N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Buiten zijn doet sowieso goed. Dat je tegen de wind in loopt, dat het pad langs de akker modderig is en je dus uit moet kijken waar je je voeten zet, dat zo’n grote hemel zich over je heen welft, grijzig met flarden donker en strepen zilverig bleekgeel licht. De zon scheen een beetje door een enkele rietpluim zodat die ijl oplichtte en ik dacht haastig: „Maar dát is toch echt mooi.” Omdat ik net daarvoor had gedacht: goed om buiten te zijn, maar dat het landschap nu veel voor mij doet – nee.
Altijd weer dat landschap dat tegenvalt ondanks de mooie hoekjes en plekjes. Vlak onder Eenum is het mooi, ik kijk omhoog naar de kleine kerk op de wierde en net op dat moment valt zonlicht van de andere kant door de ramen en er aan deze kant weer uit. Dan glimlach je vanzelf.
Maar op de weg ernaartoe, eindeloze akkers met volstrekt regelmatig groen, ook nu in januari, kaalgeschraapte oeverwallen, amper een boom of een struik langs de weg en al helemaal niet in het land, grote loodsen bij de boerderijen, silo’s op de kale betonnen erven – niks te beleven.
Waarom is het toch zo geworden? Thuis las ik in Beemden en bouwlanden. Het verdwijnende boerenlandschap van hoogleraar monumentenzorg Wim Denslagen, jarenlang werkzaam bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Hij maakt zich daarin, het boek is van ruim tien jaar geleden, druk over de veronachtzaming van het kleinschalige boerenlandschap of de geordende buitenplaatsen, ten faveure van ‘natuur’. Liefst ‘oernatuur’. Niemand wist waarom dat per se altijd en overal het ideaal moest zijn. Burgers die zich druk maakten dat alles verdween wat mooi was aan het platteland, waren nostalgisch en onrealistisch. Toen al. Nu doen we regelrecht honend over mensen die zich bij ‘boerderij’ iets voorstellen met kipjes tokkend op een erf en een bloeiend boomgaardje – ik ook trouwens. Kijk om je heen, snauw ik dan. Of kom je nooit de stad uit? Slingerende wegen met oudere bomen erlangs, een sloot met een bocht erin, een scheve boerenschuur, in grote delen van het land zijn ze zeldzaam geworden.
Ik las in de Nationale Omgevingsvisie van 2022 in het Programma Mooi Nederland dat de overheid ook vindt dat ‘ruimtelijke kwaliteit’ belangrijk is. Er is sprake van een ‘grote verbouwing van Nederland’ en het scheppen van nieuwe landschappen en structuren en inpassingen en een en ander moet natuurlijk ‘robuust’ zijn en we moeten ook alles met trots kunnen nalaten aan toekomstige generaties (dat klinkt altijd zo gek, net of er een moment komt dat er ineens een andere generatie op de stoep staat in plaats van dat het een vloeiende lijn is). Maar gek genoeg, en daar ben ik door Wim Denslagens boek extra alert op geworden, lees je maar bar weinig over behoud.
Iedereen loopt elke dag door straten, rijdt over wegen, kijkt om zich heen en voelt zich thuis – of niet. Juist als het leven moeilijk is, wil je jezelf even optrekken aan de wereld, je hoopt een vlucht ganzen over te horen vliegen (en ja hoor, daar roepen ze al in de lucht en vormen steeds een ander letter, een k, een a, ganzen zitten echt niet gebakken aan altijd die v) en iets moois te zien. Een grote oude boom voor een negentiende-eeuws voorhuis, blinkende plassen achter een scheef hek, zoiets is al genoeg om heel wat te dragen. Je hebt het lekker warm als je daar zo loopt, je stookt niets dan jezelf op, zorgen waaien even weg.
Wat deed je ook weer? Je glimlachte.