Ga je wel eens naar glasmusea?
„Nauwelijks, ik ga bij wijze van spreken liever naar andere musea. Het is ook echt een wereld van glasmakers en glasliefhebbers hè, ik heb daar niet zoveel mee. Als ergens glas geblazen wordt is het hier, maar ik ben een buitenbeentje. Veel mensen denken dat ik geen glaskunst maak.”
Dat je kitsch maakt?
„Weet ik veel, ik val erbuiten. En dat vind ik wel grappig. Leuk, ook wel. Maar waar hadden we het over?”
Of je jezelf als kunstenaar ziet. Je objecten zitten in collecties van musea.
„Ik schijn het te zijn. Het grappige is: alleen maar met een beetje glasblazen.”
En architectuur? Is er een verband tussen wat je nu doet en je studie?
„Ik ben wel blij dat ik daar een bepaalde manier van kijken heb geleerd. Onderzoeken, analyseren, verzinnen: dat ben ik ook met glas gaan doen. Zonder die achtergrond was ik als glasblazer misschien begonnen met het maken van glaasjes en vaasjes. En dat heb ik nooit gedaan, het was meteen: kijken wat je met dat gekke spul kan doen, lekkere dikke vette draden gaan trekken.”
Perfectie, zeker bij glas, wordt vaak bedoeld als knap gemaakt, geen foutjes, zuiver. Dat interesseert me niet
Je bent een stevige man. Hoe belangrijk is lijfelijkheid?
„Heel erg, het is een fysiek beroep. Toen ik nog jong en onbezonnen was, ging ik tot de grenzen van hitte en kracht. Dat is een verleidelijk iets: wat je kunt tillen en draaien qua hitte en gewicht. Soms zijn dingen zo groot dat je ze niet meer baas kan. Dat er een gevecht ontstaat tussen de glasblazer en het ding dat aan de pijp hangt. Dat maakt het ook leuk.”
Ik tilde net een kleine kandelaar op, ik had niet door dat die zo zwaar zou zijn.
„Zelf ben ik lang niet meer zo sterk als vroeger. Nu zijn het de meiden van mijn team met de spieren, die zijn allemaal loeisterk. Als we met grote, zware dingen werken, en ik raak een beetje uitgeput, dan nemen zij het over. Ik componeer eigenlijk alleen nog maar.”
Een intieme vraag: hoe kijk je aan tegen je leven, tegen hoe de dingen zijn gelopen?
„Dat hangt van mijn bui af.”
Hoe is je bui?
„Redelijk ontspannen nu. Aan de ene kant…”
Hij is even stil. Dan: „Het is ingewikkeld om te beantwoorden. Ik heb de neiging een scheiding aan te brengen tussen mijn glasblazen en mijn privébestaan. Wetend dat dat een kunstmatige scheiding is, natuurlijk. Maar je kunt in ieder geval zeggen dat ik het met glasblazen toch wel heel erg getroffen heb. De andere kant is: deze bezigheden hebben het andere deel van mijn leven een beetje opgevroten. Ik vraag me soms af: doe ik er nog wel dingen naast.”
Je zegt ‘opgevroten’.
„Het glasblazen pakt een groot deel van mijn zijn, zeg maar. Waardoor er niet zoveel meer overblijft voor andere dingen. Daar heb ik soms wel last van.”
Heb je die dingen gemist?
„Die mis ik nu, laat ik het zo zeggen. Ja, dat is het denk ik. Dan ben ik soms somber. En een andere keer weer hartstikke gelukkig.”
Je woont alleen?
Hij lacht. „Een snelle conclusie.”
Het lag een beetje voor de hand. Maar ben je tegelijk trots op wat je hebt gepresteerd, is dat een manier van kijken voor je?
Hij is weer even stil. „Trots, hm. Dat vind ik een beetje… ik ben wel blij.”
En daarmee bedoel je?
„Ik vind toch eigenlijk wel… ik vind wel dat ik op een of andere manier wat voor mekaar gekregen heb dat door kan gaan. Ik vind het leuk dat… ooit heb ik besloten: ik neem dit van mijn vader over. En dat het mij gelukt is het een eigen smoel te geven, en dat het straks door kan gaan: dat stemt mij vrolijk. Ik zou het dramatisch vinden dat als ik zou stoppen, dit helemaal zou ophouden te bestaan. En dat gevoel heb ik nu niet, ik hoef me geen zorgen te maken want de meiden zullen het voortzetten. En dat geeft bij wijze van spreken juist meer energie om lekker door te gaan. Omdat je je niet hoeft af te vragen: waarom doe ik het eigenlijk nog.”
Als jij moest zeggen: wat is kunst, wat zou je dan zeggen?
Stilte, hij snuift. „Daar heb ik vast wel eens over nagedacht maar… dat is zo ingewikkeld. Het is een containerbegrip. En tachtig procent vind ik ook… maar soms komt het voor dat ik volkomen nutteloze dingen zie die mij raken, dat noem ik dan maar kunst. Die komen dan bij mij binnen door meer dan alleen maar hoe ze eruit zien. Beter kan ik het niet omschrijven geloof ik.”