‘Als je mensen gaat doodschieten”, zei mijn destijds zesjarige zoon tijdens het ontbijt op een donderdagochtend in maart, „moet je eerst het kind doodschieten en dan pas de papa. Want anders kan er niemand meer voor dat kindje zorgen.”
Korte, verbijsterde stilte aan tafel. Acht maanden daarvoor was zijn vader gestorven.
Ik: „Maar dan kan de moeder toch ook nog voor het kind zorgen?”
Hij: „Ja, maar als die ook doodgaat?”
Ik: „Ik ga niet dood, liefje, echt niet.”
Hij: „Ja maar áls.”
Ik: „Ik ga niet dood. En er zijn, naast mij, nog veel meer mensen die van jullie houden en die voor jullie kunnen zorgen.”
Dit soort gesprekken voer ik vaker sinds het overlijden van Roel, mijn geliefde en de vader van onze kinderen. Ik ken deze angst van mijn zoon.
Het is de angst van verreweg de meeste kinderen met een overleden ouder, zegt klinisch psycholoog en psychotherapeut Mariken Spuij. Ze is gespecialiseerd in rouw- en verliesverwerking bij kinderen en jongeren. Deze kinderen hebben meegemaakt dat het kán, dus waarom zou de andere ouder niet ook dood kunnen gaan? „De kans is heel klein”, zegt ze, „maar als je ergens bang voor bent, overschat je gevaar.”
Ik wil graag weten hoe kinderen het verlies van een ouder met zich meedragen in hun verdere leven. En hoe de achtergebleven ouder ze daar zo goed mogelijk in kan begeleiden. Ik praat daar, behalve met Mariken Spuij, ook over met Joost Swinkels (25). Hij verloor zijn vader toen hij vijf jaar was, even oud als mijn middelste kind was toen zijn vader stierf. Joost Swinkels werkt als dj bij QMusic en maakte vorig jaar een podcastserie over het verlies van zijn vader. Het verliezen van een ouder, zegt Spuij, is een van de ergste dingen die een kind kan overkomen.
Dat onze kinderen dit op jonge leeftijd zouden gaan meemaken, wisten we toen de neuroloog ons in november 2020 vertelde dat de tumor in Roels hersenen onverwacht snel groter en agressiever was geworden. Daarmee werd zijn levensverwachting ineens vele malen korter. Dit was zo groot en zo verwoestend dat mijn gevoelens en gedachten in een warrige brij veranderden. Ik kon er twee maanden lang niets zinnigs over zeggen. Totdat we half januari samen door het bos liepen en ineens volkomen helder tot me doordrong wat me nu te doen stond.
Stabiliteit
„Ons leven samen gaat kapot”, zei ik tegen Roel, „maar ik ga ervoor zorgen dat onze kinderen alle kansen krijgen om op te groeien tot evenwichtige volwassenen.” Die gedachte troostte ons allebei. Het heeft me in de daaropvolgende jaren overal doorheen gesleept. Mariken Spuij: „Als kinderen een ouder verliezen, hebben ze vooral behoefte aan rust, stabiliteit, reinheid en regelmaat. Niet makkelijk als de overgebleven ouder zelf volop aan het rouwen is.”
De vader van Joost Swinkels overleed in 2003 aan leukemie, hij werd 48 jaar. Het verrast me hoe weinig herinneringen Joost heeft aan die tijd. Alles wat mijn kinderen zeggen over hun overleden vader en hun gevoelens daarover, komt bij mij in hoofdletters binnen. Maar de kans is klein dat ze dat later zelf nog weten. Joost: „Ik herinner me dat mijn ouders me vertelden dat papa niet meer beter zou worden. Ik zie ons zitten op de rode bank in ons huis in Deurne. Ze zeiden dat hij snel dood zou gaan.” Maar wat hij daarbij vóélde, weet hij niet meer.
En daarna, flarden. De grijze zuurstoftank op de overloop, waaruit een lange slang naar de woonkamer beneden krulde. De vele mensen die langskwamen, en dat het als zijn taak voelde om ze te waarschuwen dat ze niet op dat slangetje mochten staan. En dat hij al dat bezoek gezellig vond.
Zijn vader lag opgebaard in de woonkamer. Hij herinnert zich dat zijn broer de ogen van zijn vader opendeed. Mijn middelste kind deed iets vergelijkbaars. Hij zwaaide met de hand van zijn opgebaarde vader, zette een lage stem op en zei: „Hallo, ik ben papa.”
Herinneringen
Laatste herinnering van Joost: het sluiten van de kist, voorafgaand aan de begrafenis. „We deden het met z’n drieën, mijn moeder, mijn broer en ik.”
Mijn oudste kind was zeven toen haar vader stierf, de middelste vijf, de jongste ruim anderhalf. Mariken Spuij: „Je oudste zal op haar twintigste nog herinneringen aan hem hebben, misschien een beetje vaag. De middelste al wat minder. En de jongste zal helemaal geen bewuste herinneringen meer aan hem hebben. Dat kan op latere leeftijd leiden tot jaloezie op de andere twee.” Er blijven hem ook veel nare herinneringen bespaard. Zoals het moment waarop wíj de kist sloten en hij met zijn peuterarmpjes probeerde de deksel open te duwen, terwijl hij „open” en „papa” riep. Maar zo’n ervaring kan wel zijn opgeslagen in zijn brein, zegt Spuij. „Dat wordt pre-verbaal trauma genoemd. Soms krijgen kinderen daar later last van, maar dat hoeft niet.”
Met de weinige herinneringen die overblijven en de verhalen die kinderen horen van hun omgeving, reconstrueren ze voor zichzelf wat ze hebben meegemaakt. Mijn eigen psycholoog adviseerde me al eens om mijn kinderen te helpen bij het kloppend houden van hun herinneringen. Dat was na een reeks voorvallen met mijn middelste kind. Zo vroeg hij me een half jaar na Roels dood opnieuw waarom zijn vader was overleden. Na mijn uitleg bleek wat hem werkelijk dwarszat: de angst dat het zíjn schuld was. „Maar ik ben toch altijd lief geweest voor papa?” Niet lang daarna vroeg hij of hij er later hetzelfde uit zou zien als zijn vader. Want hij leek toch op hem? Zijn steile haar, zijn sterke lijf, zijn brede voeten. Ik antwoordde dat ik inderdaad wel dacht dat hij later op papa zou lijken. Zijn onmiddellijke vervolgvraag: „Krijg ik dan later ook een tumor in mijn hoofd?”
Joost Swinkels herinnert zich dat hij zulke vragen ook had, en dat zijn moeder hem dan vertelde dat de dokter zei dat zijn vaders ziekte niet erfelijk is. „Nog steeds denk ik weleens: misschien word ik ook wel niet oud. Doe ik alles in zo’n sneltreinvaart omdat ik weet dat het leven heel kort kan zijn? Ik heb altijd het gevoel dat ik haast moet maken.”
Een narratief
Het is belangrijk om geregeld te praten over de overleden ouder en over wat er precies is gebeurd, zegt Mariken Spuij. „Kinderen zullen het, naarmate ze ouder worden, steeds op een andere manier gaan begrijpen. Het grootste gevaar is dat ze klok-en-klepelverbindingen gaan maken en een verhaal creëren dat net niet helemaal klopt. Daarom moet je het steeds blijven herhalen.” Daarin moet ik een evenwicht vinden: niet het gespreksonderwerp vermijden, maar het er ook niet voortdurend bij sleuren. Ook al praten we dagelijks over hun vader, dat geldt zeker niet voor die pijnlijkste herinneringen aan zijn ziekte en zijn sterven.
Kinderen moeten dus een ‘narratief’ krijgen over wat er is gebeurd. Net zoals ze dat moeten krijgen over wie hun overleden ouder was en wie ze zelf geworden zijn zonder diegene. Spuij: „Het is niet zo dat de band doorgesneden wordt, zo van: dood is weg. Die band blijft altijd bestaan. Maar hoe integreer je dat in wie jij zelf bent, hoe je relaties met anderen aangaat en hoe je naar de toekomst kijkt? Het helpt om een verhaal te hebben: dit was mijn papa, dit ben ik, en zo ga ik met mijn leven verder.” Dat doen kinderen, zegt ze, in interactie met hun omgeving. Met hun andere ouder, hun familie, een leraar op school, de buurvrouw. „Ze doen het door erover te praten, te spelen, te zingen, te tekenen. Dat gaat niet van de ene op de andere dag. Naarmate ze ouder worden, zullen er steeds opnieuw vragen zijn. Lijk ik op papa? Vind ik dezelfde hobby’s leuk? Wat zou hij ervan vinden als ik dit of dat doe? En als je zelf kinderen krijgt: wat voor ouder was papa? Ben ik net zo’n vader als hij zou zijn geweest?”
Dat zijn ook de belangrijkste vragen die Joost Swinkels had, en nog altijd heeft. Hij zegt dat hij snel wende aan een leven zonder zijn vader. „Ik wist niet beter.” Het moeilijkst vond hij de momenten waarop hij merkte dat zijn moeder het zwaar had als alleenstaande ouder. De vraag die steeds opnieuw opkomt is: hoe was zijn vader? „Hoe zou hij nu over dingen hebben gedacht? Bijvoorbeeld toen ik wilde stoppen met mijn studie om bij QMusic te gaan werken. Wat zou hij me hebben geadviseerd?” Dat is ook waarom hij de podcast maakte, daarin praat hij onder meer met zijn vaders familie en vrienden over wie zijn vader was. Het wordt versterkt, denkt hij, doordat hij waarschijnlijk meer op zijn vader lijkt dan op zijn moeder. „Daardoor kan ik me weleens onbegrepen voelen in discussies met mijn moeder. Op die momenten mis ik hem meer.”
Hechtingsbreuk
Mariken Spuij heeft veel kinderen behandeld die een ouder verloren. Op mijn vragen naar hoe kinderen zo’n verlies verwerken en met zich meedragen, antwoordt ze vaak: net als volwassenen. Jonge kinderen moeten hun emoties nog leren reguleren en hebben niet altijd woorden voor wat ze voelen. Maar in veel opzichten doorlopen we hetzelfde proces.
Een belangrijk verschil is wat Spuij de ‘hechtingsbreuk’ noemt. Want dat is feitelijk wat er gebeurt als een kind een ouder verliest. Zeker bij hele jonge kinderen, voor wie hechting nog „een centrale ontwikkelingsopgave” is. Het is ook om die reden dat kinderen onder de acht jaar die een ouder verliezen iets meer risico lopen op het ontwikkelen van psychopathologie dan oudere kinderen, zoals een depressie of angststoornis. „Als je op jonge leeftijd een ouder verliest, ben je nog erg afhankelijk van de andere ouder. Als het minder goed gaat met hem of haar, kan dat van grote invloed zijn. Oudere kinderen hebben een grotere leefwereld.”
Maar uiteindelijk, zegt ze, zijn de meeste kinderen „hartstikke veerkrachtig”. Ze zegt dat 10 tot 25 procent van de kinderen die een ouder verliest, ergens in het leven langdurig vastloopt. „De groep voor wie dat niet geldt, is dus veel groter.” Ze ziet wel vaak dat kinderen met een overleden ouder sneller volwassen worden. „Zij zijn op jonge leeftijd geconfronteerd met iets heel groots en heftigs. Ze hebben vroeg geleerd hoe ingewikkeld het leven kan zijn. Het is de vraag of dat slecht is. Behalve als ze het gevoel ontwikkelen dat ze niet meer kwetsbaar, boos of chagrijnig mogen zijn omwille van de andere ouder. Of als ze zich te verantwoordelijk gaan voelen voor hun omgeving.”
Stille steun
Ik denk aan mijn oudste, die regelmatig dingen tegen me zegt als: „Had je maar zes armen, mama, dan kon je tegelijkertijd voor ons zorgen en werken en alles in huis doen.” En aan hoe ze steevast lieve tekstjes en hartjes krabbelt op mijn boodschappen- en to-do-lijstjes. De stille steun van een achtjarige.
Het is ook precies dat verantwoordelijkheidsgevoel waaraan Joost Swinkels dacht toen een psycholoog hem eens vroeg of hij zijn moeder iets kwalijk nam. Tot dat moment had hij daar nooit over nagedacht. Hij realiseerde zich dat hij veel zorgen had overgenomen. Als zijn moeder hém iets vroeg te doen, wist ze zeker dat het ook zou gebeuren – anders dan bij zijn broer. Het was dus ook wel logisch, zegt hij, dat hij degene werd die er bijvoorbeeld aan dacht dat de vuilnisbak aan de straat moest worden gezet. Verantwoordelijkheidsgevoel zit ook in zijn karakter. „Maar juist daarom had ik, denk ik, daarin wel iets geminderd mogen worden door mijn moeder.”
Aan het eind van ons gesprek vraag ik of zijn ouderlijk gezin nog steeds ‘geamputeerd’ voelt, zoals hij het ervaarde op de momenten in zijn jeugd waarop hij zijn moeder zag ploeteren. „Nee, het voelt nu als een compleet gezin. Natuurlijk is er ook een vader, die is er altijd geweest, alleen niet lijfelijk. Het is alsof hij boven ons drieën zweeft.” Het idee dat zijn vader op die manier voortleeft, vindt hij een geruststellende gedachte. „Je kunt niet veranderen dat de vader van je kinderen er niet meer is. Maar je kunt hem wel levend houden in hun hoofden. Dat heeft mijn moeder heel goed gedaan. Ze zegt vaak: je mag altijd alles aan me vragen, ik zal je alles vertellen.”