De pruikentijd saai? Dat is een misvatting

Wie de illustraties in Verlicht en vilein bekijkt, valt op dat de meeste van de afgebeelde mannen een pruik dragen. Lange pruiken, korte pruiken, allongepruiken, pruiken met een staartje, pruiken met een lint: pruikenmaker was een lucratief beroep, de pruik was een middel tot distinctie. Men kon er in de 18de eeuw de status of zelfs het beroep van de drager aan aflezen. Het was een typisch gebruik van de midden- en hogere klasse. Maar wie daartoe behoorde en geen pruik droeg onderscheidde zich ook weer door te laten blijken dat hij deel uitmaakte van de antitraditionele creatieve voorhoede.

Het merendeel van de bevolking droeg geen pruik. Veel te duur. Toch heeft die periode de naam pruikentijd gekregen. Die staat nog altijd voor statisch en saai, en dat komt misschien vooral omdat Nederland voor het grootste deel van die 18de eeuw geen oorlogsgeweld kende. Pas in het laatste kwart van de eeuw begint het te woelen. Toen beleefde het land de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784), de patriottentijd, de inval der Pruisen, de invasie der Fransen, de vlucht van de stadhouder en het begin van de Bataafse Republiek. Over die tijd is de laatste decennia veel geschreven.

Een modern boek over de geschiedenis van Nederland die die hele eeuw bestrijkt, bestond niet. De cultuurhistoricus Marleen de Vries brengt daar verandering in. Ze loodst de lezer met duidelijk plezier door die zogenaamde dulle eeuw, waarbij ze de Verlichting een beetje geforceerd personifieert van zuigeling (ca. 1690) tot ‘jongedame Verlichting’ of ‘mademoiselle Verlichting’, die langzaamaan volwassen wordt. Vandaar het woord ‘biografie’ in de ondertitel. Deze vrouw staat dan voor alles wat met rede, verdraagzaamheid, democratiserings- en vooruitgangsideeën van doen heeft. Op een vernuftige wijze en met oog voor details behandelt de schrijfster chronologisch een bonte reeks van typerende voorvallen en verschijnselen van het 18de-eeuwse Nederland. We lezen over het dagelijks leven, de nationale politiek, de windhandel van John Law van 1720, de sodomietenvervolgingen van 1730, libertijnen in alle soorten en maten, de Oranjerevolutie van 1747, de invloed van de pers, de oprichting van geleerde genootschappen zoals Felix Meritis, en de strijd tussen patriotten en prinsgezinden.

De Vries putte, met een speciaal oog voor de onderkant van de samenleving, ruimschoots uit een baaierd van kranten, tijdschriften, pamfletten, romans, gedichten, memoires en reisbeschrijvingen (buitenlanders vonden het hier maar een vreemd, nat landje).

Antisemitisme

Ondanks een waardering van de 18de eeuw is deze proeve van narratieve, toegankelijke geschiedschrijving geen verheerlijking. Schaduwzijden komen veelvuldig ter sprake, zoals slavenhandel, slavernij en antisemitisme. Het merendeel van de bevolking las niet, was niet per definitie rationeel van geest, was gelovig zo niet bijgelovig, werd niet oud, was arm en slecht behuisd, leed aan ziektes waaraan artsen en chirurgijns noch kwakzalvers iets konden doen. Aderlaten gold nog altijd als een probaat middel tegen vrijwel alle kwalen. Het wemelde van de charlatans, oplichters, pseudo-baronnen, mystici, magnetiseurs en van alchemisten, die beweerden met hun destilleerkolven en erlenmeyers goud te kunnen maken.

Omdat De Vries zoveel gebruik maakt van alledaags drukwerk – in tegenstelling tot bijvoorbeeld ambtelijke of notariële bronnen – komt ze al snel tot de schrijvers van tijdschriften. Kranten en pamfletten bestonden al in de 17de eeuw, maar die richtten zich meer op internationaal politiek en militair nieuws. Omstreeks 1720 kwam een nieuw fenomeen op: het tijdschrift, een regelmatig verschijnend laagdrempelig periodiek, dat gretig van hand tot hand ging of waaruit werd voorgelezen. Hier las men over nieuws en nieuwtjes, roddels en allerhande vormen van maatschappijkritiek waarbij beledigingen geen uitzondering waren. Deze schrijfsels hadden een directe invloed op de publieke opinie. Door deze roddelpers werden geregeld mensen in diskrediet gebracht – met name corrupte regenten –, wat weer tot processen leidde en soms tot een verbod van het desbetreffende blad. Waarna de uitgever of de auteur, als hij tenminste niet in het gevang was beland, met frisse moed doorging met een nieuw blad. De auteurs waren aanvankelijk kleine krabbelaars, broodschrijvers, die de kost verdienden met de uitgave van wekelijkse blaadjes en die er bijklusten als gelegenheidsdichter. De latere tijdschriften werden serieuzer en eerder geschreven door een soort politieke journalisten.

Het publieke debat op papier was nog nooit zo intensief geweest als in het laatste kwart van de 18de eeuw. Wat de pamfletten betreft was het destijds nog anonieme Aan het Volk van Nederland een lont in het politieke kruidvat. Dit geschrift, in 1781 verspreid, beleefde een gigantische oplage. Het was dan ook de heftigste aanval op het federale door regenten bestierde land, waarbij stadhouder Willem V persoonlijk de schuld kreeg van alle ellende.

Een van die broodschrijvers aan het begin van de eeuw was de in Haarlem geboren Jan van Gijsen. Toevallig is over hem gelijktijdig met Verlicht en vilein een monografie verschenen, waarin Anna de Haas diens leven beschrijft. Van Gijsen verdiende aanvankelijk zijn brood als wever, maar verhuisde naar Amsterdam, waar hij zich omvormde tot gelegenheidsdichter. Die 18de eeuw was er een van amateurpoëten. Huwelijk, geboorte, doop en dood, verjaardagen of politieke en militaire gebeurtenissen, er was altijd wel aanleiding om de dichterspen ter hand te nemen. Om maar te zwijgen over de stroom schimp- en schelddichten. Als je dat niet zelf kon, dan klopte je aan bij een broodschrijver. Dit was geen hoogstaande literatuur, die beantwoordde aan de klassieke regels van de poëzie, dit was vergankelijk gelegenheidswerk, vaak gerijmel op één vel papier, soms gebundeld, maar vooral snel weggegooid of gebruikt als wc-papier.

Weekkrant

Van Gijsen heeft onnoemelijk veel van die gedichten geschreven en produceerde daarnaast nog toneelstukken. Maar zijn grootste verdienste in deze laagste uithoek van de literatuur- en de krantengeschiedenis is vanaf 1710 het uitgeven van weekkrant De Amsterdamsche Merkurius met als ondertitel ‘verhaalende op een boertige wijs ’t voornaamste nieuws door heel Europa’. Dit blad bevatte binnen- en buitenlands nieuws, polemieken, persoonlijke ontboezemingen en ingezonden brieven. Er waren meer weekbladen, maar Van Gijsen presteerde het om zijn lezers alle tekst aan te bieden op rijm. Het was een groot succes en beleefde tien jaargangen.

Van Gijsen wordt wel eens in literatuuroverzichten genoemd, maar Anna de Haas heeft de man geëerd met een volwaardige, soms wel erg gedetailleerde biografie. Veel gegevens over zijn persoonlijk leven putte zij uit zijn gedichten. Een leven vol tegenslagen, overleden echtgenotes en kinderen, geldgebrek, ruzie met zijn drukker, met plagiaatplegers, roofdrukkers en concurrenten, en niet te vergeten nierstenen en toenemende blindheid. Alles bij elkaar geeft dit boek een fraai inzicht in deze kleine krabbelaar en zijn milieu in de Jordaan.

Wie een panorama van Nederland in de 18de eeuw wil lezen kan terecht bij Verlicht en vilein. Anna de Haas legt een loep op een onderdeel van dat boek en belicht daarbij een fascinerend aspect van de mediageschiedenis van de toch niet zo saaie pruikentijd.