Het relaas van Rick en Mark was uit het leven gegrepen: twee jonge mannen die na negen jaar monogamie besloten ‘open’ te gaan, trachtten de vrije liefde met lijstjes afspraken in goede banen te leiden, ontdekten dat de realiteit zich niet zo makkelijk liet sturen, maar die desalniettemin gelukkig zijn met hoe het nu loopt. Elke ochtend worden ze samen wakker.
Het was een mooi verhaal, onderdeel van een productie over belangstelling voor niet-monogame relaties. Wat echter niet uit het leven gegrepen was, waren de namen Rick en Mark. Die waren verzonnen. Dat stond weliswaar duidelijk bij het artikel vermeld, met de verzekering dat NRC wist hoe Mark en Rick in werkelijkheid heten, maar de NRC Code is op dit punt kraakhelder: het is verboden. „Het gebruik van gefingeerde (volledige) namen maakt journalistiek onbetrouwbaar, maar is ook gevaarlijk: er is vaak een andere, niet-betrokkene die écht zo heet.”
Redacteur Frank Huiskamp, die het interview met de twee geliefden maakte, had de regel niet precies voor de geest en geen van de eindredacteuren merkte de verklarende noot op. De namen werden online verwijderd en de papieren editie kreeg een correctie. Overigens waren het niet de enige gefingeerde namen die onlangs in NRC opdoken. In een profiel van de in opspraak geraakte televisiepresentator Khalid Kasem werd een citaat van Peter R. de Vries uit het AD aangehaald: „Of Hans is een poot uitgedraaid, vrij vertaald, of je hebt zomaar iemand omgekocht.” Deze Hans was geen Hans; zo noemde alleen het AD hem (en dat stond er in NRC netjes bij).
Het laat zien hoe ingeburgerd valse namen in een groot deel van de journalistiek zijn, als leesbaar alternatief voor andere wijzen waarop iemand kan worden geanonimiseerd. Die hebben immers allemaal nadelen. Een persoon met initialen aanduiden kan de indruk wekken dat diegene ergens van wordt verdacht. Een aanduiding als Y is zo onpersoonlijk dat het lijkt of iemand is ontvoerd uit een proefopstelling voor twijfelachtig onderzoek en personen steeds weer omschrijven is omslachtig. Toch zijn die alternatieven allemaal beter dan een nepnaam, die linksom of rechtsom zondigt tegen een gebod uit het hart van de journalistiek: gij zult niets verzinnen. (Behalve, vóór de nepnieuwsrevolutie, op 1 april.)
Intussen merken verslaggevers dat het moeilijker wordt om mensen met naam en toenaam in de krant te krijgen. Ooit ging het daarbij hoofdzakelijk om de vraag of informatie te herleiden was tot een bepaalde persoon, of de bazen de identiteit van de klokkenluider konden achterhalen. Dat speelt nog steeds, maar minstens zo vaak gaat het erom dat mensen hun (digitale) naam willen beschermen. Zo is het met de informatie in het niet-monogame artikel niet ingewikkeld om te achterhalen wie de Lieke is, die erin over haar relatie vertelt. Maar omdat haar achternaam niet wordt genoemd, zal het verhaal niet opduiken wanneer iemand die door een zoekmachine haalt.
Er zijn nare voorbeelden van mensen die een sociale-mediastorm over zich heen kregen nadat ze in NRC stonden. Zoals de Amsterdamse die zich vorig voorjaar in een straatreportage liet ontvallen: „In de stad zijn we ons er vaak als eerste van bewust wat belangrijk is in de wereld.” Net als carpaccio, voegde ze eraan toe. „Dat had je een tijd geleden ineens overal in de stad. Pas later kwam het ook in de provincie.” Binnen een paar uur werd ze online belaagd als exponent van Randstedelijke zelfingenomenheid. Internetpesters openbaarden haar online vindbare beroep, werkkring en andere persoonlijke gegevens.
Dat willen mensen voorkomen en dus staan er minder namen in artikelen. Dat voedt het wantrouwen bij sommige lezers, zoals bij de man die na het lezen van een buurtreportage met veel mensen zonder (achter-)naam schreef: „De journalist kan ze allemaal uit de duim hebben gezogen en zolang het tegendeel niet is bewezen, is dat ook zo.” Gelukkig niet: van iedereen die in NRC wordt opgevoerd, moet de naam bekend zijn, ook als die niet wordt afgedrukt. In de code: „Chefs en hoofdredactie kunnen redacteuren voor en na publicatie vragen anonieme bronnen vertrouwelijk bij hen te identificeren.”
De NRC Code is strenger over anonieme citaten dan de praktijk. De code noemt „politieke berichtgeving of gevoelige juridische dossiers” als situaties waarbij het „risico van persoonlijke of professionele schade” kan maken dat iemand niet bij naam wordt genoemd. Dan denk je niet dadelijk aan een reportage over minder monogamie, maar juist bij verhalen over de persoonlijke levenssfeer blijven bronnen graag onherkenbaar. En als ze wel met naam en toenaam worden opgevoerd, krijgen ze soms spijt. Regelmatig ontvangt NRC verzoeken van mensen die hun naam uit een oud artikel verwijderd willen zien en bijna altijd gaat het dan om persoonlijke details. De verzoeken worden meestal afgewezen (en zeker de vraag om een heel artikel offline te halen). Ook hier is de code streng, met het argument dat NRC niet mag sjoemelen met het eigen verleden. Publish and be damned, al raakt de vloek hier een ander.
In die anonimiteitskwesties wringt het tussen de verantwoording die NRC moet afleggen aan lezers (wat verreweg het beste gaat door elk beestje bij de naam te noemen) aan de ene kant en de verantwoordelijkheid die de krant ook heeft voor de gevolgen van publicatie; zeker als mensen over hun persoonlijke beslommeringen worden ondervraagd. Dat NRC in de praktijk soepel is wanneer een willekeurige burger zijn of haar achternaam niet afgedrukt wil zien, kan ik wel begrijpen. Voor je het weet haalt alleen het exhibitionistisch smaldeel van de Nederlandse bevolking de kolommen nog en dat geeft ook geen betrouwbaar beeld.
Arjen Fortuin
Reacties: [email protected]
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.