Terwijl het kabinet nergens van wist, zou een Nederlandse AIVD-agent in 2007 het Iraanse atoomprogramma hebben gesaboteerd. Hoe zit dat precies? Vier vragen over nieuws uit de Volkskrant.
1 Waar bestond de geheime operatie uit?
De Nederlandse ingenieur Erik van Sabben, gerekruteerd door inlichtingendienst AIVD, speelde een hoofdrol in de sabotage van het Iraanse kernwapenprogramma in 2007 door een virus bij een nucleair complex naar binnen te smokkelen. Dat schrijft de Volkskrant maandag op basis van bronnen bij de inlichtingendiensten.
De krant schreef in 2019 al over de Nederlandse betrokkenheid bij de sabotage-actie, maar toen was nog niet bekend dat de Nederlandse agent het virus naar binnen had gebracht. Ook zou de politiek niet op de hoogte zijn geweest van de geheime missie, waardoor vooraf niet is nagedacht over de mogelijke implicaties. Door de sabotage liep het Iraanse kernwapenprogramma naar schatting enkele jaren vertraging op. Het zogeheten Stuxnet-virus leidde wereldwijd tot onrust. Van Sabben overleed twee weken na de operatie door een motorongeluk in de Verenigde Arabische Emiraten.
2 Mag de AIVD zomaar een virus installeren in Iran?
De bevoegdheden van de AIVD zijn geregeld in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarin staat onder meer dat diensten Nederlandse „belangen” mogen beschermen door „maatregelen” te treffen met behulp van een „technisch hulpmiddel”. Dit zinnetje in de wet biedt volgens inlichtingenexpert Willemijn Aerdts van de Universiteit Leiden een grondslag voor operaties zoals die in Iran. Hoever de dienst mag gaan met sabotageacties in het buitenland is niet precies vastgelegd, zegt Aerdts. „Waar de grens ligt, is niet helemaal uitgekristalliseerd. De dienst moet zelf een afweging maken over de impact en proportionaliteit van zo’n operatie.”
„Het een schemergebied”, zegt ook onderzoeker Ben de Jong van het Institute of Security and Global Affairs in Den Haag. „Geheime operaties bevinden zich wel vaker op het raakvlak van oorlog en vrede.”
Een groep juristen die voor de Verenigde Naties een handvest opstelde over hoe staten zich mogen verweren tegen buitenlandse dreigingen, stelde eerder dat de cyberoperatie in Iran te kwalificeren is als een geweldsdaad.
Lees ook ‘Nederlander saboteerde kernwapenprogramma Iran, zonder medeweten Den Haag’
3 Wat wist het kabinet van de geheime operatie in Iran?
Niets, volgens de Volkskrant. Zowel toenmalig premier Jan Peter Balkenende als toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Guusje ter Horst, verantwoordelijk voor de AIVD, zou niet zijn geïnformeerd door de inlichtingendienst.
Volgens de wet moet de AIVD de minister om toestemming vragen als de dienst bijzondere bevoegdheden wil inzetten. Om te voorkomen dat de minister elke week stapels papieren aan het tekenen is, kan die toestemming meestal worden uitbesteed aan een AIVD-medewerker. Maar als het gaat om vergaande bevoegdheden, zoals internet tappen, moet de minister zelf tekenen.
De cyberoperatie in Iran is volgens VN-juristen te kwalificeren als geweldsdaad
Een sabotageactie in Iran is volgens expert Willemijn Aerdts zo’n operatie die vooraf met de minister besproken zou moeten worden. „Daar heb je als dienst absoluut politieke dekking voor nodig.”
Toch is de praktijk minder zwart-wit, schetst een voormalig hoge functionaris van de inlichtingendienst die op voorwaarde van anonimiteit met NRC spreekt. „Het komt vooral neer op het fingerspitzengefühl van het diensthoofd. Die moet aanvoelen hoe vaak en gedetailleerd de minister geïnformeerd wil worden over lopende operaties.” Dit verschilt volgens de AIVD-functionaris per minister. „Sommige bewindslieden willen alles tot achter de komma weten, terwijl andere het een beetje afhouden. Die denken: ik kan er toch niks mee en maak mezelf alleen maar kwetsbaar met al die kennis.”
Beeld van binnenin Natanz.Foto Irans presidentskantoor
4 En waarom wist de Tweede Kamer van niets?
De Tweede Kamer kan vertrouwelijk worden ingelicht over geheime operaties. Dat gebeurt in een speciale commissie voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, waarin de fractievoorzitters van de grootste vijf partijen zitten. Geert Wilders is als grootste partij momenteel de voorzitter van deze ‘commissie Stiekem’. Wat er wordt besproken is geheim, maar volgens de Volkskrant zou er in elk geval níét zijn gesproken over de cyberaanval op Iran.
Diverse politieke partijen hebben inmiddels opheldering geëist. Onder meer NSC-Kamerlid Jesse Six Dijkstra vindt dat de politiek geïnformeerd had moeten worden over de missie, omdat er op deze manier geen parlementaire controle heeft kunnen plaatsvinden.
Volgens deskundige Ben de Jong wijst de praktijk uit dat de commissie Stiekem „niet zo verschrikkelijk veel voorstelt”. De minister is ook niet verplicht om dergelijke operaties met deze commissie te delen.
Bovendien, zegt De Jong, is het de vraag wat de AIVD zélf eigenlijk wist van de missie. Volgens de Volkskrant hield de Amerikaanse geheime dienst CIA informatie over de cyberaanval achter voor de AIVD. De Nederlandse dienst zou nooit hebben geweten dat haar agent door de Amerikanen werd gebruikt het virus naar binnen te smokkelen.
„In de inlichtingenwereld is dat niet ongebruikelijk”, zegt Ben de Jong. „Je verleent in goed vertrouwen een dienst aan een bondgenoot, in de hoop dat het goed gaat.” Zo werkt dat nu eenmaal in de wereld van geheimen, zegt De Jong. „Landen kunnen elkaars bondgenoot zijn, maar geheime diensten zijn nooit voor honderd procent bondgenoten. Die geven maar zelden volledige openheid van zaken, en kunnen achter je rug altijd iets doen wat je niet prettig vindt.”
Lees ook Nervositeit over nieuw atoomakkoord met Iran
‘Het is toch een beetje gek, dat mensen gaan lopen”, zegt Bright uit Liberia die meedoet aan de Vierdaagse van Nijmegen. „Ik bedoel, waarom zou je gaan lopen? Als je vlucht, loop je honderden kilometers.” Ja, waarom lopen deze week 45.000 mensen vrijwillig door Gelderland – een uitputtingsslag van vijftig kilometer per dag? Het gevoel van de Vierdaagse (NPO 1) probeert hier antwoord op te geven.
Bright uit Liberia maakt deel uit van de internationale groep van Mo. Die vond de Vierdaagse nogal wit dus probeert hij de wandeltocht wat inclusiever te maken. Mo ziet deelname aan het nationale evenement als middel om opgenomen te worden in de Nederlandse gemeenschap. Als je de Vierdaagse hebt volbracht, moet je een Nederlands paspoort krijgen, grapt Bright.
Veel geportretteerde deelnemers hebben een donkere tijd achter de rug en zien de wandeltocht als een overgangsritueel naar betere tijden. Wat dat betreft lijkt het tv-programma op de kruisweg in The Passion. Elly is honderd kilo afgevallen en heeft een nieuwe knie. Jasmin en Thomas lopen mee uit eerbetoon aan hun overleden vader. Alleen de roodharige Hanna heeft niets meegemaakt. Ze is gekomen om een van de zesduizend soldaten aan de haak te slaan. Als ze een uniform ziet langskomen, smacht ze: „Neem me mee… neem me mee …”
De liefde schudde weer zijn lelijke kop in B&B Vol Liefde (RTL 4). De eerste breuk van het seizoen is een feit. Kasteelheer Illya wordt steeds grimmiger naarmate hij meer gebreken ontdekt aan de Brabantse Kim. Ze deelt niet zijn liefde voor tuinieren en koken. Hij wordt ook chagrijnig van haar „kinderhumor”. Zo schopt ze hem tegen zijn kont als hij gebukt een plantje plantte. Ja, dat is ook irritant. Illya: „Tuinieren vind ik jammer, die humor vindt ik jammer; dat zijn allemaal puntjes.”
Ook bij de 75-jarige weduwe Magda en de Amsterdamse Fons begint het verschil in tempo en temperament op te spelen. Fons verschijnt laat aan het ontbijt, ongewassen en in kamerjas. Zo loopt Magda’s vaste dagschema in het honderd! Hij praat eindeloos over het bereiden van paddestoelen terwijl Magda wil dat hij haar belangstellende vragen stelt. Ook allemaal puntjes, vindt ze.
De kandidaten, vrijwel allemaal vijftigplussers, runnen in hun eentje een B&B in het buitenland. Ze hebben hun eigen leven en sterke ideeën over hoe dat geleefd moet worden. Dat vraagt van de verse liefdeskandidaten een enorme buigzaamheid. Ze moeten volledig opgaan in het leven van de ander en ook nog goed kunnen raden wat diens verlangens zijn.
Humor en levenslust
Nog meer liefdes-tv waar je vrolijk en warm van wordt. Het Amerikaanse realityprogramma Jay and Pamela (TLC) volgt twee geliefden die graag willen trouwen en op zichzelf willen wonen. Het probleem: ze hebben osteogenesis imperfecta type 3, ook bekend als de brozebottenziekte. Ze zijn één meter lang en zitten in rolstoelen. Iedere week breken ze iets.
Hun zeldzame aandoening maakt het leven moeilijker maar ze slaan zich er met humor en levenslust doorheen. In de eerste aflevering checken ze de bruiloftszaal waar ze vooral geïnteresseerd zijn in de wc. Is die wel toegankelijk genoeg? Ontroerend is de scène waarin Pamela jurken gaat passen. Say Yes tot the Dress maar dan met een bruid van één meter.
Het grote probleem is niet hun aandoening. Sinds Pamela bij Jays ouders inwoont heeft ze haar eigen ouders niet meer gezien. Die keuren het huwelijk af. Pamela heeft haar hele leven zichzelf als „een last” gezien. Ze heeft het gevoel dat haar ouders haar op de stoep van Jays ouders hebben gedumpt. Nu ze gaat trouwen is familie juist zo belangrijk.
Zullen de ouders van Pamela toch op de bruiloft verschijnen? Moet de Amsterdamse Fons ook vertrekken? Vindt de roodharige Hanna de soldaat van haar dromen? Blijf kijken.
Zijn het hypermoderne monniken met fluorescerende kappen? Leden van een geheim genootschap? Of toch, bij nader inzien, kistjes met boeken in plastic zakken, hermetisch afgesloten van de buitenlucht?
In de oudste bibliotheek van Hongarije, die van de aartsabdij in Pannonhalma, is een grote reddingsactie aan de gang. Zeker 100.000 boeken in de ruim duizend jaar oude bibliotheek worden bedreigd door een broodkeverplaag.
De broodkever (Stegobium paniceum) is familie van de houtwormkever en eet in weerwil van zijn naam méér dan alleen baguette of halfje volkoren. De larven van de soort zijn verzot op alle droge, harde, zetmeelrijke producten – en laten nu net de banden van veel van de Hongaarse boeken behandeld zijn met een soort zetmeellijm.
De Pannonhalma-abdij werd in 996 gesticht, vier jaar vóór het koninkrijk Hongarije werd gesticht. De kloosterbibliotheek is onder meer beroemd vanwege de aanwezigheid van een dertiende-eeuwse bijbel en allerlei vijftiende-eeuwse boeken, die dateren van voor de boekdrukkunst.
De schade die de broodkevers hebben aangericht.
Foto’s CSABA KRIZSAN/EPA
De monniken kwamen de broodkevers op het spoor toen ze bij het schoonmaken van de bibliotheek opeens dikke lagen stof op sommige planken aantroffen. Bovendien bleken de ruggen van veel boeken vol kleine gaatjes te zitten: uitvliegsporen van de volwassen kevers. De larven komen in de boeken uit het ei en eten zich dan een weg door het papier heen tot ze verpoppen.
Eenmaal volwassen knagen de kevers zich een weg naar buiten en leggen eitjes in de ruggen van nabije boeken, waarna de hele cyclus zich herhaalt. Hoe hoger de luchttemperatuur, des te vaker de kevers zich binnen een jaar voortplanten.
De alleroudste boeken in het klooster zijn vooralsnog niet geïnfecteerd. Om verdere verspreiding te voorkomen, zijn de boeken die wél ten prooi zijn gevallen aan kevervraat nu in kratjes geplaatst met daarover luchtdichte plastic zakken. Zes weken zullen ze in die zuurstofloze omgeving blijven staan. Daarna is er naar verwachting geen kever meer in leven. Toch nemen de monniken het zekere voor het onzekere: elk boek krijgt vervolgens nog een beurt met de stofzuiger. Blijkt bij inspectie dat er knaagschade is opgetreden dan vindt restauratie plaats. Een behoorlijk monnikenwerk, kortom.
Schade aan de kaften.
Een boekrestaurateur laat de schade zien die de broodkevers hebben aangericht.
Onthoofden. Ophangen. Wurgen. Levend verbranden. Verdrinken. Levend begraven. In de zestiende eeuw waren er nogal wat manieren om de doodstraf uit te voeren, en vrijwel altijd gebeurde het met publiek erbij. Iedereen was welkom.
De hedendaagse Nederlander heeft er waarschijnlijk wel een beeld bij, dankzij speelfilms, stripverhalen en tv-series die in het verleden spelen. Vaak wordt zo’n publieke executie daarin geënsceneerd als een levendige kermisattractie waar het publiek enthousiast op reageert.
Historicus Isabel Casteels bestudeerde voor haar promotieonderzoek zoveel mogelijk zestiende-eeuwse kronieken waarin publieke executies beschreven worden door mensen die erbij waren. Zij komt tot de conclusie dat die executies in principe heel waardig en redelijk ingetogen konden verlopen.
Rond 1500 waren er, hoe vreemd dat misschien ook klinkt, bepaalde spelregels voor executies en het bijwonen daarvan, waar de meeste mensen zich netjes aan hielden. De terdoodveroordeelden zelf meestal ook, gek genoeg. Maar zodra, vanaf 1521, een afwijkende religieuze overtuiging (‘ketterij’) ook een reden wordt om mensen de doodstraf te geven, verandert dat. Dan houden veel veroordeelden en ook een deel van het publiek zich niet meer aan de ongeschreven regels van het ritueel, waardoor zo’n publieke executie opeens niet meer werkte zoals hij bedoeld was.
„Kronieken zijn fantastische bronnen”, zegt Casteels. „De kroniekschrijvers schreven voor een deel over hun eigen leven, het dagelijks leven, maar tegelijk hadden ze ook belangstelling voor de grote politieke gebeurtenissen in de wereld, en ook – vooral ook – voor de gebeurtenissen in hun stad.” Hun dagboekachtige teksten waren meestal niet bedoeld voor publicatie, al circuleerde zo’n manuscript wel binnen de stedelijke gemeenschap. Het werd doorgegeven of zelfs gekopieerd. Veel van dit levendige materiaal is de afgelopen jaren getranscribeerd met behulp van software die de letters in handschriften kan herkennen, en online gezet. Dat is een heel mooie database geworden: Chronicling Novelty. Iedereen kan daarop kijken.
Je zou denken: de doodstraf is de ergste straf die je kunt krijgen. Toch kon het altijd nog erger
Casteels bestudeerde meer dan dertig kronieken, uit steden die nu in Nederland of België liggen, met daarin maar liefst vierduizend ooggetuigeverslagen van executies met publiek erbij.
Je zou denken: de doodstraf is de ergste straf die je kunt krijgen. Toch kon het altijd nog erger. Bijvoorbeeld: eerst martelen, de ledematen breken. Of: iemand eerst braden en daarna pas verbranden. Een voorbeeld van hoe het altijd nóg erger en gruwelijker kon, deed zich voor in Amsterdam in 1535, na de opstand van de wederdopers, die gewelddadig was geweest en door veel Amsterdammers als zeer schokkend was ervaren. Toen elf van de opstandelingen werden geëxecuteerd, ging men als volgt te werk: „Men leide haer [hen] op een banck, ende men sneed haer [hun] levendigh haert uijt en die boel [beul] woerppet [wierp] haer hart levendich int aensicht tot hem luyden seggende freet du [vreet jij maar op] dijn [jouw] verradelyke herte!”
Casteels: „Publieke executies waren een vast onderdeel van het strafsysteem, waar niemand heel erg aan twijfelde. Er zat ook een gedachte achter.” Een van de ongeschreven regels was: de veroordeelde toont berouw. „Als een misdadiger op een goede manier stierf, met berouw over zijn misdaad, kon dat betekenen dat de weg naar het vagevuur voor hem misschien nog openstond.”
De lijken van geëxecuteerde wederdopers worden opgehangen op het galgenveld Volewijck in Amsterdam (1535).
Beeld Rijksmuseum
Is het niet merkwaardig dat de terdoodveroordeelden zelf zich meestal aan de rol hielden die hen was toebedacht? „Hij of zij geloofde er zelf ook in. Dat was het referentiekader voor iedereen in die periode: wat je deed in je leven, maar ook hoe je stierf, had veel invloed op wat er daarna met je gebeurde, met je ziel. Daarover beslisten de mensen niet. Dat was aan God.”
Van de veroordeelde werd ook verwacht dat hij het allemaal waardig onderging, dat hij niet begon te schreeuwen. „Dat hij zich niet liet meeslepen door emoties of angst of pijn. Dat hij er rustig onder bleef, het accepteerde, zich niet verzette.” Als hij dat wel deed keurde het publiek dat af. Toonde het slachtoffer berouw, dan kreeg hij soms een minder zware behandeling. Bijvoorbeeld: hij hoefde niet de brandstapel op, maar werd gewurgd en daarna gewoon ‘in heilige grond’ begraven (op een kerkhof bijvoorbeeld). Was er geen berouw getoond, dan werd het lichaam meestal achtergelaten buiten de stad, op het ‘galgenveld’. Het werd daar opgehangen, of het hoofd werd op een paal gespietst en de rest van het lichaam tentoongesteld op een rad.
Bijzondere interactie
Het idee was ook: als de veroordeelde berouw toont, leeft het publiek met hem (of haar) mee. „Men moest compassie hebben met het lijden van die persoon. Niet daar grapjes over gaan maken. Het was een heel serieuze zaak. En voor die persoon een heel belangrijke gebeurtenis.”
Soms leidde dit tot een bijzondere interactie tussen veroordeelde en publiek. In Gent vroeg een veroordeelde aan het publiek „dat zij zouden willen over zijn aerme ziele over haar knien [geknield] eenen Paternoster [Onzevader] ende Ave Maria [Weesgegroetje] lesen, dat welcke tvlock met compassien beweecht zijnde alzoo gedaen hebben [heeft]”.
Uiteraard moest ook de beul zich ook aan de regels houden. „Als de beul zijn werk niet goed deed, onhandig te werk ging, te veel pijn veroorzaakte, werd daar fel op gereageerd. Dan kon het publiek soms de beul aanvallen. Er worden zelfs gevallen beschreven waarin de beul om die reden gelyncht werd.” Was het publiek zo machtig? „Er was niet zoveel bewaking bij aanwezig. Politie was er niet in die tijd hè. Er waren maar weinig manieren van handhaving.”
Voor een deel van het publiek zal het misschien ook sensatie geweest zijn? Nou nee, dat ziet Casteels niet terug in de kronieken. Nu behoorden vrijwel alle kroniekschrijvers tot de stedelijke middenklasse of zelfs tot het stedelijke bestuur, dus ze vormden zeker geen dwarsdoorsnede van de samenleving. „Maar juist omdat ze zo geïnteresseerd waren in de stedelijke overheid, het stedelijk bestuur en het bewaken van de orde, is er in hun beschrijvingen ook veel aandacht voor het publiek. Ze registreren voortdurend hoe het publiek reageert.”
Later in die eeuw, toen er steeds meer mensen vanwege ketterij ter dood veroordeeld werden, werkte het ‘script’ van de (ideale) publieke executie niet meer. De mensen die vanwege hun religieuze overtuigingen geëxecuteerd werden, ontkenden bijvoorbeeld het bestaan van het vagevuur, of ze vonden dat je als mens überhaupt geen invloed kon hebben op je zieleheil. Wat ze dus deden was: geen berouw tonen en hun afwijkende geloof verkondigen vanaf het schavot. „Het publiek was katholiek en keek daar in eerste instantie met veel verbazing naar, en vol onbegrip. Ze konden niet begrijpen dat mensen zo willens en wetens hun eigen zieleheil op het spel zetten, door zich zo te gedragen. De kroniekschrijvers vinden het vaak belachelijk. Wat die mensen geloofden klonk hen absurd in de oren.”
Sympathiseren met ketters
Later in die periode waren er steeds vaker mensen in het publiek die sympathiseerden met de veroordeelde ‘ketters’. „Vanaf 1550 zie je dat er ook vanuit het publiek acties komen. Dat ook toeschouwers zich gaan gedragen op manieren die dat hele script doorbreken. Dat begint met het zingen van psalmen op nieuwe ‘protestantse’ melodieën. Er waren ook meer gewelddadige vormen van interventie: dat de beul en de bewakers die erbij aanwezig werden aangevallen, of dat er pogingen werden gedaan de veroordeelde te bevrijden, wat een aantal keren ook lukte.”
Casteels: „Wat je verwachtte van een executie was dat de stedelijke overheid dat in goede banen kon leiden. Als dat voortdurend verstoord werd, verloor die overheid zijn geloofwaardigheid.” Het verzet van de kant van het publiek kon het begin zijn van een opstand tegen de lokale autoriteiten. Bovendien, de protestanten maakten van de terdoodveroordeelden martelaren. „Dan werkt het averechts, dan wordt het propaganda voor de tegenpartij. Uiteindelijk leidde dit alles ertoe dat men die ketter-executies gewoon niet meer ging uitvoeren. Men dacht: het is niet meer efficiënt, het werkt niet, de ketterij wordt hier niet minder door. Dat was rond 1564.”
Maar dan is er, in 1566, opeens de Beeldenstorm en verandert alles: in de jaren daarna zijn er juist ongelofelijk veel publieke executies. De Beeldenstorm werd door velen als uiterst angstaanjagend ervaren. Er ontstond een gevoel van crisis en chaos. De religieuze beelden waren niet alleen ontheiligd, om aan te tonen dat ze geen wonderbaarlijke krachten hadden, maar ook onthoofd, verbrand en opgehangen. „De beelden werden als het ware geëxecuteerd. Voor sommigen was dat een manier om wraak te nemen. Die hadden hun broeders en zusters geëxecuteerd zien worden in de jaren daaraan voorafgaand.”
Casteels: „In principe werden executies niet streng bewaakt. Door al deze religieuze onrust was dat steeds vaker wel nodig. Dus werd de schutterij ingezet. Maar dat waren burgermilities, die daar niet altijd heel geschikt voor waren. Bovendien, de mannen van de schutterij en de ordeverstoorders kenden elkaar vaak. Moesten ze die mensen nu gaan oppakken? Ze wilden de orde handhaven, maar begrepen ook wel dat als je die mensen aanviel, dat je dan misschien alleen maar meer chaos kreeg.”
Soldaten van de adel
Daarom werd er soms een beroep gedaan op de adel. Die beschikte over eigen soldaten. „Dat was iets intimiderender. Of ze gingen het marktplein afsluiten, zodat er niet zo veel publiek meer bij kon komen. Of de executies werden heel vroeg in de ochtend uitgevoerd. Dan waren er minder mensen die ernaartoe kwamen. Ook werden veroordeelde ketters soms gemuilkorfd. Ze kregen een tongschroef door hun tong of hun mond werd dichtgenaaid, zodat ze niet meer konden spreken of zingen en iedere vorm van interactie tussen de veroordeelde en het publiek geblokkeerd werd.”
Daarmee ontzeg je die persoon dus ook de mogelijkheid tot berouw? „Ja, en dan schiet je dus volledig je doel voorbij. Want het publiek ging nog steeds uit van dat idee van: berouw, compassie, goed christen zijn. Dat was eigenlijk de bedoeling van die hele gebeurtenis. Dus als je zo iemand dan de mogelijkheid tot spreken ontnam, ja, wat was je dan nog aan het doen? Dat is iets wat die kroniekschrijvers zich vaak ook gaan afvragen.”
Niet lang daarna neemt het aantal executies sterk af, omdat het simpelweg niet meer werkte op deze manier. Casteels vertelt dat er eind september ook nog, van haar hand, een boek over dit onderwerp verschijnt dat, anders dan haar proefschrift, geschreven is voor een breed publiek: De kronieken van de dood (uitgeverij Lannoo).
Hoe was het om jarenlang bezig te zijn met zo’n intens gruwelijk onderwerp? „Ik moest mezelf er wel een paar keer aan herinneren: oké, het is lang geleden, maar dit gaat wel over mensen. Ik heb geprobeerd om daar met het juiste respect naar te kijken. Maar ik heb ook gemerkt dat het in gesprekken met kennissen en zo snel iets lolligs kreeg. Zo van: o ja, ze waren toen heel wreed, mensen vonden dat toen leuk om te zien, ze vonden dat zelfs normaal, maar wij vinden dit niet meer normaal. Terwijl: er zat ook wel degelijk een gedachte achter.”