De Amerikaanse geschiedenis is rijk aan selfmade men, fantasten, kwakzalvers, slangenbezweerders en volkstribunen die zich uit het niets weten op te werken tot sekteleider, profeet of nationale figuur. Of tot president. Donald Trump wordt dan wel graag gefileerd als een postmoderne figuur die geen verschil ziet tussen feit en fictie, een nieuw Amerikaans fenomeen is hij allerminst.
In A Fever from the Heartland vertelt schrijver Timothy Egan het morsige en soms verbijsterende verhaal van zo’n Amerikaanse con man, D.C. (,,Steve’’) Stephenson. Een drifter uit Texas die zich begin jaren twintig in de staat Indiana naar de top wist te praten van de lokale Ku Klux Klan, toen een openlijke volksbeweging voor witte suprematie.
Zelfs voor Amerikaanse begrippen was Stephenson een uitzonderlijke figuur, het kind van berooide ouders die in een plaggenhut hadden geleefd. Hij volgde alleen de lagere school, maar vond zichzelf opnieuw uit dankzij een groot talent om te liegen, fabuleren en afpersen. Daarnaast was hij een levenslange zuipschuit, een sadist en een verkrachter die zijn eerste echtgenote bijna doodsloeg. Kortom, dit kopstuk van de KKK, een man die de elite van Indiana jarenlang in zijn zak had, was een gepatenteerde psychopaat.
Dat Stephensons ster niet rees in het Zuiden, de bakermat van de Klan, maar in het Mid-Westen is geen toeval. Dat was het territorium van de tweede incarnatie van de Klan, in 1915 opgericht uit paniek over immigratie en zedenverwildering. De eerste Klan (1866) was een revanchistisch initiatief van oud-militairen na hun nederlaag in de Burgeroorlog, vooral om de emancipatie van de zwarte bevolking terug te dringen. Met die terreurorganisatie was afgerekend door president Ulysses S. Grant, die duizenden Klan-leden voor de rechter sleepte.
Langdurig effect had dat niet. Toen de federale overheid na veel vergeefse moeite pogingen staakte om het Zuiden te hervormen, restaureerden lokale autoriteiten daar pijlsnel het racistische regime. Rechten van zwarte burgers werden ingeperkt en in de praktijk ongedaan gemaakt (rond 1880 stemde in het Zuiden de helft van alle zwarte mannen, in 1920 minder dan één procent ). Lynchpartijen waren aan de orde van de dag. De Klan was in feite niet eens meer nodig.
Morele zuiverheid
In het Noorden lag het anders. De nieuwe Klan waar Stephenson toe behoorde werd geboren uit paniek over de immigratie van katholieken en Joden uit Zuid- en Oost-Europa en over moreel verval door rassenvermenging, drank en jazzmuziek . Boeken als The Rising Tide of Color (1921) joegen de angsten aan. De film Birth of a Nation (1915), een nationale kaskraker, maakte van de puntmutsen patriottische wrekers die het land na de Burgeroorlog hadden gered van zwarte barbarij.
In dat klimaat werd de Klan een openlijke, brede sociale beweging voor raciale en morele zuiverheid, verwant aan het fascisme dat in Europa de kop opstak maar niet revolutionair. De Klan vond zijn achterban nu ook in de grote steden, betrok vrouwen en kinderen bij de organisatie en deed zich met optochten en festivals respectabel voor. Al bleef geweld altijd op het repertoire staan; het iconische brandende kruis was een gebruik van deze tweede Klan.
Egan zet die historische context beknopt en vlot uiteen. Maar zijn boek is vooral een thriller over de opkomst en val van Stephenson, die in Indiana uitgroeide tot een machtige boss met tentakels in de bestuurlijke en zakelijke elite. Een oplichter bleef hij ook: op een speciale telefoon in zijn kantoor voerde hij zogenaamd gesprekken met de president in Washington, om indruk te maken op bezoekers. Met succes: hij slaagde erin een Klan-sympathisant tot gouverneur verkozen te krijgen, zelf fantaseerde hij over het presidentschap. Dan zou het ‘Onzichtbare Imperium’ heel het land regeren.
Uiteraard (we zijn tenslotte in Amerika) was de Klan voor hem ook een verdienmodel. Stephenson harkte een fortuin bij elkaar uit contributies, gedwongen winkelnering en andere opzetjes. Feesten in zijn herenhuis waren bacchanalen die bezoekers deden denken aan het decadente Rome van keizer Nero (zelf vergeleek Stephenson zich liever met Napoleon).
Verzet tegen de Klan was er ook, volop. Van vakbonden, zwarte organisaties, kerken en politici. Alleen bleef het in Indiana zonder veel resultaat. Een campagne van Ierse Amerikanen om de KKK te breken door hun geheime ledenlijst te publiceren flopte: niemand schaamde zich ervoor om als Klan-lid ‘ontmaskerd’ te worden. Meer effect hadden Ierse studenten van de katholieke Notre Dame Universiteit die een Klan-optocht in hun stad aanvielen en de verbouwereerde puntmutsen knokkend de straat uitjoegen.
De neergang van de Klan kwam niettemin plotseling. Niet door protest tegen racisme of antisemitisme, maar door seksuele en financiële schandalen die de hypocrisie van de oganisatie blootlegden. Stephenson spande de kroon. In maart 1925 had hij in een dronken bui een jonge medewerkster op wie hij zijn oog had laten vallen naar zijn verduisterde woning gelokt. Onder bedreiging met een revolver ontvoerde hij de 28-jarige Madge Oberholtzer naar het station, voor een nachtelijk bezoek aan Chicago. In een slaapwagon werd ze door de uitzinnige Stephenson verkracht, zwaar mishandeld en tot bloedens toe gebeten.
Die rabiate misdaad luidde zijn einde in. Tot dan toe was Stephenson weggekomen met zijn uitspattingen omdat slachtoffers zich schaamden en – terecht – geloofden dat aangifte doen geen zin had. Madge Oberholtzer koos een andere uitweg: nog tijdens haar ontvoering slikte ze een dodelijke dosis kwikpillen. Stephenson bracht haar niet naar een dokter maar liet zijn lijfwachten Madge bij haar moeder thuis dumpen. Ze overleed daar weken later, maar pas nadat ze een belastende verklaring had afgelegd over wat Stephenson haar had aangedaan.
Haar zaak werd een sensatie: de eer van een jonge, deugdzame en (ook belangrijk voor de nationale publiciteit) witte vrouw was geschonden door een louche machtswellusteling. Stephenson werd opgepakt, berecht en – tot zijn eigen verbijstering – tot levenslang veroordeeld. De gewezen Grote Draak overleed in 1966, tien jaar nadat hij was vrijgekomen, vergeten en anoniem. Berouw toonde hij nooit.
Sinister verhaal
A Fever in the Heartland is niet het eerste of beste boek over de tweede Klan. In The Second Coming of the KKK (2017) beschreef historica Linda Gordon al eens nauwgezet hoe de nieuwe Klan zijn sociale doelen niet alleen met racistisch geweld begon na te streven, maar ook met buurtwerk, braderieën en festivals. Haar boek bevat foto’s van een rij Klan-leden in het reuzenrad, puntmuts en al.
Maar Egan vertelt het sinistere verhaal wel uitstekend. Hij laat zien dat de Klan in de VS van de jaren twintig geen randverschijnsel was, maar een sociale beweging. Zijn conclusie is mistroostig. De neergang in ledental van de tweede Klan kwam niet alleen door schandalen, maar ook doordat de organisatie zijn doelen voor een groot deel had bereikt. Er kwamen strenge immigratie-wetten, segregatie bleef nog decennia in stand. De staat Indiana voerde een eugenetiche sterilisatie-wet in (ook een speerpunt van de Klan) die tot 1974 van kracht bleef.
In het Trumpisme en bij Amerikaans extreemrechts zijn elementen te herkennen van de oude Klan-ideologie, de hang naar ‘zuivere’ Amerikaanse waarden en witte suprematie voorop. Zoals Egan besluit: de tweede Klan mag dan dood zijn, de geest ervan leeft voort.