Strijdkreet, scheldwoord, belofte of boosdoener – weinig politieke termen zullen zo belast zijn als ‘zionisme’, de Joods-nationalistische beweging die aan de basis ligt van de staat Israël. Sinds de Gaza-oorlog wordt zionisme weer gehekeld als een koloniale, racistische ideologie. Anderzijds ziet Israël in antizionisme vooral een nieuw antisemitisme. De literatuur over het onderwerp beslaat al hele bibliotheken.
Maar wat is zionisme en waarom roept het zoveel emoties op? Wie die kluwen wil ontrafelen kan te rade bij het heldere Zionism: An Emotional State van de Amerikaanse historicus Derek J. Penslar, directeur van het Centrum voor Joodse Studies van Harvard. In het korte boek, deel van de reeks ‘Sleutelbegrippen in Joodse Studies’, bespreekt Penslar allerlei zionisme, aan de hand van de emoties die het idee oproept, van hoop tot woede en walging.
Dat is een originele benadering, die niet iedereen zal bevallen – maar alleen al het eerste deel van zijn boek is waardevol voor lezers met belangstelling voor Israël en het conflict in het Midden-Oosten. Daarin geeft Penslar een gedetailleerd, helder overzicht van de stromingen binnen het zionisme, dat hij definieert als „de overtuiging dat Joden een natie vormen die het recht en de noodzaak heeft om collectieve zelfbeschikking na te streven in het historische Palestina”.
Daarmee houdt de eenduidigheid ook wel op, want zionisme is een „familiebegrip” met tal van vertakkingen, zoals het arbeidszionisme dat lang de toon zette in Israël, liberaal en ethisch zionisme, Hebreeuws zionisme, en messianistisch of religieus zionisme, dat in Israël allengs meer aan invloed heeft gewonnen.
Negatieve houding
Of antizionisme ook een vorm is van antisemitisme? In Europa en de VS gaan de twee vaak gelijk op, aldus Penslar. In Arabisch antizionisme staat het eigen nationalisme centraa, maar Jodenhaat wordt er wel voor gebruikt én door gevoed. Kortom, er is een verschil tussen de begrippen, al bestaat er „overdadig bewijs dat een negatieve houding tegenover Israël een katalysator kan zijn van Jodenhaat”.
Ook de vraag of het zionisme een voorbeeld is van raciaal kolonialisme – wat voor veel critici vanzelf spreekt – krijgt bij Penslar een genuanceerde behandeling, zonder parti pris. Ja, het zionisme leunde op westerse steun en was overtuigd van Europese superioriteit. De zionistische beschavingsmissie’ had zowel compassie als diepe minachting voor de Arabieren in Palestina.
Toch bleef het zionisme, als ideaal van een intens vervolgd volk, ook altijd een geval apart – en waren de relaties met Europese machten altijd ambivalent. Penslar wijst er op dat het nu populaire frame van settler colonialism maar zelden wordt gebruikt voor veel grotere imperiale projecten in de twintigste eeuw, zoals de Sovjetisering van Kazachstan, waar twee miljoen inheemsen werden gedood of gedeporteerd. Het ene kolonialisme roept meer emoties op dan het andere – ook dat is een historisch feit.
Vader: „Mijn vader zal binnen een paar maanden overlijden als gevolg van euthanasie. Dit is uiteraard zijn eigen wens; hij lijdt al enige jaren aan de ziekte van Alzheimer en wil niet in een verpleeghuis eindigen. Mijn zoon (8) heeft een goede, maar niet hele hechte band met zijn grootvader. Hij is daar wel regelmatig omdat hij wél een hechte band met mijn moeder heeft. Hij weet dat zijn opa ziek is en ook dat hij waarschijnlijk niet lang meer zal leven omdat ik dat al met hem besproken heb. Enerzijds wil ik het bij deze informatie laten en hem pas na het overlijden daarvan op de hoogte brengen, anderzijds denk ik dat ik hem (en ook mijn vader) de kans op een echt afscheid ontneem. Ook wil ik de waarheid niet voor hem achterhouden. Ik kan niet goed voorspellen hoe mijn zoon met de mogelijkheid van een zelfgekozen dood zal omgaan omdat hij soms angstig is, ook in relatie tot het thema ‘dood’. Hoe kan ik hem het beste voorbereiden op deze gebeurtenis?”
Naam is bij de redactie bekend. Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Afscheid nemen
Ruth Van der Hallen: „Wees open over het naderende afscheid. Vertel uw zoon dat opa waarschijnlijk ergens in de komende weken zal overlijden. Geef hem en uw vader de kans om afscheid van elkaar te nemen. Als u dit voorafgaand aan de dag van de euthanasie organiseert, is het afscheid vaak minder beladen en kunt u uw aandacht op uw zoon richten.
„Een tekening maken voor opa, iets bouwen met lego, of samen iets doen wat ze graag samen deden, kan een mooi afscheidsritueel zijn. Voor veel kinderen is de dood niet per se iets zwaars; hoe de omgeving ermee omgaat, zet vaak de toon.
„U hoeft niet meer over de euthanasie te delen dan waar uw zoon zelf naar vraagt. Wees alert op vragen die later kunnen komen.
„Soms zijn kinderen aanwezig bij de euthanasie van een grootouder. Voor de aanwezigen kan dit een welkome afleiding zijn: het is troostend om op zo’n moment jong leven om je heen te hebben. Gezien de angst van uw zoon rondom de dood is voorzichtigheid geboden.”
Eerlijk zijn
Miep Burger: „Wees eerlijk. Juist als kinderen te weing informatie krijgen, kan angst ontstaan. Vertel dat sommige mensen ziek zijn in het lichaam en andere in het hoofd, zoals mensen met alzheimer. Dat het bij opa steeds erger wordt, dat de dokters er alles aan gedaan hebben, maar dat opa niet meer beter wordt. Dat de dokter na zorgvuldig overleg met opa een medicijn gaat geven waardoor zijn hart stopt. Geen ‘drankje’ of ‘spuitje’, dan kan een kind angstig worden voor drinken en prikken.
„Het zou jammer zijn om uw zoon en vader een afscheid te onthouden. Plan dit moment van tevoren in overleg met opa en oma. Dan kan de focus op uw zoon liggen. Bereid het afscheid met uw zoon voor: wat kan hij meenemen, wat kan hij tegen opa zeggen? Benoem dat het spannend is, en dat huilen heel normaal is.
„Als het om de euthanasie gaat bij een ouder van kinderen, willen deze ze er vaak graag bij hebben. Bij grootouders hangt dat van veel factoren af: de band met het kleinkind, de wens van kind en grootouders, hoe emotioneel vader of moeder zelf is. Of één van de ouders erbij aanwezig is, die vooral voor het kind kan zorgen op dat moment.
„Blijf regelmatig bij uw zoon checken of hij alles begrepen heeft, en hoe het met hem gaat.”
Ruth Van der Hallen is psycholoog en universitair hoofddocent klinische psychologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Miep Burger begeleidt als rouwtherapeut jeugd en volwassenen.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Het ritje vanuit Amsterdam-Noord kan hij inmiddels dromen. James neemt de linkerbaan van de IJtunnel, tijdens het wachten voor de verkeerslichten in het centrum trommelen zijn getatoeëerde vingers op het stuur. Op de Weesperstraat steekt hij een sigaret op. Ter hoogte van het Amstelstation, voor de oude banketbakkersvakschool, parkeert hij zijn grijze Cupra Formentor op de enige plek die nog vrij is. Voor de vorm hangt hij de laadstekker erin.
Om het Orion College Amstel binnen te komen heb je een speciale tag nodig. De schuifdeuren van de hoofdingang werken als een sluis. „Net een bajes”, merkt James op. Binnen is de sfeer gemoedelijker: in de lichte centrale hal staan planten, aan de muur hangt een gedenksteen met de datum 12 september 2019, de dag dat burgemeester Femke Halsema de school opende. Daarnaast een poster met de tekst: ‘Het komt goed’.
Wie naar het Orion College kijkt, ziet op het eerste gezicht een verzameling lastige leerlingen. Pubers die zich verstoppen onder hoodies en petjes. Die hyperactief overkomen, ongemotiveerd, opstandig, agressief. Wie hier op school zit, kampt met gedragsstoornissen of psychiatrische problemen en volgt daarom speciaal voortgezet onderwijs. Een verschil met andere ‘cluster-4-scholen’: hier groeien de scholieren op in een omgeving met misdaad en geweld. Sommigen staan in de Amsterdamse Top600 – dat wil zeggen dat ze al vaker veroordeeld zijn voor ernstige vergrijpen zoals inbraken, drugshandel, gewapende overvallen of zware mishandeling.
Wat niet meteen zichtbaar is, is waaróm ze zich zo gedragen. Een deel van deze kinderen heeft een lichte cognitieve beperking. Ze hebben vaak veel meegemaakt, zoals het verlies van een ouder of geweld thuis of op straat. Het is een groep die, in de woorden van adjunct-directeur Jiannis Nikakis, „intensieve begeleiding nodig heeft”. De leerlingen hebben het misschien niet door, maar de school trekt veel uit de kast om ze te helpen. Alle medewerkers worden getraind in traumasensitief lesgeven, voor elke van de circa 140 leerlingen is er een individueel plan. Het streven om 80 procent te laten doorstromen naar regulier onderwijs, mbo niveau 1 of hoger, werd in 2023 met 81 procent gehaald.
Nette schoenen
James (30) is sinds een jaar verbonden aan het Orion College. Hij is een van de laatste toevoegingen aan de lange lijst partners waar de school mee samenwerkt en misschien wel de meest onconventionele, want hij is ex-gedetineerde – vandaar ook dat hij alleen met zijn voornaam in NRC wil. Elke dag neemt hij een paar jongens op sleeptouw. Hij is vrij om te bepalen wat ze gaan doen. James is aangesloten bij Adamas, een Amsterdamse organisatie die opkomt voor jongeren in een kwetsbare positie. Het is een netwerk van onder meer criminologen, psychologen en ‘credible messengers’, zoals hij: ervaringsdeskundigen die de frustraties en ambities van de jongeren begrijpen en de taal spreken van de straat. ‘Geloofwaardige boodschappers’ dus, door wat ze zelf hebben meegemaakt.
Vandaag, op een van de laatste schooldagen voor de zomervakantie, stapt James in een geruit pak met nette schoenen, zijn haar in een knotje, kamer 0.08 binnen. Hier, op een bankje bij de koffieautomaat, neemt hij met veiligheidscoördinator Aziz Ouajnan elke dag door wat er speelt. Een jongen, vertelt Ouajnan, heeft mot met de conciërge. Alweer.
„Hij moet zich denk ik meer bewust zijn van hoe hij overkomt.”
James knikt. „Ik zal het er met hem over hebben. En morgen Walibi dus.”
„Morgen Walibi.”
„Negen uur verzamelen?”
„Kwart over acht komen de leerlingen. We gaan eerst controleren. Jij krijgt het groepje met jouw boys.”
„Oké, benieuwd of ze in de attracties durven. We zullen zien wie de echte mannen zijn.”
Jiannis Nikakis, aangeschoven bij het overleg, vertelt waarom ze James ingeschakeld hebben. „We willen anticiperen op de leefwereld van de leerlingen”, zegt de adjunct-directeur. „Met hem kunnen ze in een andere context aan zichzelf werken.” Het scheelt dat James geen „juffie of meester” is die van ze eist dat ze toetsen maken of netjes stilzitten. Dat hij iemand is naar wie ze opkijken.
Komend schooljaar gaat het Orion College Amstel verder met een extra credible messenger. Uit een evaluatie van de samenwerking met James bleek dat hij erin slaagde een vertrouwensband op te bouwen met een groepje leerlingen. Een onderzoeksbureau gespecialiseerd in ‘ervaringskennis’ tekende op dat hij niet alleen een luisterend oor biedt en helpt bij het organiseren van dagelijkse taken, maar ook zorgt voor verbinding met ‘de systeemwereld’, die van instituties als de reclassering, politie en ggz. Zij snappen het perspectief van de jongens beter sinds James bij gesprekken zit.
Niemand neemt op
James probeert zijn jongens te bellen, maar niemand neemt op vanochtend. Je moet begrijpen, zegt hij na de zoveelste poging: voor de meesten is het al heel wat áls ze op school verschijnen. Om dit werk te doen moet je in het hier en nu leven. Anticiperen en een strakke planning hebben geen zin. Voor vandaag had hij een creatieve opdracht in gedachten: ze zouden met z’n allen rozen van satijn gaan knutselen, een van de jongens wil een meisje verkering vragen en had die rozen op internet gezien. Maar hijzelf is vooralsnog nergens te bekennen. James zucht: „Het is de doelgroep waarmee we werken.” Het is een zin die hij wel vaker uitspreekt.
In een jaar tijd heeft hij zijn jongens vrij goed leren kennen. Een paar wonen in Holendrecht, een wijk die oranje kleurt op de Amsterdamse veiligheidsindex vanwege het aantal ingrijpende misdrijven. Allemaal hangen ze veel op straat. Hoewel ze lang niet allemaal zelf crimineel zijn, zegt James, leven de jongens in een „onrustige wereld”. Er is rivaliteit met groepen uit andere buurten. Thuis is er vaak veel spanning en weinig geld. Eén jongen is al twee keer gestoken en nog niet zo lang geleden ging er een explosief af voor zijn deur.
Leren of iets leuks?
Aan zo’n realiteit kun je moeilijk ontsnappen. Toch is dat wel het doel. James wil zijn jongens laten nadenken over hun gedrag en de consequenties daarvan, en tegelijkertijd een beetje hun hoofd leegmaken. Hij wil ze laten ontdekken wat ze leuk vinden en waar ze goed in zijn. Ze krijgen inspraak: „Boys wat gaan we doen vandaag? Leren of iets leuks?” Hij neemt ze mee naar een museum, de stad uit, soms werken ze aan een project – laatst maakten ze een tijdschrift. Hij is bezig met het regelen van een lang weekend weg. Hij probeert er elke dag voor ze te zijn, want ze groeien op met weinig structuur. „Het is niet dat ze niemand om zich heen hebben, maar het voelt soms alsof niemand hen ziet. Snap je? Je hebt matties, maar wie is je echte vriend?”
„Hé meester, waarom heeft u nog geen tune gezet?”
„Rustig aan man, ik mag m’n telefoon toch niet gebruiken als ik aan het rijden ben.”
James baant zich een weg door de drukke Wibautstraat, achterin de twee passagiers die hij zojuist bij school oppikte. Leo, die door zijn lengte en zware stem veel ouder lijkt dan 13, scrollt op de achterbank door Spotify en Snapchat. Naast hem staart de 14-jarige jongen die Elf wordt genoemd naar buiten door het raam. Hij zegt niet veel en kwam zoals altijd op het laatste moment aanrennen.
De Cupra, zegt James, was een guilty pleasure. Een veel te grote, dure auto – maar wel eerlijk verdiend. Zijn verhaal in een notendop: toen hij 13 jaar was, kwam hij voor het eerst vast te zitten. Niet omdat hij iets fout deed: hij zwierf vaak op straat en jeugdzorg had geen vertrouwen in zijn thuissituatie. „In die tijd stuurden ze je dan naar de jeugdgevangenis.” Vervolgens ging het hard met zijn criminele loopbaan: op zijn veertiende werd hij gepakt voor een gewapende overval en kwam hij weer vast te zitten. Hij kwam „verder in de shit” en bracht jaren door in instellingen. Hij hield van lezen, schrijven en tekenen. Dat laatste werd later zijn redding. „Met tatoeëren verdiende ik op een fatsoenlijke manier geld.”
Eerst woonde hij nog een tijdje in Spanje, op de vlucht voor een celstraf die hij in Nederland nog moest uitzitten. Toen hij hoorde dat hij vader zou worden, kwam hij terug en gaf hij zich aan. Een paar jaar later, de straf inmiddels achter de rug, deed hij bij Howie the Harp, onderdeel van zorgorganisatie Pameijer, een eenjarige opleiding tot professioneel ervaringsdeskundige. Hij opende een tattooshop en startte een bedrijf om jongeren met autisme te helpen. Drie jaar geleden hoorde hij over het netwerk Adamas. Na de toelating (Adamas doet een veiligheidsscreening) volgde hij daar nog eens een vier maanden durende opleiding.
She want a Woo nigga
She wanna fuck with the Woo
She wanna fuck with the Woo
She wanna fuck with a Woo
She wanna fuck with the Woo
Yeah, yeah, yeah, yeah
De muziek in de auto – een nummer van de Amerikaanse rapper Pop Smoke – wordt onderbroken door een inkomende oproep.
„Já! Waar ben je, klootzak? We gaan speciaal voor jou naar de creawinkel.”
„Speciaal voor mij?”
„We zouden je gaan helpen toch. Je wilde die bloemen maken van TikTok?”
„Oooh ja… M’n telefoon was uitgevallen.”
„Ga je naar de homebase komen of niet?”
„Ja ’s goed. Ben wel een beetje verkouden.”
„Aye, rustig aan. Check je zo.”
Van alle jongens die James dit jaar onder zijn hoede kreeg, is Caster (16), de jongen van de rozen, het meest veranderd. Caster is niet zijn officiële naam, maar iedereen in zijn buurt noemt hem zo, dus omarmde hij het maar. Het betekent zoiets als ‘heethoofd’ in het Surinaams, vertelt James. „Toen we elkaar leerden kennen, zei hij dingen als: ‘Meester, ik wil iets kapotslaan’, en zocht hij met iedereen ruzie.” Dat is nu voorbij. Dit schooljaar haalde hij zijn praktijkexamen. Hij heeft een vriendinnetje en een baantje bij de Jumbo.
Het is chill even weg te zijn, even geen gezeik aan mijn hoofd
In een met hijskranen bezaaid stukje Amsterdam-Noord stappen James en de jongens even later uit de auto. Hier zit de ‘homebase’ van Adamas: een loods met een grote open keuken, zithoek, tafeltennistafel en twee muziekstudio’s. Credible messengers zijn er altijd welkom, met of zonder jongeren. Ze volgen of geven er trainingen. Het onderzoeksbureau dat de inzet van James evalueerde, noemde de plek „cruciaal”: een rustige, vertrouwde omgeving, weg van de chaos en verleidingen van de straat. Of zoals een jongere zelf zei: „Als ik hier ben, doe ik geen domme dingen.”
„Hé jongen, ben je daar eindelijk?”
Als Caster binnenkomt – zwarte outfit, koptelefoon over zijn pet – is het al bijna lunchtijd. Terwijl de andere jongens pizzabodems beleggen in de keuken, glipt hij snel nog even de studio in.
„Geloof me”, zegt James, „hij wordt de beste rapper van Nederland.”
Op een later moment vertelt de 16-jarige jongen dat hij al van kleins af aan rapt – „Ik deed altijd rapbattles met m’n familie” – maar sinds kort weet hij zeker dat hij artiest wil worden. Van Chris, een andere credible messenger, leerde hij het afgelopen jaar wat een goede flow is, hoe je woorden plaatst over de beat. „Je moet gewoon kalm blijven en goed ademen. Je moet weten wanneer je die pauzes moet maken, anders raak je out of breath.”
In raps kan hij zijn gevoel uiten. Hij schreef nummers over zijn vriendin („Dat ik van haar houd enzo en dat ze niet bang moet zijn dat ik met andere meisjes ga.”), zijn moeder („Zij is alles voor me.”) en over hoe het is om je een outsider te voelen.
Deze zomer stond hij in Paradiso, op een Adamas-talentenavond. Hij legt zijn hand op zijn borst en glimlacht. „M’n hart ging echt helemaal tekeer. Maar eindstand: ik heb het toch gekilld.”
Tijdens de lunch haalt James zijn telefoon tevoorschijn. „We moeten het even over het weekendje weg hebben.” Het is bijna zomervakantie, en James maakt zich zorgen. Hij ziet een gapend gat van zes weken: tijd waarin veel kan instorten van wat hij en de jongens hebben opgebouwd. Elf, die net verhuisd is naar een betere wijk, gaat misschien weer op straat hangen in zijn oude buurtje. ‘Kleine’, een jongen met ADHD die door zijn impulsieve gedrag vaak in de problemen komt, zal mogelijk weer gaan blowen en zijn baantje op de scheepswerf verzaken.
In overleg met Adamas en de school bedacht James daarom een zomerprogramma met activiteiten als houtbewerking, zwemmen, sport en muziek. Als afsluiting neemt hij een klein groepje mee naar een vakantiepark in Zuid-Limburg. Samen bekijken ze de website.
„Wow, een zwembad!”
„Kijk”, zegt James, „hier is die plek die we gaan bezoeken, die grotten en alles. En dan heb je Duitsland, Nederland, België, precies op dat puntje daar.”
Joyriden
Leo leunt tegen de houten balustrade, zijn rug naar de rodelbaan en het Limburgse heuvelland.
„En?” vraagt James.
„Saai bro. Het is gewoon een glijbaan met een karretje.”
„Sáái? Net liep je nog stoer te doen: ‘Meester, ik heb helemaal niet geremd!’”
Het is half één ’s middags, de zon brandt op het terras van restaurant de Wilhelminatoren in Valkenburg. Terwijl James broodjes kroket en frisdrank bestelt, scrollt Leo door de selfies die hij stiekem heeft gemaakt tijdens het rodelen. Ook Caster tuurt naar zijn scherm. Uit de witte iPod-oortjes die over zijn oren bungelen, klinken hiphopbeats.
De groep is niet compleet. Twee jongens ontbreken omdat ze kort voor vertrek zijn opgepakt. Ze waren gaan joyriden in een auto die niet op slot was en betrokken geraakt bij een ongeluk. James is veel bezig geweest met damage control, vertelt hij. Als er zoiets gebeurt, gaat hij direct in de actiemodus. „Eerst ga je rondbellen: waar brengen ze ’m heen, wanneer moet-ie voorkomen, wie is z’n advocaat. Dan mee met de ouders naar het politiebureau en het bezoekuur in de bajes.”
Juist op die lastige momenten wil hij er zijn. Het gaat erom, legt hij uit, dat je uiteindelijk inzicht creëert. „Ik wil ze laten reflecteren op wat er is gebeurd zonder dat ze steeds te horen krijgen: je doet het verkeerd. Eerlijk, ik was vroeger best wel een kutkind. Maar ik had het ook ál-tijd gedaan. Op een gegeven moment gedraag je je ernaar.”
Met z’n vijven zitten ze nu in een huisje op het vakantiepark in Bemelen, een paar kilometer verderop. Mike Muntz, een vriend van James – eveneens ervaringsdeskundige en jongerenwerker – en zijn zoon zijn ook meegekomen. Aan teruggaan naar Amsterdam wil niemand nog denken. „Het is chill om even weg te zijn”, zegt Caster in de stoeltjeslift naar beneden. „Geen gezeik aan m’n hoofd de hele tijd.”
Met de vraag waarom James dit allemaal met hen doet, zijn de jongens eigenlijk niet zo bezig. „Wacht even”, zegt Leo, en hij legt zijn hand onder zijn kin. „Meester James neemt ons mee omdat hij ons wil laten zien dat er veel te ontdekken is in het leven. Los van de straat, los van de criminaliteit.” James, zegt hij, doet eigenlijk alles voor hem. „Genoeg om bijna te zeggen dat hij mijn echte vader is. Hij helpt met werk zoeken, huiswerk, of wanneer ik niet goed in m’n vel zit. En hij heeft altijd tijd. Laatst waren we veel aan het appen en vroeg ik: waar ben je? Toen zei hij: in Tsjechië!”
Hoe je als credible messenger je professionele grenzen bewaakt, is bij Adamas nog vaak onderwerp van gesprek. In allerlei opzichten is de organisatie aan het pionieren, de deelnemers delen daarom veel ervaringen met elkaar. Of jonge mensen door de aanpak echt uit de criminaliteit blijven is lastig meetbaar, maar feit is dat vorig jaar zo’n 1.500 jongeren werden bereikt. Instanties zoals jeugdzorg, reclassering en politie benaderen Adamas steeds vaker.
James is vooral blij dat hij de kans krijgt écht iets op te bouwen, zegt hij. In al die jaren dat hij vastzat, waren er misschien een of twee begeleiders die hem écht zagen staan. Zo iemand wil hij nu voor deze jongens zijn. „Ze leren mij ook veel.” Met een knipoog: „En ja, ze zijn vervelend, maar ik ben toch wel om ze gaan geven.”
Genocide, slavernij, religieuze intolerantie: het is maar een greep uit de thema’s die het Canadese gamebedrijf BioWare de afgelopen twintig jaar verkende in haar geliefde rollenspellen. Lang gold BioWare als een van de meest progressieve gamestudio’s ter wereld. Zeker ook op het identitaire vlak: met Jade Empire (2005) werd BioWare de eerste grote gamemaker die spelers de keuze gaf om een romance aan te gaan met een personage van hetzelfde geslacht. In hitseries Mass Effect en Dragon Age borduurde het bedrijf hier op verder.
Het legde het bedrijf tot begin jaren tien geen windeieren. Maar de invloed van het moederbedrijf, gamegigant Electronic Arts, liet zich steeds meer gelden. Mass Effect Andromeda (2017) was een rommeltje, Anthem (2019) een gefaalde poging om een onlinegametrend na te jagen. Nu rust de last van het voortbestaan van dit game-icoon op de schouders van hun nieuwe spel, Dragon Age: The Veilguard.
Ideeën voor deze game verdwenen in de tien jaar sinds de laatste Dragon Age, Inquisition (2014), meermaals in de prullenbak. Het zou een aardse heist-game worden over criminelen die een overval plegen, of nee, een grote onlinegame, of nee, toch weer iets anders. Zo’n voorgeschiedenis levert doorgaans rommelige spellen op, vol onafgemaakte brokjes oude trends. Een lot dat je BioWare niet zou toewensen.
Het goede nieuws: BioWare weet ondanks die bagage hier een schappelijke game te maken. De randjes van de brokjes zijn zichtbaar maar komen netjes bij elkaar. Meestal, althans: je kan je afvragen waar sommige ontwerpen vandaan komen, die veel te vrolijk ogen voor zo’n zware serie als Dragon Age. Al is de vormgeving van de wereld zelf nog altijd indrukwekkend, met prachtig ontworpen steden in het voor de serie nog nooit eerder verkende noorden van het continent Thedas. BioWare put inspiratie uit Venetië, Byzantium en Parijs op het hoogtepunt van hun macht en giet er een plens magie overheen, om die vervolgens in goed begrensde gebieden te serveren aan de speler.
Bevredigende explosies
Gelukkig is dit gewoon een leuke game om te spelen, met een fijn doch versimpeld vechtsysteem met sterke focus. Je bent niet meer bezig met het micromanagen van teamleden, de nadruk ligt op jouw personage en jouw reflexen. Je snelt over het slagveld, probeert op de juiste momenten klappen toe te dienen en gebruikt je teamleden voor combinaties van aanvallen die tot bevredigende explosies kunnen leiden.
Eigenlijk is dat meteen de enige grote verandering: de oude BioWare-formule – verhaal en personages staan voorop – is terug van weggeweest. The Veilguard volgt op het verhaal van Inquisition, dat eindigde met de openbaring dat de vriendelijke elf Solas eigenlijk een oude godheid is. Ooit scheidde hij per ongeluk de magische en de ‘echte’ wereld van elkaar. Hij wil die fout ongedaan maken, met apocalyptische gevolgen. Wij spelen nu Rook, die Solas in de eerste uren weet tegen te houden maar per ongeluk twee andere kwaadaardige elfse godheden vrijlaat.
Volgens goed BioWariaans gebruik moeten we als Rook teamleden verzamelen en de wereld om ons heen voorbereiden op de oorlog die komen gaat. Het spel speelt daarbij ruiterlijk leentjebuur bij het door bijna alle gamers geliefde Mass Effect 2 (2010): je moet je team écht goed leren kennen, anders eindigt de game in mineur.
Het valt en staat bij het schrijfwerk. BioWare had ooit het beste team schrijvers in de game-industrie, maar veel zijn vertrokken. Vooral in de eerste uren is Veilguard vaak plat, meer bezig met het bijpraten van de gamer dan het inkleuren van nieuwe verhalen. Gaandeweg glipt deze kramp uit de game. Het is moeilijk om niet te houden van personages als de koppige dwerg Harding, die ontdekt dat haar volk vroeger ook magie had, of de oudere doodsmagiër Emmrich die zijn eigen sterfelijkheid in de ogen moet kijken. Ze zoeken jou op voor advies, maar ook elkaar; het loont om na elke missie terug te keren naar de thuisbasis, om te kijken of je teamgenoten weer in een hoekje zitten te keuvelen met elkaar.
Het is in die keuvelgesprekjes over culturele en persoonlijke verschillen en overeenkomsten dat je de oude diepgang van Dragon Age terughoort. Maar BioWare lijkt banger dan vroeger om te schuren. Veel grote moeilijke keuzes zijn er niet: de belangrijkste vindt vroeg plaats, wanneer je moet kiezen welke stad je wil redden. Kies je ervoor om de macht te beschermen, of de onschuldige burgers?
Empathie en acceptatie
Van een Dragon Age-game verwacht je dilemma’s, die spelers dwingen om te reflecteren op hun waarden binnen en buiten de spelwereld. Ze ontbreken hier vaak, net als diepe discussies over religie (zoals in Inquisition) of slavernij (Dragon Age 2). Bovendien mist er continuïteit: in vorige games uit de reeks werd de wereld aangekleed met je verhaalkeuzes uit eerdere delen, maar hier is dat miniem. Thedas voelt kleiner.
Waar wil BioWare het dan wél over hebben? Over zelfontwikkeling, empathie en acceptatie. Vrijwel al je personages worstelen met vragen over persoonlijke identiteit, over hun plek in de wereld. Heeft het zin om te blijven vechten voor een gemeenschap die verloren lijkt, vraagt detective Neve; drakenjager Taash worstelt met hun genderidentiteit en complexe positie als migrantenkind.
Het is duidelijk dat de makers van BioWare moeite hebben met het veranderende politieke klimaat, met de toenemende vijandigheid tegenover diversiteit. Hun antwoord: luister goed en zorg voor elkaar. Lovenswaardig. Toch bekruipt soms het gevoel dat BioWare in alle goede bedoelingen net te graag les wil geven over hoe het hoort: soms is Veilguard openlijk didactief, in plaats van amuserend.
En toch, als de credits rollen, voelt het als zeuren in de marge. Met The Veilguard heeft BioWare een prima en bij vlagen emotionele game afgeleverd, die – zo mogen we hopen – de toekomst van een uniek gamebedrijf veilig stelt.