Twee kleine landschappen van de Franse schilder Camille Corot (1796-1875) in De Mesdag Collectie blijken oorspronkelijk samen één schilderij te hebben gevormd. Die ontdekking heeft het Haagse museum voor beeldende kunst vrijdagochtend met een persbericht bekendgemaakt.
Dat de landschappen ooit gescheiden zijn, kwam aan het licht toen een medewerker van het museum de twee schilderijen onlangs opnieuw wilde inlijsten. Toen hij de op paneel geplakte doeken pal naast elkaar hield, viel hem dat de voorstellingen haast naadloos op elkaar aansluiten. Onderzoek van het verfoppervlak in het Van Gogh Museum heeft bevestigd dat de schilderijen van oorspronkelijk aan elkaar zaten.
Het gaat om Landschap met ruiter (links op de digitale reconstructie) en Landschap met hengelaar, vermoedelijk tussen 1865 en 1870 geschilderd. Het museum vermoedt dat het doek tussen 1875 en 1878 in tweeën is gesneden. Daarna zijn de twee helften een eigen leven gaan leiden en op verschillende momenten in de collectie van het echtpaar Mesdag terecht gekomen, in 1878 en 1889. Of de naamgevers van De Mesdag Collectie beseften dat de twee schilderijen bij elkaar hoorden is onduidelijk.
Lees ook Kunstpaus en gehaaide handelaar – Hendrik Willem Mesdag.
Een raadsel
De schilderijtjes zijn vanaf vrijdag naast elkaar te zien in het museum. Daarnaast heeft het museum een digitale reconstructie van het gescheiden schilderij gemaakt. Plannen om de twee doeken weer samen te voegen zijn er niet. Dat brengt volgens het persbericht namelijk „allerlei risico’s met zich mee”.
De schilderijtjes hebben soms samen op zaal gehangen. Toch had nooit eerder iemand gezien dat ze bij elkaar hoorden. Hoe dat kan is een raadsel, zegt een woordvoerder. „Het was ook mijn eerste vraag toen ik van de ontdekking hoorde.”
De asieladvocaat belde eind vorige maand met heel goed en heel slecht nieuws. Joeri (18) krijgt een verblijfsvergunning. Maar de rest van zijn gezin – zijn ouders en twee broertjes – moet het land uit. De asieladvocaat liet Joeri en zijn familie weten meteen tegen die uitspraak in beroep te gaan.
NRC tekende vorig jaar het onwaarschijnlijke asielverhaal op van Joeri en zijn gezin. Hij had toen net gehoord dat hij was geslaagd voor zijn eindexamen gymnasium aan het Han Fortmann in Heerhugowaard. Joeri bracht zijn schoolloopbaan door in asielzoekerscentra verspreid door heel Nederland: in Heerhugowaard verbleef hij in zijn negende azc, Han Fortmann was zijn derde middelbare school.
Hij werd geboren in Moskou, zijn ouders zijn Georgische jezidi’s. In 2010 vluchtte het gezin vanuit Rusland naar Nederland, Joeri was drie jaar. Begin 2020 was het gezin uitgeprocedeerd: Nederland had de terugvlucht naar Moskou al geboekt. Maar het hart van Joeri’s vader was te zwak voor de vlucht, zei de dokter. Toen kwam corona en ging het luchtruim dicht. Het gezin verhuisde van het detentiecentrum terug naar een azc, Joeri pakte zijn schoolboeken weer uit. Na Poetins invasie van Oekraïne in 2022 plofte er een brief op de mat van Joeri’s oma in Moskou: of haar kleinzoon zich gezien zijn naderende achttiende verjaardag alvast wilde melden ter registratie met het oog op zijn militaire dienstplicht. Maar Joeri wilde studeren, in Amsterdam, zelfs al had hij geen recht op studiefinanciering.
Voor m’n ouders zou het gevaarlijk zijn terug naar Rusland te gaan. Alleen al dat zij het land zijn ontvlucht en hun oudste zoon nu al een paar jaar geen gehoor geeft aan de dienstplicht
Lezers van het NRC-artikel boden en masse aan geld te doneren, waarop een crowdfunding-actie werd opgezet door de fotograaf van het artikel, Mona van den Berg. Er werd liefst 16.000 euro ingezameld.
Het gezin diende een nieuwe asielaanvraag in, gestoeld op de dreigende dienstplicht. Joeri, sinds september achttien jaar oud, werd vorige maand twee dagen lang gehoord door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De dienst hoorde ook zijn ouders.
Joeri werd in september achttien. Hij woont sinds zijn derde in Nederland in opgeteld negen azc’s en behaalde vorig jaar zijn gymnasiumdiploma.
Foto Mona van den Berg
Hoe reageerde je op het telefoontje van de advocaat?
„Het is fantastisch dat ik in Nederland mag blijven. Maar we hebben het niet kunnen vieren, al gaven mijn ouders me een kus. Feit is: we zijn een gezin. We zijn niet naar Nederland gekomen om gescheiden te worden. Dat mijn broertjes en mijn ouders, die zoveel hebben opgeofferd, geen verblijfsvergunning zouden krijgen: het is moeilijk om toe te geven maar ik ben er wel gefrustreerd over. Ik begrijp het gewoon niet. Als zij worden teruggestuurd, dan denk ik dat ik ze echt nooit meer zie.”
Waarop beroept de asieladvocaat zich?
„Op schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens [dat draait om het recht op respect voor privé- en familieleven]. De zaak dient in augustus. De advocaat zei meteen toen ze belde dat het allemaal heel dubbel was en dat je deze situatie niet vaak ziet. Ik ben ‘apart’ beoordeeld, zo lijkt het, los van mijn gezin, omdat ik nu achttien ben. Maar we wonen al vijftien jaar in Nederland. Mijn jongste broertje Wowa is hier geboren. Hij zit in twee havo hier in Heerhugowaard.”
Je broertjes zijn veertien en vijftien. Ook hen hangt dienst in het Russische leger boven het hoofd?
„Ja, als Dimitri zestien wordt, zal ook hij worden opgeroepen voor een keuring. Maar ook voor m’n ouders zou het gevaarlijk zijn terug naar Rusland te gaan. Denk alleen al aan het feit dat zij het land zijn ontvlucht terwijl hun oudste zoon nu al een paar jaar geen gehoor geeft aan de dienstplicht. Dat maakt je niet geliefd.”
Hoe is het met de gezondheid van je vader?
„Hij heeft veel last van stress. Een paar maanden geleden kwam de ambulance en dat was wat ze na onderzoek zeiden: heel veel stress.”
Je doet de studie built environment aan de Hogeschool van Amsterdam, een mix van civiele techniek en bouwkunde. Intussen zit jouw eerste studiejaar er alweer bijna op. Hoe bevalt het?
„Ik heb tot nu toe al mijn studiepunten gehaald en heb bijna mijn propedeuse binnen. Alles wordt betaald door de crowdfunding, dat is echt geweldig. Ik heb vier keer per week college. Dan ga ik met de trein op en neer. Ik vind de studie heel leuk. Vandaag nog waren we op werkbezoek bij een groot bouwbedrijf dat enorme wooncomplexen bouwt, het lijkt me heel leuk me met dat soort projecten bezig te gaan houden.”
Je woont nog op het azc. Wil je niet op kamers?
„Gezien mijn verblijfsvergunning start er binnenkort een huisvestingstraject. Ik hoef niet per se naar Amsterdam: het liefst blijf ik hier in de omgeving wonen. Dicht bij mijn ouders en broertjes.”
Niet zonder oprechte belangstelling luisterde ik altijd naar verhalen van bejaarden over hun valpartijen. Zou het mij ook kunnen overkomen? Welnee, ik was immers nog fit genoeg. Goed, ik kende de cijfers: een op de drie ouderen boven de 65 jaar valt minstens een keer per jaar. Maar dat waren vast mensen die al iets ‘onder de leden hadden’ – om maar even een hoogbejaard gezegde te gebruiken.
Dus begaf ik mij onlangs vroeg in de morgen nietsvermoedend op iets te los zittende sandalen naar de brievenbus om mijn vier dagbladen op te halen. Ik klemde ze naar vast gebruik onder mijn rechter oksel en liep terug naar de eerste trap in het trappenhuis. Ik was, als altijd, een beetje gehaast omdat ik niet graag ongewassen en ongekamd in kamerjas betrapt wil worden – je gunt je buren een aangenamer begin van een dag waar ze misschien toch al erg tegenop zien.
Ik zette mijn linkervoet op de eerste tree, bleef even haken – en viel vervolgens languit voorover en sloeg met mijn bebrilde gezicht voluit tegen de hogere treden. Nooit beseft dat een val zich zo snel en plotseling kan voltrekken. Een val in een flits, zo’n val is een flits – een val als een overval. Daar kan geen valtraining tegen helpen.
Ik richtte me moeizaam op en keek verdwaasd naar de hoeveelheid bloed die mijn gezicht in korte tijd produceerde: bloed op de trap, in mijn handen, op mijn kamerjas en op de kranten, alsof die deze dagen al niet genoeg bloederig nieuws bevatten. Waar was mijn bril? Die lag, merkwaardig genoeg, puntgaaf naast de trap. En mijn sleutels, ik had ze in mijn linkerhand gehad, waar waren ze gebleven? Ik wilde naar mijn huis, dat bloed moest weggewassen, als een schandvlek, zo gauw mogelijk. Eén angst overheerste: neus gebroken.
Ik bonsde op een belendende deur, maar daar was niemand thuis. Terwijl het bloed van mijn handen drupte, liep ik naar de hoogste etage waar jonge studenten wonen. Gelukkig deed T., een vergevorderd studente medicijnen, open. Ze zette me zonder aarzelen op een stoel, maakte mijn handen en gezicht schoon en bekeek de schade aandachtig. Haar diagnose: geen gebroken neus, hechtingen niet nodig, pleisters volstonden.
Ze zocht en vond mijn sleutels, verwijderde met een sopje de bloedsporen in het trappenhuis en bracht me naar huis terug. Op haar advies bezocht ik later op de dag mijn huisarts die de bevindingen van haar collega in spe bevestigde. Ze zei er nog iets bij : „U hebt een lichte hersenschudding, doe het rustig aan, mijd drukke bijeenkomsten, drink geen alcohol.” Een lichte hersenschudding, hoe kon ze dat weten? „Omdat iedereen na zo’n klap een lichte hersenschudding heeft.”
Weer wat geleerd. Ik houd wel van duidelijke artsen, zoals die andere huisarts die geen prostaatkanker bij mij constateerde, maar er wel droogjes aan toevoegde: „Alle mannen krijgen ooit prostaatkanker.”
Wat had ik nog meer geleerd? Voortaan gewassen en gestreken én op goede sandalen ongehaast naar de brievenbus. Een beetje valangst kan geen kwaad, ik heb trouwens meer trapangst dan valangst. Dat is wel vervelend: dat ik voortaan elke dag meermalen die eerste trede over moet, het is een vijand geworden die ik nooit meer zal vertrouwen, maar waar ik toch vriendelijk tegen moet doen. Anders wordt het wéér oorlog.
Een applaus klaterde over het plein in Arromanches. Het was 6 juni 2024 en Max Wolff, de laatste nog levende Nederlandse Normandië-veteraan, had zojuist een krans gelegd om de tachtigste verjaardag van D-Day, de geallieerde landing in Frankrijk, te herdenken. Premier Rutte was er ook en had een gesprek gehad met ‘meneer Max’, zei hij tegen NRC. „Als mensen zoals hij niet waren gaan vechten, dan hadden hier nog hakenkruizen gehangen.”
Wolff, van wie het ministerie van Defensie deze dinsdag bekendmaakte dat hij is overleden, was verguld met alle aandacht die hem in Normandië ten deel viel. „Ik vind het uitermate bijzonder om hier nu te zijn. Dat had ik me indertijd nooit kunnen bedenken, dat ik tachtig jaar later deze ceremonie zou doen.”
Max Wolff werd geboren in 1926 in een Joods gezin in Arnhem. Zijn vader was eigenaar van een groothandel in vee en vlees. Nadat de Duitsers in 1940 Nederland bezetten, werd hun bestaan steeds onleefbaarder. In 1942 besloot de familie Nederland te ontvluchten, richting Zwitserland. Zijn zusjes Kitty en Elly zouden met Elly’s man Sieg als eerste gaan; Max en zijn ouders volgden later. Hij herinnerde zich: „Mijn vader sprak de woorden: ‘Al hetgeen ik bezit draag ik bij me.’”
Rampzalig
Voor zijn zussen en zwager liep de vluchtpoging rampzalig af. Ze werden bij de Zwitserse grens gearresteerd en door de Zwitserse wachters overgedragen aan met de Duitsers collaborerende Fransen. Uiteindelijk belandden ze in Auschwitz, waar zij direct na aankomst werden vermoord. In totaal kwamen 286 familieleden van Wolff om in de Holocaust.
Max en zijn ouders verhuisden in België van onderduikadres naar onderduikadres. Ze zaten onder meer in Halle bij Brussel in een zuurstofarme bankkluis van drie bij drie – met „één luchtkoker, en een emmertje voor de nodige boodschapjes”, aldus Wolff. Half juni 1944 nam de SS een deel van het gebouw in gebruik; de kans op ontdekking werd daarmee heel groot. Wolff besloot de reis naar Normandië te wagen. Daar waren de geallieerden een week eerder aan land gekomen.
In de buurt van de stad Caen kwam hij uiteindelijk achter de Britse frontlinie terecht. Wolff meldde zich aan voor militaire dienst en werd verscheept naar het Verenigd-Koninkrijk. Daar zou hij worden ingedeeld bij de Nederlandse Prinses Irene Brigade, maar deze mannen hadden juist hun kamp verlaten om aan de strijd in Normandië deel te nemen.
Wolff sprak vloeiend Frans en Duits en werd daarom ingedeeld als tolk bij een Britse eenheid. Zo belandde hij na enige weken opnieuw in de buurt van Brussel, waar een emotioneel weerzien volgde met zijn ouders. In Nederland maakte hij de zogenoemde ‘Stadhuisramp van Heusden’ mee. In de nacht van 4 op 5 november 1944 bliezen de Duitsers de stadhuistoren van Heusden op. In de kelder schuilden op dat moment honderden burgers voor geallieerde beschietingen. Wolff hielp in de daaropvolgende dagen met het bergen van de in totaal 134 dodelijke slachtoffers.
Door dagenlange artilleriebeschietingen tijdens de slag om de Ardennen eind 1944 raakte Wolffs gehoor permanent beschadigd. In april 1945 bereikte zijn oorlog een gruwelijke apotheose toen hij belandde voor de poorten van het concentratiekamp Bergen-Belsen. „De vreselijke dingen die ik daar gezien heb, zijn me tot op de dag van vandaag bijgebleven”, zei hij daar later over.
Na de Bevrijding leek het erop dat Wolff zou moeten dienen in Nederlands-Indië, maar dankzij een interventie van zijn ouders bleef hem deelname aan de dekolonisatie-oorlog bespaard. Wolff runde tot zijn pensionering een groothandel in kousen en sokken, trouwde met Marion Kunstenaar en zij kregen drie dochters.
Zware boekwerken
In een gesprek met NRC vertelde zijn dochter Batya deze maand dat de dood en de oorlog „altijd onderhuids aanwezig” waren thuis. Haar vader vervatte zijn familiegeschiedenis in kilo’s zware boekwerken. Ook stelde hij indexen op met zoveel mogelijk persoonsgegevens van elke familielid op een rij, inclusief plaats van overlijden.
Max Wolff bezocht met zijn tweede vrouw Carla de afgelopen jaren tal van ‘laatste’ herdenkingen van de Tweede Wereldoorlog. In 2019 zei hij in Terneuzen dat hij het een „grote eer” vond om bij zulke gelegenheden Nederland te mogen vertegenwoordigen „Ik sta er vooral voor al diegenen die er niet meer zijn. Ik vind het belangrijk dat we blijven gedenken.”
In juni vorig jaar was hij dus in Normandië en in september gaf hij nog acte de présence bij de herdenking van de Slag om Arnhem. Bij de feestelijkheden op 5 mei in Wageningen moest hij dit jaar vanwege zijn slechte gezondheid verstek laten gaan. Hij kwam er graag, omdat hij het doorgeven van het verhaal van de oorlog belangrijk vond, indachtig een frase uit het boek Joël uit de joodse bijbel: „Vertel daarvan aan uw kinderen, laten uw kinderen het aan hun kinderen vertellen en hun kinderen weer aan het volgende geslacht.”